Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

De door Pieter Saenredam geschilderde kerken zien eruit als stukjes van de hemel of een hogere rede. Een expositie in Utrecht.

Hij had geen bochel en was geen eenzaat die zich in gebedshuizen verstopte. Dat is romantiek. Wat weten we met zekerheid? Hij maakte gemiddeld maar anderhalf schilderij per jaar. Hij hoefde niet zo nodig. Vaders aandelen in de Verenigde Oost-Indische Compagnie brachten genoeg op om het kalmpjes aan te doen. En buitensporig grote behoeften moet hij nooit hebben gehad. Pieter Saenredam (1597-1665) had het zo naar zijn zin in Haarlem, bij zijn vrouw en enige kind Annetje, dat hij haar zelden of nooit verliet. Voor het geval hij als kunstenaar niet voor vol zou zijn aanzien, kopieerde hij gezichten uit het Oude Rome, die een bevriend kunstenaar voor hem meebracht: een vingeroefening in antieke cultuur was altijd mooi meegenomen.

Vader Jan maakte gravures, en daar bekwaamde Pieter zich zelf ook in. Ze woonden in het plaatsje Assendelft, maar toen vader stierf, verhuisde moeder met haar enige zoon naar Haarlem. Hij was nog geen tien jaar. Later ging hij in de leer bij de Haarlemse historie- en portretschilder Frans de Grebber. Stadsdrukker Adriaen Roman schakelde hem in bij het project voor een lijvig prentenboek over de stad. In die context moet hij voor ’t eerst op een krukje in de Sint-Bavokerk gezeten hebben, om er schetsen van te maken. Niemand weet hoe het precies in zijn werk gegaan is, maar op een dag besloot Pieter Saenredam zijn leven lang niets anders meer te doen dan dát.

Zo uitzonderlijk ware dat niet – tenslotte was architectuurschilderkunst sinds de zestiende eeuw een gerespecteerd specialisme – indien Saenredam niet als eerste gezien had dat kerkgebouwen het verdienden om juist weergegeven te worden, niet losweg zoals de fantasie het ingaf. Maar bovenal: Saenredam nam de kerk zelf als onderwerp, terwijl zijn voorgangers het gebouw meestal als groots decor voor enig stichtelijk of sociaal tafereel gebruikten.

Het gaat te ver om Saenredam louter te zien als de representant van een calvinistische kijk op kerken – pas op latere leeftijd liet hij zich opnemen in de gereformeerde gemeente van Haarlem, de kerk van zijn vader. Bovendien zijn er aanduidingen genoeg dat hij ook opdrachten aanvaardde die volstrekt katholiek waren. Maar zijn beeldende interesse liep ontegensprekelijk parallel met een protestantse visie op liturgie en godsdienst: een doorgedreven purisme.

PARADIJS VOOR KERKGANGERS

Met een voor een zeventiende-eeuwer absoluut verbazend en uniek gevoel voor abstractie, creëerde hij in zijn tekeningen en schilderijen telkens weer modulaire variaties van een naar volmaaktheid strevende ruimtelijke orde. Het was een complexe orde, geregeerd door de wetten van het perspectief en van het tonale schilderen. Dat laatste hield in dat de schilder de door het daglicht in lichte en donkere vlakken verdeelde ruimtes weergaf in subtiele schakeringen van slechts weinig kleuren – voornamelijk wit, zwart, oker, omber en bruin en soms een tik azuriet, rood lood of smalt.

In zijn boek Dutch Painting (Oxford University Press 1978) wees Rudi Fuchs op een verwantschap tussen Jan van Goyens tonaal geschilderde landschappen en Saenredams kerkinterieurs. Verbanden met een andere reus uit de Noord-Nederlandse Gouden Eeuw, Johannes Vermeer van Delft, liggen er eveneens voor het rapen: preciesheid in de weergave van de waarneming – wat voor beide kunstenaars een correct gebruik van het centraal perspectief impliceerde -, een fascinatie voor de geraffineerde werking van het daglicht op de dingen, een virtuoos gebruik van het wit om gradaties van koelheid en warmte op te roepen, een gevoel van intimiteit, een klein oeuvre en het ontbreken van de behoefte om zich ver buiten de eigen streek te begeven. En, iets in de manier waarop bij Saenredam de daken van de Mariaplaats tegen het bleke azuur afsteken, roept de herinnering op aan het grandioze Zicht op Delft van Vermeer.

