De kinderen van de eerste selfie

© SASKIA VANDERSTICHELE

Daan en Tinelou zijn de zoon en dochter van Ed van der Elsken, de beste fotograaf die Nederland ooit had. Hun vader richtte zijn lens vaak op hen, in een tijd waarin niemand zoiets deed. Vandaag kijken ze heel anders naar hun pa. ‘Op school toonden ze zijn films over onze familie: “Dit is een voorbeeld van een gezin waaruit later problemen zullen ontstaan.”‘

In het Stedelijk Museum in Amsterdam loopt een overzichtstentoonstelling over Ed van der Elsken (1925-1990), de beste fotograaf die Nederland ooit had. Een goedlachse provocateur, ook. Een levenskunstenaar, gul met decibels en zelfvertrouwen. De man die ooit zei: ‘Ik maak geen foto’s voor de aap zijn reet. Ze moeten minstens een paar eeuwen meegaan.’

Postuum heeft hij woord gehouden. In bijna tien zalen van het museum drijft zijn talent nog altijd boven: honderden levens zijn er op een geweldige manier vereeuwigd. Allemaal mensen die hij ergens onderweg, op straat, tegengekomen was en ‘bijzonder vond’. De nozems van de Nieuwendijk. De branieschoppers van Saint-Germain-des-Prés. Fidel Castro. Drie verrukkelijke meisjes die de Beethovenstraat oversteken.

De tentoonstelling begint met een merkwaardige film uit 1963. Hij en zijn intussen overleden ex Gerda van der Veen rijden door de smalle straten van Amsterdam. Op haar schoot zit hun tweejarige dochter Tinelou.

‘Ed, moet dat harde rijden nou?’ mokt zij. ‘Ik kan er niet tegen nu ik in verwachting ben.’

Hij antwoordt niet, maar registreert met een handcamera haar grillen.

In een volgende scène filmt hij Tinelou, die door de woonkamer kruipt van hun huis aan de Zeedijk in Amsterdam. ‘Ik ben heel vaak, zo vaak, eigenlijk enorm gelukkig’, zegt Ed en hij duwt Tinelou een microfoon onder de neus. ‘Wat is geluk, Tinelou?’ Het meisje kan nog maar een paar klanken nabootsen: ‘Geloek, geloek.’

In de laatste scène wordt hun zoon geboren. Van der Elsken blijft filmen op het kraambed. Op het moment dat Daan Dorus uit het lichaam van Gerda floept, roept Ed: ‘Komaan Gerda, praat in de microfoon!’

Niemand die het besefte, maar die dag in 1963 werd de selfie uitgevonden. Nog nooit had een bekende Nederlandse fotograaf de lens op zichzelf gericht. Wat vandaag iedereen doet, was toen een bom. Sommigen vonden het weergaloos, anderen masturbatie. Zelf zei Van der Elsken: ‘Ik registreer de belangrijke zaken in het leven. Geboren worden, copuleren, sterven. Ik ben altijd bezig met de dodelijk simpel blijvende dingen.’

Zo dodelijk simpel bleven ze niet, maar Van der Elsken zou zijn kinderen nog vaak filmen. Zoals in de documentaire De Verliefde Camera uit 1970. In een open auto reden hij en zijn ‘solidaire zigeunerin’ Gerda door een eindeloze zomer. Hun kinderen Tinelou en Daan hingen aan het stuur. ‘Ik bezing het leven, ingewikkelder ben ik niet’, riep Van der Elsken. ‘Ik bezing ook alles: liefde, moed, schoonheid. Maar ook bloed, zweet en tranen. Kijk uit, jongens!’

Nog eens elf jaar later, in 1981, maakte hij een nieuwe documentaire over hen. Tinelou ontwierp intussen theaterkostuums, maar zag de toekomst somber in. Ze was bang voor de toekomst, want als de bom valt… Ook met Daan ging het niet goed. Hij was achttien, chineesde heroïne en kraakte een huis. Daar ging zijn vader hem interviewen, tegen zijn goesting. ‘Ik heb hier geen zin in, pa.’

‘Het is een schat van een jongen’, zei Van der Elsken. ‘Maar we weten niet wat we ermee moeten aanvangen.’

