De Antwerpse avant-gardekunstenaar Paul Joostens was een geboren buitenbeetje. Zijn vroege werk getuigt van het revolutionaire vuur dat kubisme en dadaïsme ook hier deden ontbranden. Later raakte Joostens in de ban van een religieuze mystiek, wat in zijn kunst leidde tot een dolle mix van seksbommen en Vlaamse Primitieven.

Opzet of toeval, maar het Oostendse Mu. ZEE dat nogal wat werk van Joostens in zijn collectie heeft, spreidt zijn grote expo Cinema Joostens over twee tentoonstellingsperiodes. De eerste, die volop aan de gang is, is gewijd aan het onorthodoxe werk dat bijna niemand kent. De tweede, te zien vanaf 28 juni, zal met de collages en assemblages het sinds jaar en dag geprezen en daarom ook geruststellende aspect van zijn kunst tonen. Maar het uitdagende, zelden getoonde werk, wacht op een oordeel. Het gaat om een boel tekenin-gen en schilderijen uit alle periodes van zijn leven, zo keurig en stijlvol geëxposeerd alsof het om niets dan erkende topkwaliteit gaat. Dat is het waarachtig niet. Het is een heterogeen ensemble dat zowel inhoudelijk als stilistisch vragen oproept, niet in de laatste plaats naar de multipele persoonlijkheid van de maker.

Tekeningen en schilderijen tot zowat 1925 getuigen voor een deel van het revolutionaire vuur dat kubisme, futurisme en dadaïsme ook in onze contreien doen ontbranden. In Antwerpen drijft dichter en kunstcriticus Paul Van Ostaijen de geesten tot een samenscholing van vernieuwers in de beeldende kunst en literatuur, en voert zijn visie op een nieuwe kunst onder het vaandel van ‘ekspressionisme‘. Joostens behoort tot zijn kring, voor wie de stad en haar verlokkingen – cinema en filmsterren, cabaret, danseressen en bordelen – vanzelfsprekende bronnen van vermaak en inspiratie zijn.

Krijgt Joostens plots een klap op het hoofd? Werken de eindeloze intriges binnen de avant-garde op zijn zenuwen, of krijgt zijn aangeboren misantropie de bovenhand? Feit is dat Joostens vanaf 1925 in de ban raakt van een religieuze mystiek die, zoals wel vaker, tot extreme vormen van zowel spirituele als seksuele fantasie leidt.

De spirituele bron ontdekt Joostens in de verering van de Heilige Maagd, zoals de Vlaamse Primitieven die in hun panelen hadden weergegeven, en die hij met weinig verbeelding begint na te schilderen. Het andere uiterste, de geperverteerde adoratie van het vlees, werkt hij uit in pornografische tekeningen met sadomasochistische inslag en gedoopt in een surrealistische saus. De reeks Les Mollusques (1925) heeft een super-vrouw, een soort prehistorische godin als voornaamste mikpunt. De figuren die elkaar te lijf gaan, lijken wel voorafspiegelingen van de machines désirantes in het mensbeeld van de filosofen Gilles Deleuze en Félix Guattari (1972).

Joostens’ fascinatie voor een mystiek met vrouwelijke mikpunten biedt ook plaats voor heldinnen van het witte doek en voor meisjes van licht allooi, zogenaamde poezeloezen, die hij op zijn doeken met evenveel ontzag behandelt als de Heilige Maagd. Helaas, zijn schilderijenproductie vanaf 1925 behoort voor het leeuwendeel tot het terrein van de kitsch.

Alleen in de schilderijenproductie voor 1925, zitten enkele pareltjes in het kubistisch-futuristische genre: het fantastische, beweeglijke mozaïek van een helder lichtende Stad (1919), of het sensueel, uitzinnig exploderende Feest (1918).

Ziektes, zelfbeklag en een gebrek aan erkenning vergallen de laatste jaren van zijn leven. In de houtskooltekeningen uit de reeks Palfium (1959) – een opiaat waaraan hij zelf verslaafd raakte – is het alsof de laatste poezeloezen opgaan in een verzengende vuurzee.

Cinema Joostens, episode I tot 15 juni, episode II van 28 juni tot 14 september. Mu. ZEE, Romestraat 11, Oostende. Elke dag behalve op maandag open van 10 tot 18 uur.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content