‘De IS is géén existentiële bedreiging voor het Westen’

In Political Order and Political Decay presenteert Francis Fukuyama een verhelderend overzicht van de moderne staatsvorming, vanaf de Franse Revolutie tot vandaag. Het boek is een uitstekende gids om de ontwikkelingen in Irak en Syrië in te schatten. ‘Ik denk dat we met z’n allen eens diep moeten ademhalen en een beetje moeten bedaren.’

Er wordt van Francis Fukuyama veel lelijks gedacht – veelal ten onrechte. Ja, hij was adviseur buitenlandse politiek van de tamelijk rampzalige regering-Bush Jr. Ja, hij was geassocieerd met de rechtse neoconservatieve denktank Project for the New American Century, die de blauwdruk voor het buitenlands-politieke programma van de neoconservatieven afleverde. En ja, hij heeft zijn beroemd-beruchte stelling over ‘het einde van de geschiedenis’ moeten verlaten – u weet nog wel: de Amerikaanse hoogleraar politicologie en politieke economie poneerde in 1992 in zijn geruchtmakende boek Het einde van de geschiedenis en de laatste mens dat met de val van de Sovjet-Unie de enige resterende grote uitdager van het westerse liberaal-democratisch-kapitalistische model definitief ten onder was gegaan, en dat we konden achteroverleunen terwijl dat model zijn zegetocht over de rest van de wereld zou voortzetten. Het doel van de geschiedenis was bereikt.

Dat viel dus nog lelijk tegen, te beginnen met de vreselijke oorlogen die vanaf 1991 het voormalige Joegoslavië zouden teisteren.

Maar Fukuyama had het gezond verstand en de integriteit om dat ook te erkennen. Hij distantieerde zich van de regering-Bush, stemde in 2008 zelfs op Barack Obama, allemaal nogal aparte dingen voor een neocon om te doen. En vooral: hij bleef erg interessante boeken publiceren.

Zijn nieuwste is het tweede deel van wat weleens zijn opus magnum zou kunnen zijn: zijn geschiedenis van het fenomeen staatsvorming door de hele menselijke geschiedenis heen. Drie jaar geleden verscheen het eerste deel, dat van links tot rechts op grote lof werd onthaald: De oorsprong van onze politiek. Van de prehistorie tot de verlichting. Deel twee neemt de lezer mee tot in het heden en is minstens zo interessant, al was het maar vanwege het heldere overzicht dat geboden wordt in de materie. Prikkelen doet Fukuyama ook. Zo suggereert hij dat het, om zijn politieke ideaal te bereiken (dat voor hem het dichtst benaderd wordt door – verrassing! – het huidige door de sociaaldemocratie gevormde Denemarken), misschien beter is als je eerst een stevige staat en de rule of law hebt, en dán pas ook democratie, in plaats van omgekeerd.

Mijnheer Fukuyama, waarom is het eigenlijk nooit wat geworden met het socialisme in de Verenigde Staten?

FRANCIS FUKUYAMA: Dat is inderdaad een kwestie die historici en sociale wetenschappers al lang bezighoudt. De algemene consensus daarover is dat Amerika geen socialisme van betekenis kent omdat er, anders dan in Europa, geen overgeërfde, diepgewortelde klassenstructuur bestaat. In Europa had je aristocratische samenlevingen, die in de negentiende eeuw weliswaar een arbeidersklasse en een middenklasse voortbrachten, maar waar de kansen op opwaartse sociale mobiliteit heel beperkt werden door allerlei formele en informele mechanismen. De Europese kolonisten die naar de Verenigde Staten kwamen, namen dat klassenonderscheid niet met zich mee. Je kon je gewoon ergens vestigen en een boerderij beginnen of een zaak opzetten, en in één generatie rijk worden.

