Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

Volgende week wordt J.M.H. Berckmans vijftig jaar. Zopas verscheen zijn twaalfde boek, het radicale, onmodieuze, als napalm inwerkende en bij momenten iedere leesbevorderingsgezindheid honende ‘As op jazzwoensdag’. Het is soms magistraal, soms gekmakend, en altijd onontkoombaar. En het wordt hoog tijd dat het vijftigmaal meer lezers vindt dan al zijn vorige prachtboeken.

J.M.H. Berckmans, ‘As op jazzwoensdag’, Meulenhoff/ Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 112 blz., euro 16,95.

Jean-Marie Henri Berckmans wordt door het leven achtervolgd, maar functioneert nog minimaal. De schrijver betrekt tegenwoordig een OCMW-eenkamerwoning in Antwerpen-Zuid. Drieënhalf bij drieënhalf, plus een gangetje met badkamer en toilet. Vier gebroken-witte muren, kaal. Erg basaal allemaal. ‘Goedkoop hoor: tienduizend frank, elektriciteit inbegrepen.’

De schrijver is het afgelopen anderhalf jaar tot driemaal toe in het ziekenhuis beland, een keer twee weken, toen vijf weken, en onlangs, in september, weer voor twee weken. Steeds om dezelfde reden: ondervoeding. ‘Niet eten hè. Twee maanden niet eten. Nu ben ik alweer een maand gestopt met drinken. Dat kan ik, geen probleem, ik ben geen alcoholist of zo, weetjewel? Maar als ik ondervoed raak, dan begin ik te zuipen – je moet iets binnen hebben hè. En toen op een morgen hebben ze mij hier aangetroffen, zo goed als bewusteloos, en toen ben ik op een draagberrie het ziekenhuis ingegaan. Na drie dagen was ik weer oké, en na veertien dagen was ik weer helemaal op de been, zoals je ziet.’

Op zijn vorige adres, een paar honderd meter meer naar de Lange Lozanastraat toe, kon de schrijver zich niet meer handhaven. Na er dertien jaar in zijn ouderlijk huis te hebben verbleven – de laatste jaren, toen eerst zijn vader en vervolgens zijn moeder in 1998 overleden, bracht hij er alleen door -, is hij in juni hier komen wonen. ‘Die verhuizing is een ongelofelijke psychologische klap geweest. En toen ben ik weer onder de voet geraakt. ’t Is anorexia, weet je. Geen anorexia nervosa, dat is wat die magere meisjes hebben. Maar ik heb gewoon anorexia, ik heb een dwangmatige afkeer van eten. Ik heb nu ook alweer twee dagen niets gegeten. Maar ik heb dus ook nooit honger. Ik drink, melk en icetea.’

De laatste jaren zijn bijzonder zwaar geweest voor Berckmans. ‘Dat merk je ook in het nieuwe boek, nu ja, nieuw, het had eigenlijk drie jaar geleden al moeten verschijnen, maar goed – je merkt dat het geschreven is door iemand die het moeilijk gaat krijgen, hè? Dat is toch duidelijk, dacht ik.’

Dat is het zeker. As op jazzwoensdag swingt – als een dodendans. En sommige titels van deze acht verhalen, schetsen, levensberichten, geschrevenheden – ze zijn niet altijd even makkelijk te rubriceren – spreken wat dat betreft voor zichzelf: ‘Einde millennium Biotoop Zero, prima sfeer op de mesthoop van Ilja Iljitsj Marikk’n’, ‘Nauwelijks nog enkele dagen voor de organisatie van de amputatie’, ‘Vanwege kleine trommelaar laatste roffel voor laatste kleine teen’.

Het motto van de bundel is, onverwacht misschien, niet ontleend aan songteksten van Joy Division, van The Clash, The Mekons, The Jesus and Mary Chain noch The Stranglers: ditmaal is het genomen uit een gedicht van Giuseppe Ungaretti (1888-1970): ‘Lontano lontano / come un cieco / m’hanno portato per mano’(‘Ver en nog verder heen / als een blindeman / ben ik bij de hand weggeleid’).

‘Ungaretti, dat is mijn lievelingsdichter. Die heeft in 1919 een bijzonder mooie bundel met allemaal heel korte gedichten gepubliceerd, Allegria di naufragi, “Vreugde van schipbreukelingen”, en daar komt het motto uit.’ (Uit diezelfde bundel had hij er een niet minder toepasselijk kunnen halen: ‘ La morte si sconta vivendo’, ‘De dood wordt bij leven afbetaald’.)

