(slot)

Hoe een pereboom met de regelmaat der seizoenen de sfeer in de familie van mijn vriend Pierre verzuurt.

Wie ooit een pereboom heeft bezeten, weet dat deze soms een ding van god kan zijn, maar soms ook een kruis, want een pereboom is een versatiel ding. Staat hij te dicht bij een scheidingsmuur dan heb je een rechtszaak voor overhangende takken, valt er een boer uit en scheurt die zijn broek dan heb je een klucht ; valt diezelfde boer zich een ongeluk dan is het een drama, een boerendrama uiteraard. Waait de boom om en valt hij op de serre van je buurman, dan wordt het een verzekeringskwestie ; zet er een uil in en je hebt een volksliedje ; ontvang de overvloed van zijn vruchten en het wordt een ode aan de natuur, stook van die overvloed “poire” en je zit in de kriminaliteit, en ga zo maar door.

Na deze overweging nam Pierre zijn verhaal weer op.

“Die boom heeft ons jarenlang last en achterdocht bezorgd, ” zei hij. “Want een mens zit raar in mekaar, want terwijl het lapje grond dat mijn vader gekocht had langzaam maar zeker in waarde steeg, was er de jaarlijkse bitterheid over de kleine perenoogst die van de vermaledijde perelaar te oogsten viel. Onze pater familias was niet van het idee af te brengen dat de buur, bekend onder de naam Appelentist, hem een pereloer draaide. Half april trok hij naar het voorwerp van zijn affektie om de bloesems te kontroleren. Veel bloemen, veel peren ! riep hij tegen Jan Baptist Poerkens, alias Appelentist die over de haag alle doen en laten in het oog hield. Niet gezegd, niet gezegd, was het antwoord ; veel van die kerels zeggen alles twee keer achtereen. Want de ijsheiligen moeten nog komen en dan wordt er ferm in de bloesems genepen.

Verbitterd en vol argwaan stevende vader huiswaarts, zich alweer alle geniepige boerenverhalen voor de geest roepend.

Toen kregen we een aanmaning van de gemeente dat er gemaaid en gesikkeld moest worden, kwestie distelbestrijding. Daar vader wel boerenromans had gelezen maar voor de rest veeleer afkerig was van akkerwerk, ging hij de werf van Canossa op en deed wel geen knieval, ook smeken is het juiste woord niet, maar hij vroeg toch met aandrang aan Jan Baptist om zijn morzel gronds van distels, huidige en toekomstige te ontdoen.

Zeer zeker, was het antwoord. En hoe gaan we dat regelen ?

Zoals onder goede geburen, zei vader. Met gesloten beurzen, in plaats van één derde van de peren die u zou plukken en aan mij thuis bezorgen, verminderen wij het tot één vierde.

Akkoord, akkoord, zei Appelentist, die nu eigenlijk verder de toenaam van Perentist verdiende.

Toen vader een maand later de pereboom bezocht, bevolkten honderden kinderpinklid kleine peertjes zijn oude zwarte knoken.

Een van de zeven vette perenjaren, riep mijn vader tot de boerbuur.

Dat valt nog te bezien, meneer, dat valt nog te bezien, was het antwoord, dat het da capo-principe niet wilde verloochenen, want de junival moet nog komen en pas daarna, als er geen schimmel toeslaat en de merels en spreeuwen er af blijven om van de wespen niet te spreken, dan kunnen wij eerst over een schone pluk spreken.

Somber, zeer somber toog vader huiswaarts. In stilte werd het avondmaal genuttigd, want terwijl er heerlijke gebakken lever met uien en appelcompote werd gegeten, was zijn aandacht bij de flippen die hem als zandkorrels door de vingers gleden.

Jaren kwamen en gingen vol van perenfrustraties. Er werd waarachtig wel eens een wasmand met het zo begeerde fruit afgeleverd, maar dan moest er ook zo op aangevallen worden zo dat er na twee dagen er zich darm- en buikklachten voordeden.

Toen eindelijk Appelentist gesterkt door de laatste troostmiddelen van onze Moeder de heilige Kerk ten hemel klom, werd de zorg voor de perelaar overgeleverd aan een bouwvakker die in die branche bekend staat als diender en die in een huisje tegenover de pereboom gehuisvest was.

Op hem viel nu de zware taak om één zesde van de flippenoogst af te leveren, in ruil voor het gratis en vrijelijk telen en oogsten van groenten allerlei op het perceel met kadasternummer C 100 en zoveel, palende aan en zo voort…

Toen in het volle perenseizoen ook deze man niet verscheen met de vruchten, werd ik uitgestuurd om orde op zaken te stellen want ondertussen was er veel water onder de bruggen gestroomd. De tramlijn langs de perelaar was opgedeeld en het hoofd der familie was niet meer zo goed te been ; benevens was zijn interesse in de peren enigszins verflauwd, maar vreemd genoeg door moeder met een onvoorziene felheid heropgenomen. Zij stelde zich op tegenover de peervormige vruchten zoals een leeuwin haar welpen verdedigt. Maar door het feit dat zij het huishouden moest beredderen, werd ik uitgestuurd om de falende knecht op zijn plichten te wijzen ; waar was hij met zijn talenten gebleven ?

Toen ik de nederige woning binnentrad, bevond ik me als bij toverslag terug in de negentiende eeuw, kompleet met walmende kachel, troosteloze vrouw en dreinend kindje. Hier kon men geen peren komen opeisen, deze mensen hadden dringend alle peren die beschikbaar waren broodnodig.

Ik deed hen de groeten van mijn ouders en mijzelf en week achterwaarts het huis uit. De volgende week stak er een grote wind op die de perelaar velde. Nooit heeft een noodweer ons een groter geschenk gebracht. “

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content