Ed wilde de levens en liefdes van Daan en Tinelou blijven filmen, maar stierf in 1990 aan prostaatkanker. De regisseur Joris Postema maakte 27 jaar later een vervolg.

In Amsterdam kijk ik naar De Erfenis: zijn film over Daan van der Elsken. Hij is intussen 53, even oud als zijn vader in zijn gloriejaren. Maar hij is niet ‘heel vaak enorm gelukkig’, zoals hij. De film begint zelfs met een waarschuwing: ‘Dit is mijn vriend Daan. Hij wil sterven.’

De Erfenis gaat over een zoon die al jaren op de vlucht is voor zijn vader: ‘Hij besteedde alleen aandacht aan mij als het interessant was voor de film’, zegt Daan ergens.

Op zijn vijftiende liep hij van huis weg. Hij kwam nog één keer terug: toen zijn vader aan het sterven was. Hij had een VHS-band bij zich, waarop een videoclip van zijn band stond. Opdat zijn oude toch een keer trots op hem kon zijn. Zijn vader keek ernaar en zei alleen: ‘Wat een rotzooi.’

Zoveel jaren later gaat Daan de confrontatie aan met zijn beroemde vader. ‘Dit keer ontkomt hij er niet aan.’

De Erfenis is indrukwekkend. De verliefde camera, maar dan jaren later. ‘Liefde, moed en schoonheid, maar ook bloed, zweet en tranen.’

Ik praat na met regisseur Joris Postema – Daan Dorus was te depressief voor een gesprek. ‘Ik ken Daan al jaren uit de muziekwereld’, zegt hij. ‘Hij is een fantastische drummer en had destijds een studio. We gingen daar opnemen met onze band, en zo zijn we vrienden geworden. Hij zei weleens: “Mijn pa was een lul”, maar eigenlijk sprak hij zelden over hem. Tot hij op een dag vertelde dat hij een boek aan het schrijven was over de relatie met zijn vader. “Zou je het zien zitten als ik er een film over maak?” vroeg ik.’

Daan was enthousiast, maar het werd een woelige rit. ‘Hij wilde controle hebben over elke scène’, zegt Postema. ‘Op den duur bemoeide hij zich met alles: het geluid, de montage… Dat kon natuurlijk niet, wij maakten de film. Hij belde ook vaak een dag voor de opnames af, omdat hij te depressief was. “Dat kun je niet maken, Daan”, zei ik. Het was niet alleen vervelend voor de crew, we hadden ook afspraken met mensen die ik per se wilde laten doorgaan omdat ze belangrijk waren voor de film. Maar Daan was niet te overtuigen. Ik ben zelden kwaad, maar toen dus wel. “Als het zo moet, komen we morgen allemaal rond je bed zitten. Maar we moeten en zullen die scène filmen.” Een paar uur later had ik alweer spijt van mijn woorden. Daan probeert al zijn hele leven afstand te nemen van een vader, die zei: “Ga daar staan, Daan. Nog een scène.” En nu deed ik, zijn vriend, net hetzelfde.’

‘Toch vreemd dat hij altijd naar zijn vader wijst’, zeg ik. ‘Zijn er geen andere oorzaken voor zijn depressie?’

‘Misschien heeft hij er genetisch aanleg voor. Toch kun je niet ontkennen dat hij een vreemde opvoeding heeft gehad. Of beter: geen opvoeding. Zijn moeder was de dochter van de gefusilleerde verzetsheld Gerrit van der Veen. Ze zei hem voortdurend: “Je moet het allemaal zelf uitzoeken, Daan, want mensen zijn niet te vertrouwen.” En van zijn vader kreeg hij te horen: “Je kunt het niet, Daan, je bent een lul.”‘

Het is het kinderverhaal van heel wat kunstenaars die te hevig aan de sixties hadden geroken. Simon Vinkenoog, Hugo Claus, noem maar op: hoe geniaal ze ook schreven, goede vaders waren het niet. ‘Ik ben er zelf niet uit’, zegt Postema. ‘Het is dubbel. Ed van der Elsken kon maar zo groot worden door alles op te geven voor zijn vak. Daardoor wordt zijn werk nu getoond in het grootste museum van Amsterdam, en gaat het straks naar Parijs en Madrid.’

