Op 14 september 1854 landde een Frans-Brits-Turkse strijdmacht op de Krim. De invasietroepen moesten de havenstad Sebastopol innemen en zo de Russische Zwarte Zeevloot schaakmat zetten.

De Krimoorlog vloeide voort uit de afbrokkeling van het concert européen, het politiek-militaire evenwicht tussen de Europese grootmachten, dat in 1815 was uitgetekend op het Congres van Wenen.

Rusland maakte er immers geen geheim van dat het zijn invloedssfeer op de Balkan en rond de Zwarte Zee wilde uitbreiden. Daardoor dreigde het Turkse rijk – ‘de oude zieke man van Europa’ – nog meer te verzwakken en bestond het risico dat de Bosporus en de toegang tot de Middellandse Zee onder Russische controle kwamen. Een scenario waar vooral het maritieme Groot-Brittannië erg beducht voor was, zeker nadat op 30 november 1853 een Russische flottielje bij Sinope de krakkemikkige vloot van sultan Abd-ul-Mejid vernietigd had.

De Britten vonden gehoor bij de Franse keizer Napoleon III. Die hoopte door een alliantie zijn land uit het diplomatieke isolement te halen waarin het sinds Waterloo gevangen- zat. Bovendien waren Napoleon III en tsaar Nicolaas I verwikkeld in een religieus dispuut over het toezicht op de christelijke heilige plaatsen in het door de Turken bestuurde Palestina. Beide vorsten eisten dat voorrecht op om de invloedrijke religieuze facties in hun land gunstig te stemmen.

Geen zondagse uitstap

Redenen genoeg dus voor Frankrijk en Groot-Brittannië om de Turken – die al maandenlang in een strijd verwikkeld waren op de Balkan – te hulp te komen. Op 28 maart 1854 verklaarden beide landen Rusland de oorlog. Maar ze wachtten af. Er bleef immers nog altijd hoop op een diplomatiek vergelijk.

Pas op 22 april – twee dagen nadat Oostenrijk en Pruisen zich neutraal hadden verklaard – kwamen de geallieerden in actie. Een Brits-Franse vloot nam Odessa onder vuur, enkele weken later volgden operaties in de Baltische en de Witte Zee. Geen van die interventies kon echter de Russische ambities in Zuidoost-Europa afremmen.

Vandaar dat besloten werd tot een grootscheepse landing op de Krim, de belangrijkste Russische uitvalsbasis in het Zwarte -Zeegebied. De regeringen in Parijs en Londen waren er gerust op en ook bij de publieke opinie leefde de overtuiging dat het agrarische Rusland geen partij was voor twee moderne, geïndustrialiseerde naties. Op 7 augustus 1854 schreef The Times: ‘Elk stuk geschut in de Britse en Franse wapenarsenalen, elk vernietigingstuig dat de moderne wetenschap heeft voortgebracht, kan tegen de bastions van Sebastopol in stelling worden gebracht. En hoewel het strijdtoneel inderdaad verafgelegen is, zijn er uitstekende en ononderbroken aanvoerlijnen.’ Spoedig zou blijken hoe onterecht dat optimisme was.

De landing in de Kalamatabaai – twintig kilometer ten noorden van Sebastopol – verliep probleemloos, maar op 20 september 1854 gaven de Russen heftig weerwerk rond de rivier Alma. De geallieerden wonnen de slag, onder meer dankzij de onverzettelijkheid van de Franse zoeaven – in Parijs is er nog steeds een brug die ‘Pont de l’Alma’ heet. Tegelijk beseften ze dat de oorlog geen zondagse uitstap zou worden. Een officier van de Britse Guards noteerde in zijn dagboek: ‘Pas vanochtend toen ik het slagveld bezocht, was ik in staat de gruwelen te vatten die de prijs zijn voor zulke overwinning. Vurig dankte ik God die me had beschermd te midden van zoveel gevaren. Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik me erover verbaas dat ik die dag overleefd heb.’ Kort na hun doorbraak aan de Alma begonnen de geallieerden met de belegering van Sebastopol. Het werd het begin van een lange en moorddadige loopgravenoorlog. De stad was dan ook bijzonder goed verdedigd, vooral dankzij de inventiviteit van militair ingenieur Edward Todleben. Die richtte alle beschikbare defensiemiddelen op de bedreigde landzijde; de baai voor Sebastopol liet hij hermetisch afsluiten door tot zinken gebrachte oorlogsschepen – na de oorlog bezocht de beroemde Russische vestingbouwer België en gaf waardevol advies bij de uitbouw van de fortengordel rond Antwerpen.

In sterk contrast met de Russische vakkundigheid stond het optreden van de geallieerde legertop. Hadden de Fransen een zekere expertise door de recente campagnes in Algerije, dan blonk het Britse opperbevel uit in een gebrek aan dadenkracht en organisatievermogen. Anders dan in de Royal Navy (de marine van de Britten) resulteerden de officiersbenoemingen bij de landstrijdkrachten vooral voort uit connecties en afkomst. Opperbevelhebber Lord Fitzroy J.H.S. Raglan en zijn onmiddellijke ondergeschikten waren niet opgewassen tegen hun taak, wat onder meer resulteerde in de vernietiging van de Lichte Brigade ( zie kaderstuk).

Stuitende nonchalance

Duizenden Britse soldaten leden maandenlang de meest onvoorstelbare ontberingen omdat aangepaste winterkleding en levensmiddelen te laat of helemaal niet werden aangevoerd. Op een spoorweg tussen de geallieerde haven Balaclava en het slechts tien kilometer verderop gelegen front bij Sebastopol was het wachten tot april 1855.