Dat Pieter Saenredam in 1636 negen maanden van huis wegbleef, was wel heel uitzonderlijk. Het onderzoek is geneigd om aan te nemen dat het kwam omdat hij in dat jaar op de vlucht sloeg voor de pest, die Haarlem in zijn greep had. Toen hij goed en wel zijn tenten in Utrecht opgeslagen had, begon de epidemie ook daar helaas zijn tol te eisen. Het feit dat Utrecht een paradijs was voor kerkgangers – laat staan kerkschilders – zal er ook wel voor iets tussen gezeten hebben.

In de Middeleeuwen hadden de katholieken van Utrecht de bisschoppelijke hoofdstad gemaakt. Na de Reformatie namen de protestanten de kerken over, niet na er grondig de bezem te hebben doorgehaald. Toch bleven de katholieken hun kapittel bewaren, hoewel ze er geen eredienst mochten houden.

Rond de Domkerk alleen al stonden vier andere kerken in kruisvorm geschaard. Er was van alles wat: romaanse basilieken, een kerk in klassiek gotische stijl, hallenkerken… zoals ze nergens in de wijde omtrek te vinden waren. De meeste tijd bracht Saenredam door in de romaanse Mariakerk, wat dan ook een grotere oogst aan tekeningen en schilderijen opleverde dan zijn verblijf in de Sint-Pieterskerk, de Sint-Janskerk, de Buurkerk, de Sint-Catharinakerk, de Jacobikerk en de Dom.

Op de tentoonstelling Pieter Saenredam/Het Utrechtse Werk zijn, naast alle schetsen en tekeningen, 15 van de 21 schilderijen samengebracht, die hij in de stad maakte. De zes overige werden te kwetsbaar bevonden om te reizen. Dat komt vooral omdat ze – op één na – op paneel geschilderd zijn, en hout nu eenmaal erg gevoelig reageert op klimaatwisselingen. Misschien schortte er ook wel iets aan de grondverf, aangezien de verflagen ook in een stabiel klimaat bleken af te bladderen.

EEN WOLKENLOZE HEMEL

Saenredam werd niet geofferd aan de zucht naar spektakelevenementen, aangezien de gelegenheid aangegrepen werd om een restauratiecampagne op te zetten, en het wetenschappelijk onderzoek vooruit te helpen. Vooral de infraroodreflectografie met behulp waarvan de ondertekening zich blootgeeft, gaf de researchers de kans om nog wat dieper in Saenredams zorgvuldige werkmethode door te dringen. Ook raakten ze onder de indruk van zijn ongelofelijke preciesheid. Zo schilderde hij in november 1659 boven de Mariakerk dezelfde wolkenloze hemel die hij 23 jaar eerder op de 12de juli in zijn tekening had vastgelegd.

In de lijn van Hans Vredeman de Vries (1527-ca.1606) was Saenredam in de eerste plaats bezig met het maken van perspectiven. Een tekening in perspectief verschaft, door het scheppen van diepte, algauw de indruk dat het een realistische weergave van de dingen is. Als projectie op een plat vlak gaat het niettemin slechts uit van wat je met één oog zou zien door een raam, terwijl je in werkelijkheid natuurlijk met twee ogen op een panoramische manier naar de dingen om je heen kijkt.

Op beige of blauw papier zocht hij eerst de horizonlijn uit, die op ooghoogte ligt. Daarop tekende hij een puntje met een cirkel rond: het oogpunt. Daarrond bouwde hij de compositie op, nog zonder liniaal, passer en driehoek. Hij werkte met pen en inkt, zwart krijt en grafiet, soms ook met hoogsels uit witte verf. Bepaalde details van het interieur legde hij op afzonderlijke tekeningen vast.

De volgende stap zette hij pas wanneer hij opnieuw in z’n atelier was: een perspectivisch verantwoorde constructietekening, volgens de strikte regels van de kunst. In theorie althans. Want als het moest, zette hij de zaken een beetje naar zijn hand. Bijvoorbeeld wanneer bleek dat de proporties, ondanks zijn zorgvuldig op de schetsen genoteerde afmetingen, niet klopten. Of wanneer hij méér op papier wou krijgen dan strikt perspectivisch mogelijk was. Wanneer de constructietekening, die hetzelfde formaat had als het paneel, klaar was, maakte hij haar aan de achterkant zwart, en bevestigde haar tegen het paneel. Zo kon hij de getekende lijnen met een griffel doordrukken.

