Marnix Verplancke

Twee naslagwerken over filosofie: een vergelijkend warenonderzoek.

Het beste bewijs dat filosofie meer met kunst dan met wetenschap te maken heeft, is waarschijnlijk de vaststelling dat persoonsnamen zowel in het wijsgerige als in het artistieke milieu zo’n grote rol spelen. Dit in tegenstelling tot de wetenschap die om ontdekkingen en innovaties draait en waarbij men nogal gemakkelijk vergeet wie deze ontdekkingen en innovaties oorspronkelijk heeft verwezenlijkt. De wetenschap is trouwens ook meer en meer een groepsgebeuren aan het worden, terwijl filosofen nog steeds vlijtig hun artikels alleen onderteken, zoals een schilder zijn doek. Wie was ook weer de bedenker van de Big Bang-theorie? Wie ontwikkelde de eerste transistor? Of hoe was de naam van de uitvinder van de propeller? We weten het niet zo meteen. Ook de wetenschap heeft natuurlijk haar grote namen als een Newton, een Einstein of een Darwin, daar niet van, maar in de filosofie vind je naast die grote namen praktisch niets meer. Neem nu het Franse existentialisme bijvoorbeeld. Dat is Sartre, Camus en Merleau-Ponty. En al die andere kleine filosoofjes zijn gewoon verdwenen in de tijd, samen met het hele existentialisme zelf, zo lijkt het soms wel eens, want net zoals kunst lijkt filosofie sterk aan modes onderhevig te zijn.

Vanuit dit opzicht hoeft het helemaal niet te verbazen dat boeken die een overzicht willen geven van de intellectuele en filosofische hoogtepunten van de voorbije eeuw geen kopers proberen te lokken met titels als Grote ontdekkingen uit de filosofie of De denkstromingen, maar wel met Filosofen van deze tijd en De denkers. Beide boeken hanteren dezelfde principes: op kort bestek een overzicht geven van leven en werken van de belangrijkste intellectuelen van de voorbije eeuw.

Filosofen van deze tijd, samengesteld door Maarten Doorman, behandelt er 25, begint met dode grootheden als Heidegger en Wittgenstein en komt uit bij mensen als Martha Nussbaum en Bruno Latour, nog steeds springlevend en heel productief.

Het opzet van De denkers is breder. Niet alleen filosofen, maar alle grote intellectuelen kwamen in principe in aanmerking voor opname in dit boek. Vandaar dat we er ook taalwetenschapper Umberto Eco in terug vinden, naast fysicus Max Planck, geschiedkundige Johan Huizinga en psycholoog Jean Piaget. Dit boek is trouwens een uitvloeisel van een project dat al van in 1985 loopt. Toen kwamen Hans Achterhuis, Jan Sperna Weiland, Sytske Teppema en Jacques De Visscher voor het eerst samen om het Kritisch Denkers Lexicon op poten te zetten, een losbladig werk dat de 225 grootste denkers van de twintigste eeuw zou behandelen en dat stilaan zijn voltooiing nabij is. Van deze 225 staan er 59 in De denkers.

GEBRUIKSVRIENDELIJKHEID

Wat meteen in het oog springt bij het lezen van deze boeken is hoe rijk de voorbije eeuw op intellectueel en filosofisch gebied wel is geweest. Je staat er normaal niet bij stil, maar wanneer je die namen zo bij elkaar ziet staan, allemaal samen in de inhoudstafel, kun je niet anders dan onder de indruk zijn. Zowat iedere discipline heeft haar grootheden gehad. De negentiende eeuw lijkt een ver verleden te zijn.

Als lezer merk je ook meteen dat beide boeken aan hetzelfde – zij het minieme en louter formele – euvel lijden dat de opgenomen denkers in chronologische volgorde gerangschikt zijn. Dat draagt niet echt bij tot de gebruiksvriendelijkheid. Wat is er mis met het alfabet, denk je dan. Want wie zou er vermoeden dat Heidegger en Carnap slechts twee jaar schelen? De duistere denker uit het Zwarte Woud lijkt immers eeuwen ouder dan de nuchtere Weense wetenschapsfilosoof. En dat op zich blijkt dan juist weer een reden te zijn om toch een chronologische volgorde te hanteren: je ziet er nieuwe verbanden en tegenstellingen door.

Een vergelijking van de twee naslagwerken naar diepgravendheid en stijl laat opvallende verschillen zien. Daar waar de medewerkers van Doorman een meer literaire stijl nastreven en breedvoeriger te werk gaan overheerst in De denkers een gortdroge, zakelijke schrijfstijl. Niet te veel poespas, de naakte feiten, lijkt het credo en de oorspronkelijke teksten van de denkers worden nauwer gevolgd. Maar dat neemt niet weg dat de auteurs van De denkers kritischer staan tegenover hun onderwerp dan die van Filosofen van deze tijd. Doorman heeft voor zijn boek duidelijk een breder publiek in gedachten dan Achterhuis en zijn collega’s. Iets wat zich ook laat zien in de bibliografieën die aan de artikels zijn toegevoegd. Filosofen van deze tijd beperkt zich tot een overzicht van de belangrijkste werken van de betrokken wijsgeer. De denkers daarentegen gaat meer wetenschappelijk te werk met een primaire en een secundaire bibliografie.

