Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Nangara of de geheime bewaarplaatsen : schilderijen van aboriginals in Oud Sint-Jan.

ONBEVANGEN aankijken tegen schilderijen die slechts ontstaan zijn doordat degenen die ze maakten vanaf 1971 verf, hardboard en canvas in handen geduwd kregen, kan blijkbaar slechts nadat er enkele misverstanden uit de weg geruimd zijn. Puristen vinden die schilderijen, vaak zonder ze gezien te hebben, per definitie rommel. De aboriginals dat zijn de zeer diverse jagersstammen die zich vijftigduizend jaar geleden over heel Australië hadden verspreid sculpteren sinds mensenheugnis figuren uit boomschors, beschilderen hun lichaam of kleren en maken schilderingen of mozaiëken in het zand. Toen ze hun ding een kwarteeuw geleden op verzoek van blanke mannen op vertransporteerbare schilderijen in acrylverf vastlegden, ging de authenticiteit verloren, aldus de puristische versie. Dat de Australische en ten slotte de hele westerse markt ermee bestookt werden, stijft de overtuiging dat het allemaal niet klopt.

Een andere veelgehoorde kritiek aanvaardt niet dat de werken van de aboriginals als ?kunst” omschreven worden, aangezien het om bijna exact te decoderen, visuele uitleggingen van hun religieuze wereldbeeld gaat waarbij geen overwegingen van esthetiek spelen. Een aboriginal-tentoonstelling hoort dan thuis in de sectie etnologie. Probeert een aboriginal dan eens plastisch iets vrijelijker en individueler met het erfgoed om te gaan, dan wordt hij vanuit vermelde hoek teruggefloten als zijnde niet langer authentiek.

Een derde groep sceptici ten slotte spreekt zich niet specifiek uit over de vraag of het al dan niet kunst is, maar zegt dat het sowieso thuishoort in zijn oorspronkelijke context. Bij een verplaatsing, zelfs naar een degelijke plek als het Kunstcentrum Oud Sint-Jan in Brugge, zou het aardige er af zijn. Wat is er af ? De couleur locale ?

Zo te zien moeten de aboriginals nogal wat, vaak tegenstrijdige, echtheidscertificaten voorleggen, eer we überhaupt bereid zijn om naar hun werken te kijken. ?Noem het maar moderne kunst met een pedigree in de oudheid,” zegt de uit Nederland ingeweken Australiër Henk Ebes die zo’n 200 schilderijen uit zijn collectie van meer dan 300 stuks liet overvliegen voor een Europese tournee die in Brugge begint. Ebes bekent dat hij decennia lang in de overtuiging leefde dat de cultuur in zijn tweede vaderland zich beperkte tot die van de nazaten van de Britse kolonialisten, tot zijn in Australië geboren dochter Tara hem van dat waanidee afbracht.

Het palmares van de verdrukking van de Aboriginals is anders niet mis geweest : van de oorspronkelijke 1 miljoen zijn er nog een tweehonderdduizend overgebleven, van wie ?dertigduizend volbloeds” (Ebes). Ze spreken vierhonderd verschillende talen of dialecten. Van de stammen die in het Kimberley-gebied in het noordwesten, en in de centrale en westelijke woestijngebieden leven, krijgen we werk te zien. ?Hun schilderijen uitleggen hoort eigenlijk niet,” zegt Ebes, ?want de betekenis is geheim en heilig”. In dat opzicht is de tweedelige catalogus natuurlijk de ultieme profanatie, want elk symbool, teken, lijntje of kleur wordt er letterlijk verklaard.

BLANKE KILLERS.

Als je met dat dik boek in de hand van doek naar doek gaat, analyseer je alles wellicht stuk. Dan wordt de verplaatsing naar de droomtijd waar alles eigenlijk om draait, een bijna wetenschappelijke onderneming. Ook sluit ze mogelijke andere betekenissen uit. Als je iets van deze kunst overhoudt dan is het dat ze op veel meer dan één lectuur bedacht is, en een woud van poëtische associaties toelaat.