TERMINALE TEGENWERELD

De zogeheten ‘gewone lezer’ zal dit As op jazzwoensdag wellicht weer iets te weinig gewoon vinden. ‘Ja, ’t is een raar boek, ik weet het, ik kan er ook niets aan doen.’ De langzamerhand met mythische allure beklede personages die ook door menige van Berckmans’ vorige boeken lopen, dolen ook hier weer rond in een terminale tegenwereld, die nu eens ‘de Grauwzone’ wordt genoemd, dan weer ‘Biotoop Zero’ heet, of ook wel ‘Pirotteknie’. In associatieve zinnen wordt de doem opgeroepen van een leven van ‘wachten op, wachten op, wachten op wat, wachten op wie, wachten op niemand, wachten op niets’, zoals het al heette in Na het baden bij Baxter en de ontluizing bij Miss Grace (2000). Berckmans giet bakken stront uit – ‘Dat is nu eenmaal mijn metafoor. De wereld stinkt’ – over een samenleving waar ‘heden ten dage, door weer en wind, door hagel en vrieskou, ongeschoren en ongewassen en onverpletterd, steeds noch ooit door supermarkten en parkings, door Grauwzonezalen van Grauwzonehospitalen, de nuldimensionale mens (loopt)’.

Tegelijk refereert de schrijver vaker dan je zou vermoeden aan de wereldliteratuur; in dit boek is bijvoorbeeld meer dan één spoor van T.S. Elliot terug te vinden. ‘Ja, ook de titel is natuurlijk een verwijzing, naar zijn gedicht Ash-Wednesday. Maar wie ziet dat nog?’ En tegelijk is af en toe door deze razende zingzang van de marge, de goorheid, het onbestaan een smekende contramelodie te horen. Te vaak om toevallig te zijn, is in deze teksten sprake van verrijzenis.

‘Jawel,’ reageert de schrijver, ‘maar ik heb dit boek geschreven vlak na de dood van mijn moeder, weetjewel. Dat bárstte gewoon zo uit mijn hoofd.’ Het was dan ook misschien wel de zwaarste klap die de schrijver in zijn leven te incasseren had gekregen.

En uur is lang, maar dagen en nachten, rusteloos en slapeloos, dorre weken en rotte maanden, jaren van diepe, diepe rouw om die enkele, die enige vrouw.

Het boek is tevens een requiem voor een andere diepbetreurde dode: de kunstenaar Albert Szukalski, met wie Berckmans goed bevriend was en die op 25 januari 2000 overleed.

‘Weet je wat dat hele boek eigenlijk is? Dat is een free jazz maalstroom. Ken je dat, Descent into the Maelstrom, van Lennie Tristano? Dat is een totaal onvindbare – ik heb ze zelf niet – fe-no-me-na-le solojazzplaat van Lennie Tristano, een blinde pianist uit de jaren vijftig die aan de wieg stond van de cool jazz en zo. Maar zo moet je het boek dus bekijken: als een literaire free jazz maalstroom.’

een beetje associatief

Het is een treffende typering van al Berckmans’ boeken van de laatste jaren, die, om zo te zeggen, niet meer tegen de chaos in schrijven, maar de chaos juist lijken te omhelzen in hun brokkelige vorm. Daar is de schrijver het overigens niet mee eens:

‘Nee, dat vind ik niet, ik vind ze juist zéér gestructureerd en zéér logisch. Ja goed, ik schrijf niet meer zoals een jaar of tien jaar geleden, in een min of meer gewone verhaalvorm. Maar ik evolueer ook hè, ik denk vérder – verder dan de meesten. Voor wie ik wel grote bewondering heb, dat is Kamiel Vanhole. En zeker ook voor Peter Verhelst. Tot dat soort avant-garde reken ik mij.’

‘Nee, het verbaast me een beetje dat je die boeken chaotisch noemt. Bovendien, ik mag toch een beetje pionier zijn? Ik bedoel, de tijd waarin we leven is niet eens associatief meer, de tijd waarin we leven is regelrecht psychotisch. Mag ik dan misschien een beetje associatief zijn? Trouwens, in dit verband, ik vind Ontbijt in het vilbeluik (1997), dat jij een minder boek noemt, het béste boek dat ik ooit geschreven heb. Want het markeert het belangrijkste keerpunt dat ik ooit in mijn literaire carrière heb gehad. Tóén ben ik Berckmans geworden. Daarvoor was ik dat ook wel, maar toen ben ik compleet weggegaan van Janneke en Mieke, weetjewel. Ik wil pionieren! Ook al sta ik daar dan moederziel alleen in.’