Die hoge mate van sociale mobiliteit overtuigde de mensen – al zouden de meesten onder hen het natuurlijk niet in die termen hebben gesteld – van de juistheid van de visie van de Engelse filosoof John Locke, de ‘vader van het klassieke liberalisme’. Als je rijk bent, heb je dat aan je harde werk te danken, is het idee. En omgekeerd: armoede is je eigen schuld. In Europa zijn mensen veel minder geneigd zo te denken, maar als je het hebt over de welvaartsstaat en armoedebeleid en dergelijke, zie je dat Amerikanen geneigd zijn onderscheid te maken tussen armen die bijstand verdienen en armen die ‘m níét verdienen. In Europa zou men veel minder vlug spreken van mensen in armoede die geen bijstand ‘verdienen’.

Maar je ziet ook dat je in de VS wel degelijk kasteachtige hinderpalen voor sociale mobiliteit had: voor zwarte Amerikanen. Als gevolg daarvan stemden zwarte Amerikanen in de twintigste eeuw grotendeels als de Europese arbeiders: ze stemden voor de linkse partij, en wilden meer ingrijpen van de overheid om ongelijkheid te bestrijden, omdat ze de overheid nodig hadden om hun omstandigheden te verbeteren. In de blanke arbeidersklasse, daarentegen, geloven de meesten dat het gewoon van je eigen arbeid afhangt of je vooruitkomt in het leven of niet.

Een sterke vakbeweging was er ook al niet.

FUKUYAMA: Als je Groot-Brittannië tegenover de VS zet, dan zie je de frappante verschillen. Engeland had een heel sterke vakbeweging, waar de Labour-partij uit is voortgekomen. Toen ze in 1920 eindelijk aan de macht kwam, heeft ze er heel wat socialistisch geïnspireerde wetgeving kunnen doordrukken. Niets van dien aard heeft zich ooit in de VS voorgedaan. We hebben nooit een socialistische arbeidersbeweging gehad, noch een socialistische partij van enige betekenis. Voor een deel is dat te verklaren uit het Amerikaanse ethos, maar voor een ander deel ligt de verklaring in het feit dat veel Amerikaanse arbeiders in de negentiende eeuw op etnische basis, Iers, Italiaans, Joods enzovoort, gerekruteerd werden voor de zogeheten machines van lokale politici – een soort kiesverenigingen op puur cliëntelistische basis die hun leden in ruil voor hun stem diverse directe kleinere voordelen boden. Zo had je in New York Tammany Hall (een organisatie van de Democraten die met name voor Ierse immigranten een springplank naar grotere politieke macht was, nvdr. ), in Chicago had je de Daley Machine (van voormalig burgemeester Richard Joseph Daley (1902-1976), nvdr. ), en die en andere machines verhinderden dat mensen zich aansloten bij op ideologische basis georganiseerde politieke partijen, die hun grotere maar minder direct af te dwingen belangen hadden kunnen behartigen.

Hoe belangrijk is cultuur eigenlijk in dit alles? Uiteraard spelen economie en geografie een zeer belangrijke rol om verschillen in ontwikkeling te verklaren, zowel tussen samenlevingen onderling als binnen een en dezelfde samenleving, maar ze kunnen ook weer niet alles verklaren, toch?

FUKUYAMA: Nou, dan zouden we eerst wel moeten definiëren wat we precies bedoelen met cultuur. Maar laat ik een voorbeeld geven. Hoe komt het dat Chinese moeders hun kinderen zo erg achter de vodden zitten?

U bedoelt de zogeheten tijgermoeders?

FUKUYAMA: Precies. Hoe komt het dat die er zijn? Nu zou je kunnen zeggen: dat zit gewoon in de Chinese cultuur, hun moeders deden het ook al zo en zij doen het op hun beurt, het gaat om een sociale gewoonte. Maar in feite heeft het een zeer specifieke historische en institutionele oorzaak, en daarvoor moeten we teruggaan naar het mandarijnse China met zijn ontzagwekkende bureaucratie.