Na de filmvertoning over Daan wil ik weten hoe het de andere kant van zijn erfenis is vergaan: zijn dochter Tinelou, die ook zo vaak figureerde in zijn films. Het meisje van twee aan wie hij in 1963 vroeg: ‘Wat is geluk, Tinelou?’ ‘Geloek, geloek.’

Ze is intussen een vrouw van 55 en vond De Erfenis ‘prachtig’. ‘En toch herinner ik me alles helemaal anders dan mijn broer. Mijn vader was wel een leuke man. Het doet me pijn dat het zo slecht gaat met Daan. Ik heb al vaak met hem gepraat, maar over herinneringen kun je niet blijven discussiëren. Laatst keken we samen naar de oude films van mijn vader. “Zie jij ons nu ongelukkig kijken?” vroeg ik hem. Maar hij blijft stellig het tegenovergestelde beweren. Ik vind dat hij aan geschiedvervalsing doet.’

Toen die films destijds uitkwamen, zorgden ze ook al voor commotie. ‘Mijn schoonzus studeerde in die jaren voor kleuterleidster. In haar school werd Welkom in het leven, lieve kleine vertoond. Achteraf zei de lerares: “Dit is nu een voorbeeld van een gezin waaruit later alleen maar problemen zullen ontstaan.” Ze heeft niet helemaal ongelijk gekregen, maar…’

Tinelou werd geboren in 1961. Ze werd genoemd naar Jean Tinguely, een kunstenaar die haar moeder bewonderde. En ook gewoon omdat niemand Tinelou heette, omdat die naam zo heerlijk antiburgerlijk klonk. ‘Mijn ouders waren net terug van hun wereldreis. In het boek Sweet Life schreef mijn vader: “We hebben overal in de wereld het leven gezien. Nu gaan we zelf een boek en een kindje maken.” Dat was ik dus. Karel Appel heeft een schilderij gemaakt van mijn zwangere moeder. Mijn eigen echo’s. (lacht) Nu besef ik hoe uitzonderlijk dat allemaal was, maar toen zag ik dat niet. Als kind hoorde ik weleens zeggen: “Je vader was gisteren weer op tv.” Maar ook daar stelde ik me geen vragen bij. Ik dacht dat alle vaders op tv kwamen. Tot ik bij een vriendinnetje ging spelen. Haar huiskamer zag er helemaal anders uit. In het midden stond een tafel en een kast met een tv. Dat hadden wij thuis niet. “Dat is een Tros-gezin”, zei mijn vader. Later zag ik dat ook andere vriendinnen zo’n tafel en een tv-kast hadden. Nog Tros-gezinnen, dacht ik. Stilaan begon het te dagen dat niet zij maar wij anders waren.’

Toch zag Tinelou haar vader niet als een kunstenaar. ‘Hij ook niet. Overal in het huis slingerden zijn foto’s rond. We speelden in zijn donkere kamer en tekenden op zijn misdrukken. Ik herinner me nog dat zijn fotoboek Eye Love You uitkwam. Mijn broer en ik staan daar allebei naakt in. “De fotograaf heeft zelf ook kindertjes. We hebben wat afgelachen, gegierd, geknuffeld”, had mijn vader eronder geschreven. Ik schaamde me dood en plakte al die pagina’s dicht. Daar heb ik spijt van – de eerste druk van dat boek is gigantisch veel waard. (lacht) Maar het klopt wel wat hij schreef, ook al kan mijn broer zich daar niets van herinneren. Het was moeilijk om tegen zo’n vader te rebelleren. Ik probeerde wel: ik verfde mijn haren grijs en droeg mijn ondergoed als bovengoed. “Zo ga jij niet de straat op”, riep hij dan kwaad. Hij die zo graag foto’s maakte van punkers en opstandig tuig. Het kon allemaal niet naakt en woest genoeg zijn. Maar voor zijn eigen dochter maakte hij een uitzondering.’ (lacht)

Ed was geen traditionele vader, zegt Tinelou. ‘Toch gaf hij een aantal waarden door. Gewoon, door te zijn wie hij was. Hij bracht me soms naar school. Tussen het schoolgebouw en een speelplein lag een straat. Een heel gevaarlijke situatie. Ze hadden dan een zebrapad geschilderd, maar de politie vond dat illegaal. Mijn vader ging dan op het zebrapad liggen. Zo was hij. Hij sprak zich altijd uit, ook al maakte hij daardoor vijanden. Heel anders dan mijn moeder, die altijd hengelde naar complimenten. Aan haar bewaar ik veel minder goede herinneringen. Ze zeggen weleens dat dochters vaders adoreren en zonen moeders. Misschien klopt dat wel.’