De aboriginals zijn van oordeel dat hun verre voorvaderen zich tijdens de droomtijd vanonder de aardkorst een weg naar boven gebaand hebben, en dan zeer actief alles zo’n beetje gecreëerd hebben : het landschap en de zon, de sterren en de bomen, de dieren en de mensen. Na gedane arbeid zijn ze weer onder de grond gekropen en voor eeuwig ingedut. De aboriginals menen precies te weten waar hun scheppers boven en weer onder gekropen zijn. Dat zijn dan hun droomplaatsen, waar de Papunya-kunstenaar Clifford Possum Tjapaltjarri de naam Nangara voor bedacht heeft.

Hun wijsheid werd van vader op zoon langs de orale weg doorgegeven, maar kreeg uiteindelijk ook een visuele neerslag. Via hun kunst komen ze met de geest van de mythologische wezens die hun voorvaderen waren, weer in contact en houden hun gedachtenis levend. Volgens de traditionele gang van zaken mocht niet zomaar om het even wie om het even wanneer de kunst van de nangara beoefenen. Er waren fikse initiatierituelen nodig, en mannen en vrouwen kregen strikt van elkaar gescheiden onderwerpen en dragers toegewezen.

Deze strakke regelgeving, binnen eeuwenlang voor de ?blanke killers” hermetisch gesloten aborigines-gemeenschappen, heeft ervoor gezorgd dat een oeroude beeldtaal, ouder dan de rotsschilderingen in Lascaux of Altamira, quasi intact bewaard is gebleven. Dat die puurheid vanaf het moment van de opening naar andere culturen vermengd raakte met exogene elementen is evident. Dat wordt alleen betreurd door wie vindt dat er boven de cultuur van de aborigines een glazen stolp moet komen, waardoor wij die eeuwenoude, gesteriliseerde bezienswaardigheid kunnen bestuderen. Laat ze in hun eigen woestijnen blijven, laat ze vooral geen Engels leren noch nette pakken aantrekken of, o toppunt van verderf, hun werken aan de buitenwereld te koop aanbieden. Ook dàt was een teneur in de verslaggeving van de tentoonstelling in Brugge : ?Die enge meneer Ebes heeft met zijn Aboriginal Gallery of Dreamings in Melbourne alleen commerciële oogmerken… wat hij hier toont is dus puur commerciële kunst.” Mensen schijnen minder en minder hun eigen ogen te geloven, en durven amper voor zichzelf het verschil uitmaken tussen sterke en zwakke beelden : het enige waar het echt op aankomt. Beide categorieën zijn ruimschoots in Brugge vertegenwoordigd. En dan zou je inderdaad kunnen wensen dat er een wat uitgepuurder selectie was doorgevoerd. Men had zich kunnen beperken tot de vier zalen, en niet nog eens de gangen eivol hangen.

TJAKAMARRA.

Aan hun schilderijen waarin de donkerbruine tonen een relatie met de kleigrond in het Kimberley-gebied verraden en de okerkleurige en gele tonen een herkomst in de zandgebieden doen vermoeden liggen simpele patronen ten grondslag die vaak als een soort topografisch overzicht van een gebied herkenbaar zijn. Daarbinnen worden de magische scheppingspunten concentrisch omcirkeld en via paden met mekaar verbonden, tot ze het netwerk van de grote droom vormen dat zich over het verleden, het heden en de toekomst uitstrekt. Aboriginals vinden niet dat het land hen toebehoort, wèl dat zij aan het land toebehoren.

Hun beeldtaal houdt een mooie balans tussen een graad van abstractie, die de spirituele dimensie van hun onderneming weergeeft, ongekunstelde decoratie, eenvoudige figuratie en een soms erg rekbare, soms strakke symboliek. De cruciale concentrische cirkel alleen al slaat zowel op de uitdeinende kringen in het water, de jaarringen van een boomstam, een kampplaats, een steen, een rotsgat of een vrucht. Parallelle golvende lijnen geven het water van de stroom weer, maar ook bloed, rook of vuur.