Er bestond namelijk een toelatingsexamen voor de ambtenarij, en dat was meteen ook je enige kans, als je een jongen uit een arm dorp was, om hogerop te komen: deelnemen aan dat examen en hopen dat je het goed genoeg deed om te slagen. Daarvan had niet alleen jijzelf voordeel, maar het hele dorp, want als keizerlijk ambtenaar was je een machtig man en kon je dus ook een hoop dingen voor je dorp ‘regelen’. De nadruk op geletterdheid, kennis en je best doen op school, die zich in de Chinese cultuur geworteld heeft, gaat dus terug op een specifiek historisch-institutioneel gegeven. Natuurlijk doet een Chinese tijgermoeder in Nederland of België niet per se wat ze doet in de hoop dat haar kind een hoge ambtenaar wordt (lacht), maar die sociale gewoonte blijft bestaan. Dus ik denk dat het onderscheid tussen cultureel enerzijds en historisch of institutioneel anderzijds niet zo helder is. Cultuur is een glibberige categorie als je naar verklaringen zoekt.

Neem Nederland: er is een periode in zijn geschiedenis geweest waarin je zoiets als het evenbeeld van de Chinese tijgermoeder had, met de calvinistische traditie en haar nadruk op geletterdheid en onderwijs, en de zeer rigoureuze manier waarop in die context met kinderen werd omgegaan. Terwijl je de Nederlandse cultuur en de Chinese niet zo snel heel vergelijkbaar zou noemen, niet? Dus, tja, ‘het ligt aan de cultuur’… Ik ontken volstrekt niet dat cultuur bestáát en belangrijk is, noch dat culturen aanzienlijk van elkaar kunnen verschillen, maar het lijkt me niet slecht om ook altijd naar andere verklaringsgronden te kijken.

Van calvinisme gesproken: wie uw boek leest, zou in de verleiding kunnen komen te denken dat in die geestesstroming de kiem en de kern van de moderne staat naar westers model ligt.

FUKUYAMA: Wel, er is in ieder geval een zeer sterke correlatie tussen de eerste regeringen die erin slaagden een niet-corrupt, modern, qua personeelsbeleid onafhankelijk ambtelijk apparaat op te zetten en het calvinisme. Frederik Willem I, bijvoorbeeld, de ‘Grote Keurvorst’ zoals hij bekend kwam te staan in het Pruisen van de zeventiende eeuw, was een calvinist in een verder lutherse samenleving, en hij is echt de vader van de moderne Duitse rechtsstaat. Hij liet doelbewust een hoop calvinistische ambtenaren uit Nederland overkomen omdat hij de lutherse aristocratie, die normaal de bestaffing van de ambtenarij regelde, niet vertrouwde. De Pruisische bureaucratie was dus uitgesproken calvinistisch, met alles wat je daarbij mag denken qua persoonlijke integriteit, eerlijkheid en soberheid.

Maar net zo had je zowel in Engeland als in de VS de kringen van de zogeheten non-comformist, dus niet-staatsanglicaanse, evangelische kerken waaruit een heel aantal leiders is voortgekomen die persoonlijk integer waren en aan de hoogste morele standaarden voldeden. Mensen als president Theodore Roosevelt, en Gifford Pinchot (Amerikaans politicus en bosbeheerder die onder Roosevelt de eerste Chief Forester werd van de in 1905 opgerichte United States Forest Service en daarvan een modeladministratie maakte). Ik zou dus niet meteen willen stellen dat calvinisme een noodzakelijke voorwaarde is (lacht) voor het ontstaan van een moderne ambtenarij, maar het heeft zeker geholpen bij het tot stand brengen van de eerste voorbeelden daarvan.

‘Nationalisme hielp moderne staten te consolideren’, schrijft u. Het verschijnsel ligt tegenwoordig gevoelig, maar is de vorming van een moderne staat eigenlijk wel mogelijk zonder nationalisme?

