Onlangs stelde de militie van drugskoning Khun Sa zich ten dienste van de militaire diktatuur in Myanmar. In ruil voor amnestie.

HET AKKOORD tussen Khun Sa en de junta van Myanmar (Birma) is een opdoffer voor de Amerikaanse justitie, die twee miljoen dollar op het hoofd van de drugskoning had gezet. Want met diens overlopen komt er geen eind aan de massale opiumexport uit de Gouden Driehoek, het grensgebied tussen Myanmar, Thailand, Laos en China. Diverse stammen verbouwen er al eeuwen opium in het bergland. De grootschalige internationale handel in heroïne, het derivaat van opium, kwam evenwel pas op gang in 1950, toen Chinese nationalistische troepen er een toevlucht zochten. Het grensgebied vormde een uitvalsbasis voor hun aanvallen op het kommunistische China van Mao Zedong. Om hun oorlog te financieren, kweekten ze op nooit geziene schaal opium en heroïne en exporteerden die via Chinese zakenlui in Thailand, Laos en Vietnam.

Eind van de jaren zestig kwam dan Khun Sa (of Chiang Sifu) op de proppen, de zoon van een Chinese vader en een moeder uit de Shan, de grootste bevolkingsgroep van de Gouden Driehoek. Bij zijn eerste poging om voor eigen rekening in de heroïnehandel te stappen, botste hij op de Chinese nationalisten die geen konkurrentie duldden. Khun Sa werd verdreven en opgepakt door de Birmaanse politie. Toen hij in 1975 ontsnapte, lagen de kaarten gunstiger. De Chinese nationalisten waren via een Amerikaanse luchtbrug naar Taiwan vertrokken en lokale stammen konden het vacuüm opvullen.

Khun Sa wierp zich op als bevrijder van het Shanvolk in Noordoost-Birma, waar ook de meeste opiumvelden lagen. Zijn guerrillaleger beheerste het grensgebied tussen Birma en Thailand, waardoor hij taks kon heffen op de doorvoer van de heroïne van andere groepen. Maar Thailand heroverde in 1983 de kontrole over het Thaise deel van het grensgebied en ging daar nauwer toezien op de heroïnesmokkel, waardoor de ster van Khun Sa wat ging tanen.

RETOUR.

In 1988 ging een prille demokratische beweging ten onder bij een bloedige staatsgreep in Birma. Geïsoleerd door een internationale boycot, zocht de junta toenadering tot China en Thailand. Tegelijk vreesden de generaals dat de demokraten front zouden vormen met de talrijke etnische minderheden. Die voerden al decennia strijd tegen de centrale regering vanuit de oerwouden in de grensgebieden. Tegenover die etnische guerrillabewegingen volgde de legertop in Rangoon een tweesporenbeleid. Enerzijds kon het leger dankzij nieuw Chinees wapentuig de strijd opvoeren en werd het uitgebreid van 190.000 naar 300.000 man. Anderzijds wilden de generaals geen eindeloos konflikt en boden ze, eens de vijand genoeg onder druk, aparte vrede aan. In ruil voor geld, medische voorzieningen en het recht om de smokkel in heroïne, edelstenen en tropisch hout voort te zetten, stelden de guerrillabewegingen zich ten dienste van het regime.

In 1989-1993 werd Noord-Myanmar gepacifieerd door akkoorden met de Kachin, de Wa en sommige Shanlegers (Birma heet sinds ’89 Myanmar). Er verschenen goedkope Chinese spullen in de winkel, terwijl Chinezen toegang kregen tot de natuurlijke rijkdommen van het land, zoals hout en edelstenen.

Het mengsel van bruut geweld en kompromis kende ook sukses aan de Myanmarees-Thaise grens. Inzet was het miljardenkontrakt met de Franse oliemaatschappij Total en het Amerikaanse Unocal voor de aanleg en exploitatie van een aardgasleiding over 400 kilometer tussen Myanmar en Thailand, doorheen het gebied van de opstandige Mon- en Karen-minderheden. Met de Mon werd een akkoord gesloten. Duizenden Karen en demokraten die bij hen een toevlucht hadden gezocht, werden dan weer over de grens met Thailand gejaagd. Om de kritiek van mensenrechtenorganizaties op Total en Unocal te verlichten, lieten de generaals zelfs de dissidente Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi vrij.

Khun Sa’s leger bleef als hun enige interne vijand over. In 1995 dreven ze via offensieven de pressie op en in december greep de 61-jarige Khun Sa de uitgestoken hand. Het gevolg was het akkoord van januari, waardoor zijn Mong Tai Army in Noordoost-Myanmar de orde ging handhaven. Of de nationalistische Shanstrijders zich hiermee kunnen verzoenen ? Veel manschappen liepen over naar een rivalizerende Shanorganizatie. En in het verleden konden de Shan altijd rekenen op sympatie vanwege de in taal en kultuur verwante Thais. De grenslijn is overigens nogal vaag afgebakend en het Thaise leger wil de Myanmarezen geen vrij spel geven. In het verleden vormden de Shan een buffer voor Thailand en daarom steunde Bangkok de vrijheidsstrijders.

Opiumkoning Khun Sa was al enige tijd op zijn retour. Sinds de openstelling van de Chinees-Myanmarese grens in 1990 was het zwaartepunt van de handel daar verlegd naar de Wa, een krijgshaftige junglestam. Dankzij het korrupte Chinese ambtenarenapparaat werd een nieuwe drugsroute opgezet doorheen Zuid-China naar Hongkong en verder. Bovendien werd een nieuwe markt aangeboord in China zelf.

Maar de belangrijkste ontwikkelingen doen zich in Myanmar zelf voor. Ten eerste is sinds het aan de macht komen van de junta in 1988 de opiumexport uit het land verdubbeld. En ten tweede doet die groei zich vooral voor in het gebied dat rechtstreeks gekontroleerd wordt door de generaals, en veel minder bij de junglestammen aan de rand. Het wekt daarom verbazing dat de Amerikaanse justitie zich zolang heeft laten obsederen door de figuur van Khun Sa. Terwijl de Myanmarese generaals zich als de nieuwe drugsbaronnen van Zuidoost-Azië hebben geïnstalleerd.

Jos De Greef

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content