Boonvormen kunnen, behoudens specifieke betekenissen in configuratie met andere tekens, doorgaans moeilijk anders dan als vruchtdragende beginselen gezien worden. En het barst ervan. De alomtegenwoordige stippels zijn, zoals de mozaïekjes in de Byzantijnse kunst, de bouwsteentjes waaruit de hele voorstelling gevormd wordt. Ze kunnen lineaire vormen afbakenen, grote of kleine vlakken opvullen. Steevast ook hebben ze de verleidelijkheid van kleine organische vormen. Ze versterken de indruk dat de aborigines de schepping als een voortdurend proces van recreatie zien.

De intro tot de tentoonstelling is een muzikaal ondersteunde video-evocatie van een kleine gemeenschap die opgaat in een nangara-ritueel. De beelden in de eerste van de vier zalen bevatten vooral de vroegste overbrengingen van motieven op canvas, en geven zeker de gaafste indruk. Toch zorgt hier een jongere kunstenaar met recente, speelse nangara’s voor de verrassing. Het is Dennis Tjakamarra (32), met een ?Ondeugende Jongens Droombeeld” waarin hij tot ergernis van zijn voorvaderen ? herkenbare ventjes introduceert, op de paadjes naar de magische plek lopend. Tjakamarra heeft het beeldvlak zo gestippeld en gevormd dat zijn droom zich in de hemel en op de aarde tegelijk lijkt af te spelen.

In zaal twee haalt Rover Thomas (ca.71) uit het Kimberley-gebied fors uit met grote vlakken, afgeboord door witgestippelde contourlijnen, in sonore tonen van donker- en lichtbruin, oker en geel. Thomas, een ex-veeknecht die zijn land vertegenwoordigde op de Biënnale van Venetië in 1990, schildert met de bravoure van een Amerikaanse colourfield painter, terwijl hij waarschijnlijk de machtige uitgestrektheid van zijn territorium evoceert. Abstractie is een breed veld. Kijk ook maar naar het gelijktijdige dubbele perspectief wat alle schilderijen van deze aborigines inhebben : alsof je vanuit een vliegtuig naar het landschap beneden kijkt, maar ook naar een geborduurd tapijt op een meter van je neus (met camera obscura en lijnperspectief zijn de aborigines zeker niet in de weer geweest. De illusie van drie dimensies ontbreekt volkomen.) In de derde zaal lijkt de herhaling van vaste motieven uit de central desert de intensiteit van de tentoonstelling wat af te zwakken. Is het mogelijk dat er gaandeweg, bij de meer recente werken, wat minder urgentie, geheim en magie in het spel was en wat meer routine, clichés en een geest van bevolen opdracht ?

De impact van het gemeenschappelijke en de traditie maken zo te zien slechts individuele varianten op gegeven thema’s mogelijk. In de laatste zaal is het even anders. De kunst van Emily Kame Kngwarreye (ca. 85) uit Utopia Station in de centrale woestijn laat zien dat individueel talent èn temperament wel degelijk de geijkte codes kunnen overschrijden zonder er helemaal aan te verzaken. Met de jaren hebben haar paden en stippels zich tot lyrisch schilderkunstige gebaren, tot een stroom van vele kleuren ontwikkeld. Emily heeft de keurig afgezoomde territoria doorbroken en in mekaar laten overvloeien. De vroegere veemeid, nu ?gerespecteerd stamoudste” en bezitster van een boel overgeleverde verhalen uit haar regio, heeft haar hoogst persoonlijke droomgebied gecreëerd en er haar onvervreemdbare emoties in geïnvesteerd.

Jan Braet

Tot 23.6, Oud Sint-Jan, Mariastraat 38, Brugge. Elke dag open van 9.30 tot 18 u. Di. en do. open tot 20 u. Inl. 050/33.56.66.

Rover Thomas, Wankul Junction, 1985, aardepigmenten en natuurlijke bindmiddelen op triplex, 182x122cm : colourfield painting.

Emily Kame Kngwarreye, Alatyite, acryl op doek, 160x153cm : de territoria doorbroken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content