In de derde en beslissende fase ging hij over tot het schilderen, een vak waarin hij zijn gelijke niet kende. ‘Koel en toch vibrerend in zijn transparante kleuring, een terughoudende kleur om de klaarheid van de structuren niet in het gedrang te brengen, zo staat deze verfijnde kunst alleen in de Nederlandse schilderkunst’, oordeelde Rudi Fuchs. (Id. blz. 127)

Bij analyse komt naar voren dat de roze of, vaker nog, gele glans op de witgekalkte kerkmuren te maken heeft met het onderhuids doorwerken van een gekleurde laag onder een laag loodwit, terwijl de discrete werking van licht en schaduw het gevolg is van het variëren met de onderschilderingen. Nu en dan greep Saenredam terug naar het wat in onbruik geraakte bladgoud, om de wandtapijten aan de muren in al hun schittering weer te geven.

EEN MODERNE PULS

De kern van Saenredams genie ligt in het ritmisch harmoniëren van ranke architectonische elementen onder een gefilterd daglicht, en in niets anders. Deze kunst van minimale middelen en maximale resultaten stond zowel bij tijdgenoten als bij de modernen in hoog aanzien. De burgemeester van Amsterdam verzamelde zijn werk, en dat deed ook Constantijn Huygens, cultuurpaus en invloedrijk secretaris van de stadhouder.

Saenredams aandacht voor de uitgepuurde geometrische dimensie van geschilderde architectuur staat eigenlijk dicht bij de moderne opvatting van het schilderij als georganiseerd beeldvlak én als een geconstrueerde ruimte: op een ademtocht van de abstractie of er al voluit in. Cézanne, de kubisten en Mondriaan zijn schatplichtig aan Saenredam. De orfist (een soort postkubist) Delaunay bewees hem openlijk eer in zijn zinderende schilderijtjes van het interieur van de Saint-Séverinkerk. Minder meticuleus dan hun grote voorbeeld, zeker. Maar vanuit een moderne puls kon dat moeilijk anders, op straffe van ongeloofwaardigheid.

Door de eeuwen heen viel het oeuvre van Saenredam overigens ook wel ten prooi aan misverstanden. Die hebben vooral te maken met de figuurtjes waarmee de kunstenaar zijn panelen al dan niet eigenhandig stoffeerde. In deze protestants geëpureerde kerken komen nogal wat biddende, converserende of flanerende lieden voor, gehandicapten en bedelaars, spelende kinderen en loslopende honden – al wordt het klimaat van stilte er nooit door aangetast. Menig waarnemer liet er zich in het verleden al door verleiden om het ‘menselijke aspect’ bij Saenredam te onderstrepen.

Het louter technisch onderzoek van de werken noopt echter tot een meer nuchtere kijk. Van de figuren die quasi zeker door Saenredam zelf of in zijn opdracht door een ander geschilderd zijn, kan men in het beste geval stellen dat ze vooral bedoeld zijn om de schaalverhouding te doen uitkomen. Van de meeste figuurtjes bleek evenwel dat ze er pas in de achttiende eeuw bijgetekend of geschilderd werden, om de boel wat te verlevendigen en dus meer in de smaak te vallen van collectioneurs. Bij recente restauraties werden ze al eens geheel of gedeeltelijk verwijderd. Het is door de eeuwen een komen en gaan van personen op de schilderijen van Saenredam!

Nee, het afbeelden van de menselijke figuur was gewoon zijn ding niet. Toch sloot hij zijn Utrechtse verblijf af met een gaaf portret in rood en zwart krijt. Het stelt Jan Jansz. van Ermelo voor, de trouwe koster van de Mariakerk. Hij was het die Saenredam vijf weken lang alle faciliteiten verleende om ongestoord in de kerk te kunnen werken, bijna wonen zelfs. (Zonder daarbij hinder te ondervinden van de pestdoden die in de kerk begraven werden.)

Niet weinig tentoonstellingsbezoekers zullen in de verleiding komen om de door de kunstenaar in beeld gebrachte kerken binnen te lopen. Voor zover ze niet door de orkaan van 1674 half verwoest werden (de Domkerk bestaat nog uit een toren en, aan de overkant van de straat, uit een deel van het schip en het koor) of gesloopt (de Mariakerk), is dat perfect mogelijk. Buiten de uren van de eredienst zijn ze echter gesloten. Wel voorziet het Centraal Museum in speciale rondleidingen.

De expositie Pieter Saenredam/Het Utrechtse Werk is, door het coherent samenbrengen van schetsen, compositie- en constructietekeningen en de bijhorende schilderijen, niet alleen een uitzonderlijke esthetische belevenis maar ook een oefening in het doorgronden van de methodiek en de opbouw van een oeuvre. Een groots oeuvre, op een klein thema.

Tot 4.2. in het Centraal Museum Utrecht, Nicolaaskerkhof 10. Open di-zo. 11-17 u. Gesloten: maandag, 1ste kerstdag, 1 januari.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content