Vooral op het vlak van de medische voorzieningen viel het ‘moderne’ Groot-Brittannië op door een stuitende nonchalance. Zieken en gewonden kregen nauwelijks verzorging en wie de verschrikkelijke zeereis naar het militair hospitaal van Constantinopel overleefde, was niet beter af. De komst van de legendarische verpleegster Florence Nightingale ( zie kader) bracht enige verbetering. Maar tyfus, cholera en dysenterie bleven de hele oorlog slachtoffers maken, onder alle combattanten, met inbegrip van de Franse opperbevelhebber Jacques Leroy de Saint-Arnaud en zijn Britse collega Raglan.

Eind 1854 begreep het thuisfront dat de strijd allerminst voorbij was. Sebastopol – door een Amerikaanse krant ‘Bombastopol’ genoemd – was niet gevallen. En twee Russische aanvallen om de stad te ontzetten – bij Balaclava en Inkerman – konden slechts met veel moeite worden afgeslagen.

De pers liet dan ook steeds kritischer geluiden horen. In het semi-dictatoriale Frankrijk gold er een vrij strenge censuur, maar de Britse kranten spaarden man noch paard. Bijzonder gevreesd was William Howard Russell, de eerste echte oorlogsverslaggever, die in The Times de grove nalatigheden en de onbekwaamheid van de politieke en militaire verantwoordelijken aanklaagde. Zijn vlijmscherpe artikels droegen bij tot de val van de conservatieve regering (31 januari 1855) én tot een geleidelijke verbetering van de levensomstandigheden van de Britse soldaten.

Ondanks de bittere kritieken besloten de Britse en Franse regering de strijd voort te zetten. Ook al omdat ze – net als de tsaar en de sultan – niet wisten hoe zich zonder gezichtsverlies uit het krijgsgewoel terug te trekken. In januari 1855 kregen de geallieerden bovendien versterking van het koninkrijk Piëmont-Sardinië. Dat stuurde troepen in de hoop van Frankrijk en Groot-Brittannië steun te krijgen bij de geplande eenmaking van Italië.

Tegelijk dreven de Britse en Franse strijdkrachten hun getalsterkte op met de bedoeling Sebastopol de genadeslag toe te brengen. Op 18 juni 1855 achtten de geallieerde generaals dat tijdstip gekomen. Precies veertig jaar na Waterloo rukten Britse en Franse soldaten gezamenlijk op tegen de forten Malakoff en Redan. Maar net als alle vorige botste deze aanval – uitgeroepen tot het symbool van de vriendschap tussen Frankrijk en Groot-Brittannië – op een Russische muur van vuur en staal. De Britten telden 1500 doden en gewonden, de Fransen ruim dubbel zoveel. Terreinwinst was er nauwelijks.

Ook voor de Russische soldaten en de burgerbevolking was de belegering een gruwelijke ervaring. Ze maakte Aleksej Nikolajevitsj Tolstoj, artillerieofficier in Sebastopol, tot een overtuigd pacifist. Lang voor hij Oorlog en Vrede publiceerde, schreef de beroemde auteur de horreur van zich af in Verhalen uit Sebastopol: ‘Wel, als je zenuwen sterk genoeg zijn, ga dan eens langs de deur aan je linkerkant, naar het lokaal waar de gewonden verzorgd worden en er geopereerd worden… Je zult er de oorlog aanschouwen, niet in de vorm van een prachtig uitgedoste legerschaar in perfecte slagorde, met muziek en tromgeroffel, wapperende vaandels en generaals op hun steigerende strijdros, maar oorlog zoals hij echt is: bloed, lijden en dood.’

Vooral de eindfase van de strijd om Sebastopol begin september 1855 ging gepaard met slachtpartijen, vergelijkbaar met 20e -eeuwse inferno’s als Verdun en Stalingrad. Onmiddellijk na de inname van de stad verwoordde de Britse sergeant Timothy Gowing in zijn dagboek wat veel van zijn medestrijders voelden: ‘Wat een zondag! Onze mannen stonden verbijsterd en werden bevangen door afschuw bij het zien van die verschrikkelijke taferelen. Hoewel ik een soldaat ben en totaal verknocht aan mijn vaderland, zou ik uit de grond van mijn hart durven zeggen: “Van de oorlog goede God, bevrijd ons!” Alleen een krankzinnige houdt van oorlog. Ik zou zo iemand er op zekere dag middenin gooien zodat hij zou zien wat een oorlog op leven en dood werkelijk betekent.’

De val van Sebastopol op 8 september 1855 betekende echter niet het einde van de oorlog. De Turkse troepen verlieten de Krim en zetten de strijd voort in de Kaukasus. Ook de westerse bondgenoten ondernamen nog een aantal expedities. Dit om een eventueel Russisch tegenoffensief te counteren en – meer nog – om tsaar Alexander II aan de onderhandelingstafel te krijgen. De nieuwe monarch toonde zich inderdaad inschikkelijker dan zijn in maart 1855 overleden vader en verklaarde zich uiteindelijk akkoord met een vredesverdrag. Dat werd op 30 maart 1856 ondertekend in Parijs en leidde onder meer tot de demilitarisering van de Zwarte Zee.

Het Turkse rijk was gered en de Russische expansie tot staan gebracht. Nog meer dan een halve eeuw zouden het Ottomaanse rijk en tsaristisch Rusland in een gespannen verhouding met mekaar blijven voortbestaan. Tot beide mogendheden, met hun middeleeuwse monarchie en structuren, tijdens de Eerste Wereldoorlog ten onder gingen.

Door Frank Decat

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content