DE INVLOED VAN HEIDEGGER

Maar laat ons eens een paar concrete artikels vergelijken. Wat Martin Heidegger betreft valt op dat De denkers meer biografische informatie geeft dan het andere boek, en dat dit laatste er ook nog eens in slaagt een slordige fout te maken.

Omdat de filosoof ervan verdacht werd met de nazi’s gecollaboreerd te hebben, kreeg hij na de Tweede Wereldoorlog een doceerverbod opgelegd. Veronica Vasterling schrijft in Doormans boek dat dit in 1949 afliep, terwijl dit in werkelijkheid 1951 was, zoals E. van Doosselaere in De denkers schrijft. Wat die collaboratie zelf betreft spreken beide werken elkaar ook al tegen. Volgens Vasterling heeft Heidegger zich na de oorlog nooit gedistantieerd van het nazisme, volgens Van Doosselaere wel. Hier lijkt Vasterling dichter bij de waarheid te zitten aangezien hij dit inderdaad nooit openlijk en onomwonden heeft gedaan. Er waren altijd wel een paar maren en indiens te horen in Heideggers verklaringen. Heel belangrijk is de vermelding door Van Doosselaere dat nog heel veel oorspronkelijk werk van Heidegger op publicatie wacht en dat iedere inleiding op dit werk dus onder voorbehoud is. Vasterling vermeldt dit niet eens, maar slaagt er wel in Heideggers denken bevattelijk te verduidelijken voor het grote publiek, wat in De denkers toch niet echt wordt geprobeerd. Wel vinden we daar een overzicht van de invloed die Heidegger gehad heeft op andere filosofen samen met de verkeerde interpretaties die ervan zijn gemaakt, waardoor hij geheel ten onrechte door atheïsten en nihilisten op handen gedragen wordt: “Wanneer men zich op de dood en het niets bezint, dan wil dit nog niet zeggen dat men zich het lege niets tot doel stelt.” Afhankelijk van wat men wil, wetenschappelijke zakelijkheid of meer toegankelijke informatie, blijkt de weegschaal dus respectievelijk naar de kant van De denkers of Filosofen van deze tijd door te slaan.

En hetzelfde zien we bij Ludwig Wittgenstein. Doormans boek geeft veel randinformatie maar vergeet te vermelden dat de filosoof waarschijnlijk homoseksueel was in een tijd waarin dit zeker niet voor de hand lag en dat hij daar veel onder geleden heeft. Men gaat er trouwens van uit dat hier tevens de reden ligt voor de zelfmoord van zijn twee broers.

Opnieuw blijft het boek van Achterhuis en Co sterker bij de bronteksten, maar het vermeldt toch dat de beroemde slotzin uit de Tractatus Logico-Philosophicus, “Waarover men niet praten kan, daarover moet men zwijgen”, geen eenduidige afwijzing van ethiek en metafysica inhoudt. Volgens sommige interpretatoren achtte Wittgenstein deze juist belangrijker dan de wetenschap waarover men wel kan spreken.

Het leuke aan deze boeken is dat er doorheen de 94 portretten een beeld van de voorbije eeuw opduikt. De denkers en filosofen waren kinderen van hun tijd, die deze niet alleen vormden, maar er ook zelf gevormd door werden. De twintigste eeuw was er een van afbraak en ontnuchtering en de grootste dromenslechters blijken de filosofen geweest te zijn. Het is een klassiek beeld: de uil van Minerva, de heilige vogel van de godin van de wijsheid, die bij het vallen van de duisternis de lucht ingaat om de interne samenhang van de wereld te aanschouwen. Traag vliegt hij over het avondland en ziet hoe de geschiedenis zich steeds voorwaarts rept, de mens daarbij tot hogere en hogere toppen voerend. Vooruitgang, rationaliteit en vrijheid nemen exponentieel toe en dat er daarbij slachtoffers vallen is niet zo erg. Het zijn martelaars voor de goede zaak.

Zo zag men traditioneel de filosofie, als een verheven discipline die de diepste waarheden van het bestaan bloot legt. Gaandeweg ontdekt zij de metafysische fundamenten van de wereld en krijgt zij een bevestiging van het reeds uit de oudheid stammende vermoeden dat schoonheid, waarheid en goedheid in wezen één zijn. Althans, zo zag men de filosofie, want de voorbije eeuw heeft ook dit luchtkasteel fijntjes doorprikt. Universaliteit, zekerheid en eenheid hebben hun aanzien verloren. Geen zichzelf respecterend onderzoeker neemt ze nog serieus.

De pretenties van de wijsbegeerte zijn bijgesteld en de metafysica heeft het onderspit moeten delven. Ook op politiek vlak zijn we gematigder geworden en Poppers voorbehoud bij de grote utopieën wordt nu door zowel links als rechts aanvaard. Niemand gelooft nog dat we de volledige waarheid over de wereld te weten zullen komen en het vooruitgangsgeloof heeft plaats moeten maken voor een meer contingente kijk op de geschiedenis. De mens, zo lijkt het wel, is in de twintigste eeuw ontwaakt. Pas nu kunnen we echt beginnen.

Hans Achterhuis c.s., “De denkers”, Contact, Amsterdam, 639 blz., 1990 fr.

Maarten Doorman (red.), “Filosofen van deze tijd”, Bert Bakker, Amsterdam, 375 blz.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content