Europalia 99 Hungaria: drie tentoonstellingen vertellen de bewogen geschiedenis van het land.

In maart werd Hongarije samen met Tsjechië en Polen lid van de NAVO. De drie landen zijn ook kandidaat om toe te treden tot de Europese Unie. Het is dan ook geen toeval dat zij zich in het politieke hart van Europa willen tonen en daarom graag de kans grijpen die Europalia hen biedt.

Vorig jaar was Tsjechië aan de beurt, later volgt Polen, maar nu is Europalia 99 Hungaria aan de orde. En het land heeft daar gretig gebruik van gemaakt. Want Hongarije heeft een probleem met zijn Europese origine. Wanneer “stamvader” Arpád met zijn Magyaren en zes andere stammen (zowat een half miljoen mensen) in 895 afzakte van het gebied tussen de Wolga en de Oeral naar het vruchtbare bekken van de Donau, vormden zij zowat de laatste golf van de middeleeuwse volksverhuizingen. Grote delen van Europa waren eeuwen eerder door de Romeinen veroverd en het Latijn was de “lingua franca” geworden. Intussen waren er de invallen geweest van de “barbaren”, onder wie de Franken, die de opmars van het Latijn hadden gestopt.

In West-Europa ontstonden de Germaanse en de Romaanse talen, in Oost-Europa de Slavische talen. De taal van de Magyaren, het Hongaars, valt buiten die drie categorieën. Zij behoort tot de Fins-Oegrische taalgroep en is verwant aan het Fins en het Ests. Zijn de Hongaren dan wel echte Europeanen of zijn het Aziaten? De vraag ligt gevoelig. Hoe dan ook, door de vele immigraties van andere bevolkingsgroepen in Hongarije in de loop van de volgende eeuwen, zijn de Aziatische trekken grotendeels verdoezeld, maar de taal heeft zich weten te handhaven. Komt daarbij dat het kernland van Hongarije met de historische steden Esztergom, Buda en Pécs zowat anderhalve eeuw door de Turken werd bezet.

Op de koop toe is het land na de Tweede Wereldoorlog in de invloedssfeer van de Sovjet-Unie gekomen. Pas in september 1989 opende Hongarije zijn grens met Oostenrijk, zodat duizenden DDR-burgers naar het Westen konden trekken. Het gat in het IJzeren Gordijn leidde even later tot de val van de Berlijnse Muur en tot de aftakeling van het Oostblok.

Wat in het Westen vaak over het hoofd wordt gezien, is dat dat Oostblok er niet altijd is geweest en dat de landen van Centraal-Europa eeuwenlang politieke, economische en culturele contacten onderhielden met West-Europa.

Europalia Hongarije biedt daarom een unieke kans tot een hernieuwde kennismaking met het land, zijn rijke cultuur en de raakpunten tussen die cultuur en die van West-Europa.

Om alles in wetenschappelijk correcte banen te leiden, werd voor de samenstelling van de centrale tentoonstelling Hungaria Regia een beroep gedaan op twee professoren, Sándor Öze en Luc Duerloo. Deze laatste is onder meer docent Geschiedenis van Oost-Europa aan het Vesalius College van de VUB.

Duerloo geeft toe dat de Hongaren bijzonder gul zijn geweest met bruiklenen. Zowat alles wat gevraagd werd, werd ter beschikking gesteld, voor zover het niet te delicaat en te kwetsbaar was. Een schitterend Italiaans damasten kleed van Maria van Hongarije kreeg de professor niet te pakken. “We zijn er ook niet om zaken te vernietigen,” reageert hij laconiek.

DE STEFANUSKROON

De tentoonstelling bestrijkt de periode 1000-1800 en begint bij het historische feit van de kroning van Szent Istvan, de heilige Stefanus tot eerste koning van Hongarije. De opvolgers van Arpád hadden zich in West-Europa een kwalijke reputatie van vechtersbazen op de hals gehaald. In vele kloosters en kerken klonk veelvuldig de bede: “Van de pijlen van de Hongaren, spaar ons Heer”. Prins Géza besloot het omstreeks 980 over een andere boeg te gooien. Hij bekeerde zich tot het (Westerse) christendom en liet ook zijn zoon Vajk dopen. Deze nam de naam Stefanus aan, naar de eerste christelijke martelaar, wiens feestdag valt op 26 december. Was het op die datum in het jaar 1000 of was het op 1 januari 1001 dat Stefanus gekroond werd? Het blijft een punt van discussie. Ook staat niet vast wie hem een kroon bezorgde, paus Sylvester II of keizer Otto III. Wel staat vast dat de “Stefanuskroon” uit het Nationaal Museum, die door de Hongaren als een nationaal symbool gekoesterd wordt, niet uit deze periode stamt. De kroon is samengesteld uit een “corona Latina” en een “corona Graeca” met respectievelijk Romeinse en Cyrillische letters en werd waarschijnlijk op het einde van de twaalfde eeuw in elkaar gezet. Het scheve kruisje er bovenop dateert van nog later.

De echte kroon komt niet naar Brussel, geen Hongaar kan zich dat voorstellen. Wel werd er speciaal voor de gelegenheid een uiterst nauwkeurige replica in zilver gemaakt. Van al de Hongaarse “regalia” dateert alleen de kroningsmantel uit de periode van Stefanus. Ook daarvan wordt een zeventiende-eeuwse kopie getoond. Alle andere tentoongestelde stukken zijn echt, ook de schitterende kerkschatten uit de kathedraal van Esztergom, het centrum van het Hongaars katholicisme.