‘Ze zijn begin jaren zeventig gescheiden. Onlangs vond ik nog een brief van hem terug. Hij vroeg haar daarin niet weg te gaan, maar zei het te respecteren als ze dat wel zou doen. Sterker nog, hij hoopte dat ze dan gelukkig zou zijn. Geen zielig gedoe, geen slachtofferrol, geen valsheid, maar wel heldere eerlijkheid: zo herinner ik me mijn vader. Natuurlijk heeft hij ook fouten gemaakt. Ooit stak hij mijn poppenhuis in brand. Razend was ik op hem. Maar dat zijn fouten die elke ouder maakt. Dat besefte ik pas toen ik er zelf had.’

In 1988 hoorde Ed dat hij prostaatkanker had. ‘Nog een paar maanden’, zei de dokter. De fotograaf ging voor de camera zitten en zei: ‘Wanhoop en verdriet. Mijn vrouw, mijn kinderen, mijn leven, mijn plannen. Ik brul en loei van ellende. (…) Mijn eerste grote film maakte ik over de geboorte van mijn zoon. Nu wil ik een film maken over mijn eigen dood: Bye.’

Maandenlang filmde hij zijn aftakeling: op zijn ziekenbed, vanuit zijn rolstoel. Hij liet zijn baard groeien en toonde zijn penis, zijn mannelijkheid die door de dokters gecastreerd was. Bye snijdt, het is zo verschrikkelijk intiem dat het pijn doet, maar het is ook rock-‘n-roll. Nog nooit had iemand zijn eigen kanker gefilmd, en hoe een succesvol leven in een paar seconden in puin kon liggen. ‘Dat was mijn vader’, zegt Tinelou. ‘Hij wilde alles registreren. We stonden daar niet bij stil.’

Ook zij figureert in de film. Ze kleedt hem uit, neemt zijn maten op en kleedt hem weer aan met een van haar eigen ontwerpen.

Helemaal op het einde van de film kijkt Ed recht in de camera en zegt: ‘Eigenlijk wilde ik nog een film maken: PS. In het hiernamaals. Dat gaat iedereen willen zien. (…) Maar ik stop ermee. Ik ga afscheid nemen. Ik ben er bijna. Hou je goed. Sterkte, doe je best, laat zien wie je bent. Bye.’

En dan stierf hij.

‘Ik heb nooit meer naar die film kunnen kijken’, zegt Tinelou. ‘Te confronterend.’

‘Na zijn dood heb ik wel geworsteld met de naam Van der Elsken’, zegt Tinelou. ‘Zoals elk kind van een bekende ouder. Deuren gingen open of dicht wanneer ik mijn achternaam uitsprak. Toen ik op mijn dertigste trouwde, liet ik mijn achternaam veranderen in die van mijn man. Dat was heel bevrijdend, alsof mijn leven opnieuw begon. Mensen apprecieerden of haatten me om wie ik was, niet meer vanwege mijn achternaam. Ik maakte theaterkostuums en zou alles anders doen. Achteraf bekeken was dat natuurlijk ook maar een krampachtig gedoe. Zeker omdat ik in het geniep wel een donkere kamer had. Ik was bang dat mijn foto’s met de zijne vergeleken zouden worden, ik wilde mijn eigen taal zoeken.’

Vandaag, op haar 55e, heeft ze die ook gevonden. Ze heet weer gewoon Tinelou van der Elsken en is fotografe. ‘Ik maak heel andere foto’s dan hij. Hij was altijd heel aanwezig in zijn foto’s, sprak mensen aan, daagde ze uit. Terwijl ik onzichtbaar wil zijn. Meestal loop ik lang ergens rond en wanneer niemand me meer ziet, druk ik af.’