FUKUYAMA: Ik denk dat het een misverstand is te denken dat het mogelijk is zonder op z’n minst een of andere vorm van nationale identiteit. Dat zie je heel duidelijk als je naar sommige Afrikaanse landen kijkt, neem Nigeria of Kenia, waar de loyaliteit ten opzichte van de staat veel zwakker is dan die ten opzichte van stam of etniciteit of regio. Volgens mij ligt daar ook de wortel van de zwakheid van de staat en van de corruptie: een politicus in een land als Nigeria of Kenia streeft macht na opdat hij een hele etnische cliëntelistische keten kan bedienen, en zijn loyaliteit ligt dus in de eerste plaats bij die etnische groep en niet bij het algemeen belang van iets wat ‘Nigeria’ of ‘Kenia’ heet.

Maar zo hóéft het niet te gaan. De Tanzaniaanse president Julius Nyerere is er in de jaren zestig, zeventig en tachtig in geslaagd een nationale identiteit voor zijn nieuwe land te scheppen, onder meer door het Swahili tot nationale taal te proclameren. Iets zeer vergelijkbaars is in Indonesië gebeurd met het Bahasa Indonesia. Goed, in beide gevallen hebben we het over een autoritair regime, maar dat impliceerde geen agressief uitroeiingsnationalisme. Nu zijn Tanzania en Indonesië nog steeds wel etnisch gefragmenteerd, maar ze hebben absoluut ook een natiegevoel, wat heeft geholpen de tendensen tegen te gaan die je in vele andere landen ziet om zich langs etnische breuklijnen gewoon af te scheuren van de bestaande staat. Kijk naar Irak: daar is niemand loyaal aan het land dat ‘Irak’ heet, men is loyaal aan de eigen sekte.

Nu u dat land toch noemt: u schrijft, in verband met het Midden-Oosten, dat religie daar als nationalisme fungeert. Maar hoe kan dat? Godsdienst en nationalisme zijn inhoudelijk toch twee totaal andere, haast tegengestelde concepten – het een universalistisch en het andere juist niet?

FUKUYAMA: Ik zie het zo: nationalisme en gepolitiseerde religie – zoals het islamisme – zijn aspecten van identiteitspolitiek. De bron van die laatste is de overtuiging dat ik een identiteit heb die in mij verborgen zit en die verschilt van de uiterlijke politieke en sociale omstandigheden waarin ik gedwongen ben te leven. Als je dan bijvoorbeeld een Oekraïner bent in de voormalige Sovjet-Unie, dan vind je dat Oekraïne een natie is en onafhankelijk zou moeten zijn. Net zoals de Schotten dat nu vinden van Schotland, of toch sómmige Schotten. (lacht) Maar de bestaande politieke verbanden verhinderen dat, dus dan kun je mensen mobiliseren aan de hand van hun loyaliteit tegenover die verbeelde gemeenschap. En die kan gebaseerd zijn op cultuur en natie, maar ze kan ook religieus zijn, en dat is wat het geval is bij de politieke islam.

Dat is natuurlijk wel te onderscheiden van religie in de zin van vrome mensen die in God geloven en de leerstellingen van hun godsdienst willen volgen. Laatst verscheen trouwens een artikel in The New Republic waarin werd nagegaan wat bekende leden van de Islamitische Staat op Amazon kopen. Wat bleek? (lacht) Het meest bestelde boek was Islam for Dummies. Dus je zou niet zeggen dat die lui diep religieus zijn en intiem bekend zijn met de islamitische traditie.

Hoe kijkt u aan tegen de geplande ‘staatsvorming’ van de IS in Syrië en Irak?

FUKUYAMA: Met het grootste scepticisme. Hun ideologie is zó extreem en ze gaan zó meedogenloos te werk dat ze een natuurlijke afweerreactie oproepen. Ze hebben ook geen enkele steun van buitenaf: Rusland, China, India, Iran, Saudi-Arabië, werkelijk níémandwil dat ze slagen. Ze zullen teruggedrongen worden, en ik denk echt niet dat ze een staat zullen kunnen stichten.

