Laurent-Désiré Kabila bestuurde zijn land als was het een van zijn vele handeltjes.

Laurent-Désiré Kabila was in 1996 pas de tweede keuze toen zijn Rwandese en Ugandese sponsors een mannetje zochten om de president van het toen nog Zaïre hetende Congo, Mobutu Sese Seko, ten val te brengen. Kabila deed wat hem was opgedragen. In mei 1997 bracht hij Mobutu ten val, maar vervolgens meende hij dat hij het écht voor het zeggen had in Congo. Zijn état de grâce duurde maar een goed jaar. Nadat hij zijn Rwandese broodheren de deur had gewezen, repliceerden Rwanda en Uganda met een nieuwe militaire invasie vanuit het oosten, die leidde tot wat wel eens Afrika’s ‘Eerste Wereldoorlog’ wordt genoemd. Door dat conflict, waarbij een half dozijn buurlanden zijn betrokken, verloor Kinshasa de controle over zowat de helft van het nationale territorium.

Kabila (61 jaar oud bij zijn dood, al is zijn geboortedatum niet precies bekend) was al bij de onafhankelijkheid van Congo in 1960 politiek actief in zijn geboortestreek Katanga, de rijke mijnprovincie in het zuidoosten van Congo. In het spoor van de eerste premier van het land, Patrice Lumumba, die net veertig jaar min één dag vóór hem werd vermoord, verzeilde Kabila in het verzet tegen Joseph-Désiré Mobutu. Deze stafchef van het leger had in de herfst van 1960 al de macht naar zich toe getrokken, bleef vervolgens een tijd de sterke man achter de schermen en werd na een staatsgreep in 1965 officieel president van het land dat hij enkele jaren later Zaïre doopte.

Kabila, die altijd al blijk gaf van een voorliefde voor het goede leven, met voldoende drank en vrouwen, was een man van het maquis – hoewel niet fanatiek. Hij verbond zich met rebellen die de strijd tegen Mobutu hadden opgenomen, maar verkoos wijselijk om in de luwte te blijven, de rebellie in het buitenland te vertegenwoordigen en zich buiten de interne conflicten om de macht te houden. Hij gaf daarin blijk van een groot, zowel fysiek als politiek overlevingsinstinct. Hij verbleef veelal in Congo’s oostelijke buurland Tanzania, waar hij naast de revolutie, een neveninkomen zocht in de commercie. Hij zou er zelfs bordelen hebben uitgebaat.

Naarmate de – vooral door China en Cuba gesteunde – rebellie verschrompelde, boette ook Kabila aan belang in. Hij trok zich terug in een stukje oostelijk Congo, de streek van Fizi-Baraka, waarover hij met ijzeren hand ‘regeerde’. De grotendeels illegale diamanthandel maakte het hem mogelijk om er een comfortabele levensstijl op na te houden. Het Mobutu-regime slaagde er nooit in om in die streek zijn gezag te vestigen, maar, al kreeg het af en toe enkele speldenprikken te verwerken, een militaire bedreiging vormde dat maquis al evenmin.

In het najaar van 1996 dook Kabila plots op als ‘woordvoerder’ van de AFDL, een alliantie van vier partijtjes die hun krachten hadden gebundeld om een offensief tegen Mobutu te beginnen. Het AFDL teerde op de etnische conflicten in de Kivu-provincie, die zelf een uitloper waren van de genocide die in 1994 in Rwanda door extremistische Hutu’s was gepleegd tegen de Tutsi-minderheid. De alliantie had evenwel nooit iets kunnen betekenen, hadden Uganda en Rwanda haar niet in het leven geroepen. Beide landen hadden de buik vol van het Mobutu-bewind dat hun vijanden vrij spel liet op zijn grondgebied en keken begerig uit naar de door het regime veelal verkwiste bodemrijkdommen van het land. Het Mobutu-bewind, dat onder steeds grotere internationale druk stond wegens zijn dictatoriale karakter, leek een gemakkelijke prooi.

En dat was het ook. Het AFDL slaagde erin om met forse militaire steun van Rwanda, Uganda en ook Angola, naar Kinshasa op te rukken, Mobutu op de vlucht te jagen – hij stierf enkele maanden later in Marokko – en de macht over te nemen. Inmiddels was Kabila, middels intriges en doodslag, erin geslaagd om zichzelf te promoveren van ‘woordvoerder’ tot ‘president’ van de alliantie. Hij liet zichzelf uitroepen tot de nieuwe president van het weer tot Congo herdoopte Zaïre.

Aanvankelijk liet het nieuwe bewind het beste vermoeden: het bracht hier en daar orde op zaken, de veiligheid in de steden werd hersteld, de ambtenaren en de soldaten kregen al eens hun loon op tijd uitbetaald. Kabila kon op heel wat internationaal krediet rekenen – tenslotte was àlles beter dan Mobutu. Hij verknalde het evenwel na korte tijd door zijn eigenzinnige, uiterst inefficiënte bestuursstijl, zijn zucht naar alleenheerschappij waardoor de democratie geen kansen kreeg en zijn paranoïde houding tegenover het Westen.

De genadeslag voor Kabila’s bewind volgde toen hij zich wou ontdoen van de sponsors die hem aan de macht hadden gebracht en hem als een willoze stroman trachtten te gebruiken. Zijn verzet daartegen was minder het gevolg van een oprecht nationalisme dan wel van koppigheid. Hij stevende af op een direct conflict met Rwanda en Uganda. In 1998 dachten zij de methode van twee jaar eerder te herhalen door een rebellenbeweging op te richten, de Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD), die het gewapenderhand zou opnemen tegen Kinshasa.

Maar Kabila kon op buitenlandse steun rekenen; Angola, Zimbabwe en Namibië wilden Rwanda en Uganda geen vrij spel geven en kwamen de Congolese president militair te hulp, waarna de oorlog in een impasse belandde. De situatie raakte nog verder gecompliceerd doordat Uganda en Rwanda met elkaar in onmin raakten, ongetwijfeld als gevolg van rivaliteit over de rijkdommen die in Congo voor het oprapen liggen. Het was dan ook logisch dat vervolgens de RCD in tenminste twee vleugels uiteenviel.

Een vredesakkoord, dat in de zomer van 1999 onder internationale druk tussen alle strijdende partijen werd gesloten in de Zambiaanse hoofdstad Lusaka, kende zelfs geen begin van uitvoering. Een missie van de Verenigde Naties, die met ruim vijfduizend blauwhelmen het vredesproces zou ondersteunen, kreeg dan ook niet de minste kans. Noch van een wapenbestand, noch van een politieke dialoog die de deur naar de democratisering moet openen, is wat terecht gekomen. Dat kon tot nu toe maar één ding betekenen: dat de belangrijkste partijen meer baat hebben bij oorlog dan bij vrede. Voor Kabila betekende het dat hij de macht vooralsnog met niemand hoefde te delen, al bleef zijn feitelijke gezag beperkt tot de controle over een reeks grote steden – en enkele grondstoffen. Het volstond voor hem.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content