‘Wat vind je van zijn werk?’ vraag ik.

‘Toevallig ben ik nu al zijn negatieven aan het bekijken in het Fotomuseum van Rotterdam. Sommige dingen vind ik briljant, maar lang niet alles. Zijn kleurenwerk, bijvoorbeeld: daar zitten dingen bij die echt lelijk zijn. Hij wordt altijd geroemd als “de grootste fotograaf die Nederland ooit heeft gehad”, maar soms vraag ik me af of dat wel terecht is. De mensen van het museum schrikken dan altijd. “Komaan Tinelou, hij was revolutionair, vatte zijn tijd als geen ander. Hij experimenteerde met kleur toen niemand dat deed.” “Dat zal wel,” antwoord ik dan, “maar waarom krijgt hij altijd zo veel aandacht?” Dan wordt het stil. Fotografen worden vaak beroemd omdat iemand hen naar voren schuift. Of omdat een mecenas hun werk laat digitaliseren. Maar misschien waren er wel anderen die net zo goed waren als mijn vader, en die we nu niet kennen. Zo worden de geschiedenis en herinneringen constant vervalst.’

‘Heb je onlangs Welkom in het leven, lieve kleine nog gezien?’

‘Ja.’

‘Wat is geluk, Tinelou? Weet je dat al, 53 jaar later?’

‘Voor mij betekent geluk dat je je eigen vraagtekens ernstig neemt. Ook dat heb ik van mijn vader geleerd: mensen zoeken altijd naar bevestiging bij anderen. Ze zijn vaak zo bang om hun eigen instinct te volgen. “Doe je best, laat zien wie je bent.” Hoe ouder ik word, hoe beter dat me lukt. Ook dankzij de kinderen. Vorige week was ik op de opening van zijn overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum. Ik keek naar zijn levenswerk, en dan naar mijn kinderen. “Hé pa, dit is mijn levenswerk”, wilde ik hem zeggen. Het ouderschap wordt zo vaak onderschat.’

Op de terugweg naar België kijk ik naar oude jeugdfoto’s van Daan en Tinelou. Weer valt me de fysieke gelijkenis met hun vader op. ‘Als ik mijn baard laat groeien, lijk ik nog meer op hem’, had Tinelou me gezegd – lachend, omdat ze het zo’n stomme opmerking vond.

Ook Daan wil niet op zijn vader lijken, maar om een heel andere reden. En toch. In De Erfenis ligt hij vaak in bed, doodziek. Hij huilt, net zoals zijn vader in Bye. En hij drumt, blijft zelfs in mindere dagen een man van de rock-‘n-roll. Ook zoals zijn vader. Op het einde van De Erfenis richt hij de lens op zijn oude, de man die zo graag de ‘dodelijk simpel blijvende dingen wilde registreren’. Elk om beurten, dat is fair.

‘Lieve papa, ik ben naar je op zoek geweest. Om wat van je te vragen, om wat van je te weten. Ik herinnerde me niets, niets wat me deed smelten. Ik zag geen beeld waar je naar me lachte, en beschouwde dat als jou. Maar van hoe ik klein was en hoe we toen gevochten hebben, daarvan staat me alles bij. En het kleurde mijn herinneringen. Ik heb naar je gewezen bij alles wat me brak. Maar nu vermoed ik dat onze ruzies, jouw grootheid en mijn pogingen die te evenaren de waarheid toch hebben overschaduwd. Ik vind je nog steeds een klootzak, maar nu in perspectief. Omdat ik ook die klootzak ben, maar vanbinnen lief.’

Knack presenteert op 18/04 in Cinema Zuid in Antwerpen een eenmalige filmvoorstelling van De Erfenis, exclusief voor in België. Schrijf u in via www.knack.be/de-erfenis.

De tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam loopt nog tot 21/05, later gaat ze naar het Jeu de Paume in Parijs. Bij uitgeverij Hannibal verscheen de catalogus De Verliefde Camera.

Door STIJN TORMANS, foto’s SASKIA VANDERSTICHELE

‘Hij wil al zijn hele leven afstand nemen van zijn vader, die altijd zei: “Ga daar staan, Daan. Nog een scène.” En nu deed ik, zijn vriend, net hetzelfde.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content