Een en ander is natuurlijk ook het gevolg van de ongelooflijke incompetentie van de vorige Iraakse premier, Nouri Al-Maliki, die in plaats van een vader des vaderlands te zijn en iedereen bij zijn beleid te betrekken als een bekrompen sektarische politicus optrad, waardoor hij ook de seculiere soennieten in de armen van de IS dreef.

Hoe gevaarlijk is de IS eigenlijk? Vormt ze een bedreiging voor het Westen, zoals sommigen menen?

FUKUYAMA: Ik vrees dat we wel degelijk kunnen verwachten dat sommige teruggekeerde strijders hier mensen zullen doden, of dat zullen proberen, en nare dingen zullen doen. Maar aan de andere kant denk ik dat we sinds 11 september 2001 de werkelijke bedreiging die voor ons van dit soort terrorisme uitgaat steeds overschat hebben. Een existentiële bedreiging van welke westerse samenleving ook is het zeker niet. Zo’n bedreiging zou van staten moeten uitgaan, alleen staten kunnen de macht mobiliseren die daarvoor nodig is. En dan spreken we over landen van een niveau als Rusland of China – ik bedoel puur theoretisch. Dus ik denk dat we met z’n alleen eens diep moeten ademhalen en een beetje moeten bedaren.

Iets anders. Een goed werkende moderne staat berust op drie zuilen: een stevig staatsapparaat, de rechtsstaat en de democratie. Maar bestaat er een ideale volgorde waarin die ontwikkeld worden?

FUKUYAMA: De volgorde is op z’n minst niet zonder belang. Hoe het in Europa is gegaan, is volgens mij een goede volgorde. Eerst kreeg je de rule of law – in Duitsland, bijvoorbeeld, verschijnt de Rechtsstaat al in de periode van het vorstelijk absolutisme, waar de absolute vorst dus toch niet zo absoluut kan heersen want hij moet zich bedienen van een ambtelijk apparaat en dus moet hij zich ook houden aan de wetten waar het hele functioneren van die ambtenarij op gebaseerd is. Vervolgens bouw je een staat op die grondvesten, maar dat betekent dat ook die staat ingeperkt wordt door de wet. En ten slotte komt de democratie.

Vergelijk dat eens met China. Daar begon het met een zeer sterk staatsapparaat, al in de zeer vroege keizertijd, meer dan tweeduizend jaar geleden, maar zonder recht en zonder democratie. Ik denk dat het voor het huidige China het beste zou zijn als het eerst een rechtsstaat zou uitbouwen, en dan pas de democratie. Want een rechtsstaat zou zelfs de Communistische Partij beperkingen opleggen in wat ze kan doen. Democratie – elke burger één stem en vrije verkiezingen – zou ik pas daarna invoeren omdat je anders het risico loopt op politiek die totaal beheerst wordt door cliëntelisme, zoals dat in de VS zo’n beetje de hele negentiende eeuw lang het geval is geweest.

Het probleem is natuurlijk dat je in verreweg de meeste landen die keus domweg niet hebt: ‘Eerst gaan we het staatsapparaat ontwikkelen, dan het recht en dan verkiezingen.’ Neem Libië, dat uit elkaar aan het vallen is. Dat ís gewoon geen staatsapparaat, maar toch kun je niet anders dan daar eerst verkiezingen te houden, omdat je anders geen legitieme politieke actoren hebt die een staat zouden kunnen opbouwen. Hetzelfde met Irak: veel van de kritiek op wat de regering-Bush daar heeft gedaan is terecht, maar dat de verkiezingen daar veel te vroeg zouden zijn gehouden, dat houdt geen steek. Die móésten er gewoon komen, om precies dezelfde reden als nu in Libië.

DOOR HERMAN JACOBS

‘Er werd nagegaan wat bekende leden van de IS op Amazon kopen. Wat bleek? Het meest bestelde boek was Islam for Dummies.’

‘Sinds 11 september 2001 hebben we de werkelijke bedreiging van het moslimterrorisme steeds overschat.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content