Stefanus regeerde zowat veertig jaar en dat was voldoende om van Hongarije een voor die tijd moderne staat te maken. Hij verdeelde het land in “comitaten” (regionale besturen), stichtte bisdommen, onder meer Esztergom, voerde een wekelijkse markt- en rustdag in, kortom hij bracht structuur in het land.

Stefanus liet ook de eerste munten slaan. Goud en zilver waren volop aanwezig in de Hongaarse bodem en in de loop van de volgende eeuwen zou de Hongaarse munt uitgroeien tot een van de sterkste van Europa. Hier past een eerste parenthesis. In de Koninklijke Bibliotheek (KB) wordt namelijk uitvoerig aandacht besteed aan die Hongaarse munten, die soms bizarre vormen aannemen. Beroemd zijn de gouden florint van Charles-Robert van Anjou, die in 1301 koning van Hongarije werd en de “tallér” (daalder) uit de tijd van de Turkse bezetting. Onder Maria-Theresia kwamen dan de eerste bankbiljetten op de markt. Zo weerspiegelen de munten ook de geschiedenis van het land en vult de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek Hungaria Regia perfect aan.

Een andere sleutelfiguur in de geschiedenis van Hongarije is Mátyas Hunyadi, beter bekend als Matthias Corvinus. Hij regeerde van 1458 tot 1490 en had het herhaaldelijk aan de stok met de Turken. Die hadden in 1453 het Byzantijnse rijk veroverd en ze begonnen door te sijpelen in de Balkan. Dat verhaal zou duren tot ze eind zeventiende eeuw door de Habsburgers en hun bondgenoten verslagen werden. Corvinus was getrouwd met een Italiaanse prinses en zo kon de Renaissance ook in Hongarije doordringen. Het kasteel van Buda kreeg een nieuw kleedje en Matthias legde zijn fameuze Bibliotheca Corviniana aan. Die is bij ons bekend omdat Maria van Hongarije enkele jaren later een aantal boeken van Corvinus naar Brussel meenam, waar zij later in de KB terechtkwamen.

Daar wordt de Corvinusbijbel als een van de kostbaarste werken beschouwd.De bijbel zal in de tentoonstelling te zien zijn, samen met nog een paar boeken uit de Biblotheca uit Hongaars bezit.

KNOTSEN EN PONJAARDEN

Lodewijk II van Hongarije was getrouwd met Maria, een jongere zus van keizer Karel. Veel geluk zou het koppel niet kennen, want de twintigjarige, onstuimige koning ging in 1526 met een veel te klein leger de Turken te lijf bij Mohács. Hij keerde niet meer terug van het front en de Turken zouden voor zo’n 140 jaar het kernland van Hongarije bezetten. In de nieuwe Galerij van de KBC op de Grote Markt in Brussel is een tentoonstelling te zien van Hongaarse wapens. Bart Suys had maar weinig moeite om meer dan negentig stukken uit het Arsenaal van het Nationaal Museum in bruikleen te krijgen. Daarmee heeft hij een overzicht gemaakt dat gezien mag worden. Typisch Hongaars daarbij zijn de rijkversierde knotsen en de ponjaarden, fijne steekwapens die dwars doorheen de maliënkolders van de Turken gingen. Ook de huzaren, de lichte cavalerie, zijn van Hongaarse oorsprong. Zowel de ruiters als de paarden werden voor de strijd, en voor de praal, duchtig opgetuigd.

Naast de aandacht voor de grote figuren uit de historie van Hongarije, gaat de tentoonstelling ook in op de contacten met onze streken. Al in de dertiende eeuw trokken Picardische en Luikse metaalbewerkers naar Hongarije. Het “Dubbelzegel van de Latijnen van Ezstergom” herinnert daar aan. Wanneer Hongarije later ontvolkt werd als gevolg van de vele oorlogen, werden ook migranten uit de Nederlanden met allerlei voordelen naar het gebied van de Donau gelokt. Veel later was Maria-Theresia zowel het staatshoofd van de Nederlanden als van Hongarije. Met haar en haar zoon Jozef II eindigt de tentoonstelling.

Professor Duerloo hecht ook veel belang aan een derde “lijn” doorheen de tentoonstelling, namelijk die van het vreedzaam samenleven gedurende enkele eeuwen van mensen van verschillende etnieën (Hongaren, Duitsers, Ruthenen, Slovaken, Roemenen) en religies (katholieken, orthodoxen, lutheranen, calvinisten, uniaten, joden). Het Hongarije waar dan sprake van is, strekte zich nog wel uit van de Dalmatische kust tot aan Polen. Het omvatte ook nog Transsylvanië, dat nu Roemeens is. Ten gevolge van de verkeerde keuze in de Eerste Wereldoorlog, werd Hongarije bij het Verdrag van Trianon (1920) gevierendeeld. Enkele miljoenen etnische Hongaren kwamen zo in de buurlanden terecht, onder meer in de Vojvodina, een provincie van Servië. In Hongarije werd de Kosovocrisis dan ook met argusogen gevolgd. En daarmee zijn we terug bij de actualiteit aanbeland.

“Hungaria Regia (1000-1800). Schittering en strijd”, in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel van 8/10 tot 9/1/2000. “Hongaarse wapenpracht”, in de KBC-Galerij, Grote Markt 16, Brussel, van 9/10 tot 12/12. “1000 jaar Hongaarse munten”, in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel. Van 14/10 tot 11/12.

Paul Dossche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content