‘Weet je hoeveel exemplaren ik verkocht heb van mijn vorige, Het onderzoek begint, vorig jaar? Vierhonderd-zes-en-vijftig. Taxi naar de Boerhaavestraat (1995): achttienhonderd! Mijn slechtste boek, een rótboek. Oké, er staan twee goeie verhalen in, maar voor de rest zijn het banaliteiten, die er niks mee te maken hebben. Dít – hij wijst op de drukproef van As op jazzwoensdag – heeft er álles mee te maken. Omdat dat exáct verwoordt wat en wie ik ben en wat ik denk en wat ik ervaar, en door welke bril en door welke ogen ik de dingen bekijk – dat staat híér in.’

DAT GEMAAL IN MIJN KOP

‘Ik heb ontzettend veel moeilijkheden met de samenleving waar we in leven’, gaat hij verder. ‘Ik heb het ontzettend moeilijk om de radio te verdragen of de televisie te verdragen, laat staan op straat te komen. Ik doe mijn boodschappen hier honderd meter vandaan, jongen, en verder kom ik mijn huis niet uit. Maar ik ben niet wereldvreemd. Ik ben over alles bijzonder goed geïnformeerd, hoor.’

‘Ik sla mij erdoorheen, met de moed der wanhoop. Ik moet wel, in die godverdomse moderne klotesamenleving, die ik haat uit het diepst van mijn ziel. Waarom? Dat is een lange uitleg, maar om het kort te houden: we leven in een hoogtechnologische samenleving waarin alles zo snel gaat dat ik er gek van word.’

‘Anderzijds, ik kan natuurlijk ook moeilijk zelfmoord plegen hè. Dat doe ik dus niet. Dat vertik ik; ik heb nog werk.’

Gelukkig wel.

‘Ja, die boeken, dat is mijn grafie, zoals ik dat noem. Mijn werk is een grafie van wie ik ben en hoe ik me voel en hoe ik leef en wat er om me heen gebeurt. Schrijven is mijn ruggengraat. Behalve de vriendschappen die ik heb, is dat schrijven mijn existentiële ruggengraat, die mij in het leven overeind houdt. Als ik die niet had, dan was ik dood. Allang. Als ik niet op een bepaald moment was gaan schrijven, dan was ik doodgegaan. Dan zat ik op een kantoortje – nou ja, ook dood te gaan eigenlijk hè?’

Berckmans is nu bezig aan een roman in briefvorm. En als die af is, hopelijk in het voorjaar, wil hij zijn autobiografie schrijven. ‘Onder meer om van dat gemaal in mijn kop af te zijn, al die dingen van vroeger waar ik aan moet denken. Dat zal wel een vrij dik boek worden, daar zal ik wel een jaar of drie aan bezig zijn. En dat ga ik noemen: Eerste anamnese. ‘Anamnese’, dat is een beschrijving van een ziektevoorgeschiedenis, in de medische wetenschappen. Dan moet ik wel zien dat ik voldoende steun krijg van het Vlaams Fonds voor de Letteren, dat ik daar een paar jaar rustig aan kan werken.’

Geld! Of beter: géén geld! Het vergalt Berckmans’ dagen al langer – de tijd dat hij een geslaagd zakenman in Italië was, ligt vér achter hem. Zo heeft hij onlangs nog zijn 8000 euro schrijverssubsidie van het Vlaams Fonds voor de Letteren ‘uit de klauwen van het OCMW’ moeten trekken, dat er beslag op had laten leggen. In ruil kreeg hij per dag zeven euro uitgekeerd om van te leven. ‘Een diepvriesmaaltijd kost vijf euro. Een pakje tabak kost drie euro. En dan heb ik nog geen koffie, dan heb ik nog geen filterzakjes, dan heb ik nog geen sigarettenhulzen, dan heb ik nog geen medicijnen, dan heb ik nog geen restafvalzakken – hoe moet je dat eigenlijk doen van zeven euro per dag? Hè?’

Uiteindelijk heeft hij kunnen afdwingen dat hij weer zijn eigen geld beheert. Maar daarmee vervalt ook de OCMW-steun. ‘Nu, ik kom nog wel even rond, hoor. Ik leef heel sober – dat zie je wel, nóg soberder is onmogelijk. Maar ik moet zien dat ik ergens aan een column raak. Ik zou elke week een fantastische brief kunnen publiceren. Ik schrijf veel brieven naar Kamiel Vanhole, en die laat me weten dat hij ze schitterend vindt. Ik heb eens geïnformeerd bij de Humo, maar daar krijg ik als antwoord: er lopen hier al columnisten genoeg rond. Ja, natuurlijk, maar geen goeie. Brusselmans, ik vind dat zo, zo… stuitend vind ik het. Stuitend! Al die flauwekul.’

ARMOEDE MAAKT ZIEK

Jean-Marie Berckmans wordt volgende week vijftig, op 28 oktober. Een mijlpaal, het wordt ook gevierd, en vooral: hij heeft in die tijd een oeuvre gemaakt waar hij best trots op is. Maar toch:

‘Ik sleep zoveel met mij mee dat een lobotomie soms het enige is wat ik zou willen, dat ik het allemaal niet meer weet. Ik heb heel veel pijn gehad in mijn leven. Mijn jeugd in Leopoldsburg, een arbeidersjeugd aan het eind van de jaren vijftig, met armoede, werkloosheid, dat was niet vet hoor. En daarna heb ik ook een heel moeilijke tijd gehad, ik ben vijf jaar psychotisch geweest en zo, en dan er weer bovenop geraakt, naar Italië gegaan, teruggekomen, toen is mijn vrouw bij me weggegaan, ben ik weer ziek geworden… Waar ik het ontzettend moeilijk mee heb, dat is die chronische armoede, al jaren en jaren en jaren, en dan dat OCMW en dat soort zaken, dat vind ik echt wel heel pijnlijk.’

‘Armoede, jongen, daar word je – dat is natuurlijk bekend, ik vertel daarmee niks nieuws, maar armoede maakt ziek, dat weet je toch hè? Armoede maakt ziek. En nu wil het Verbond van Belgische Ondernemers dus in de ziekteverzekering, dat zei die Vansteenkiste onlangs, een minimumpakket voor iedereen. En de betere zorgen zijn dan voor degenen die ze kunnen betalen hè. Ik vind ’t schandalig. Obsceen. Dat is te gek om los te lopen.’

En niet alleen dat: ‘En Schwarzenegger, die is gouverneur van Californië. Dat gebeurt allemaal. Dat zijn dingen die, die – ik probeer daar niet te veel bij stil te blijven staan, weetjewel, want dat zijn dingen die mij allemaal choqueren gewoon.’ Hij windt zich een beetje op: ‘Als je naar het nieuws luistert jong, daar zeggen ze in twee minuten dingen waarvan ik nog uren lig te denken: maar in godsnaam, wat is er hier eigenlijk allemaal aan de hánd? En het enige wat ze doen, is de mens die al in de puree zit nog wat dieper in de puree duwen hè. Ik kan ervan meespreken, want ik zit zelf constant in de puree. Mijn schrijverij zou veel beter opschieten en nog sterker worden als ik niet voortdurend dat probleem had van die chronische, die chronieke, die (zoekt het woord, vind het niet)… ármoede! Ik ben gewoon straatarm! Dat is moeilijk hoor.’

SYMFONIE DER OPSTANDING

In Some crescendos for Ornette staat de een beetje cryptische mededeling: ‘(Hoe is Beethoven tenslotte gestorven, ook in de diepste maar dan ook de diepste verlatenis, opperste triomf.)’

‘Beethoven is als een zeer eenzaam man gestorven’, licht Berckmans toe. ‘Maar hij heeft zijn leven beëindigd met de Negende Symfonie. Dat is toch de opperste triomf? Terwijl hij daarvoor al een van de grootste, een van de triomfantelijkste meesterwerken uit de wereldgeschiedenis heeft geschreven, namelijk zijn Zevende Symfonie, bijgenaamd, niet toevallig, ‘de symfonie der opstanding’. Dat is mijn lievelingsmuziek, de Zevende van Beethoven. Dat kan ik tien keer per dag draaien – doe ik niet hoor, ik heb geen stereo meer. De Negende, die kan ik niet horen. Die probeer ik nu echt, letterlijk, al vijfendertig jaar helemaal te vatten, sinds mijn vijftiende. Die negende van Beethoven jongen – tien minuten en dan kan ik gewoon niet meer mee, ik begrijp niet meer waar het over gaat. Beethoven, in zijn laatste strijkkwartet heeft hij het laatste deel nolens volens moeten veranderen. Omdat het volgens de critici van zijn tijd te ver ging. Maar er is wel nog een partituur van. En die heb ik eens gehoord op Klara. En daar klinkt Beethoven eigenlijk als Ornette Coleman, gewoon. Ja, ik kies mijn beelden altijd zéér consciëntieus hoor. Ik schrijf niets op zonder dat ik weet: dát moet het zijn. Er is over nagedacht en er is hard aan gewerkt.’

De volgende dag, nog vroeg op de middag, belt de schrijver op. Heel kort. Dat met Beethoven, die verlatenis en die triomf, daar heeft hij nog eens over nagedacht, deelt hij mee. ‘Eigenlijk wil ik daar vooral mee zeggen dat naar mijn aanvoelen loutering voor een mens alleen maar mogelijk is als hij door de grootste ellende heen is gegaan. Da-ag.’

Herman Jacobs

‘die godverdomse moderne klotesamenleving, die ik haat uit het diepst van mijn ziel.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content