DE DADER ACHTER DE FOTO

Beeld van een jongetje, verdreven uit het getto van Warschau, april-mei 1943. © FOTO UIT HET STROOPRAPPORT

Treffende foto’s van dramatische momenten uit de recente geschiedenis gaan soms een eigen leven leiden. Het verlies van context vertekent de werkelijkheid. Gie van den Berghe reconstrueert vijftien voorbeelden in zijn boek Kijken zonder zien/omgaan met historische foto’s.

In april 1943 documenteerden beroepsfotografen in dienst van de nazipropaganda de gewelddadige ontruiming en vernietiging van het Joodse getto in Warschau. In het rapport van SS-generaal Jürgen Stroop steekt een foto van bepakte mensen die uit een donkere poort komen. Bewaakt door soldaten, steken ze de handen omhoog. Vooraan staat, lichtjes afgescheiden van de rest, een jongetje met een pet. Ook hij houdt beide handen omhoog. Hij werd een universeel symbool van elk weerloos en onschuldig slachtoffer van geweld. Het beeld werd een icoon. Eigen aan iconen is dat ieder mens van goede wil er zich mee identificeert. Dat is een onderwerp voor mooie boeken. Zo’n boek wou Gie van den Berghe niet maken. ‘Het jongetje is een stereotypering van onze gevoelens’, zegt de Gentse moraalwetenschapper. ‘Dit beeld is gemaakt door daders, niet om ons te vertederen.’ Waar het hem wel om gaat, dat probeert Van den Berghe uit te leggen in zijn boek Kijken zonder zien/omgaan met historische foto’s.

Het beeld van het jongetje ging met de jaren een eigen leven leiden. Zozeer, dat in media en publicaties meestal een deel van de foto wegviel. Vaak bleven alleen het jongetje en de soldaat in zijn rug over. Het lijkt daarbij alsof de soldaat de loop van zijn geweer direct op het kind richt. Een bedenkelijk verlies van context, wat een correcte kijk op de historische gebeurtenis bemoeilijkt. De andere slachtoffers op de foto verdwenen uit het geheugen, maar op het telkens opnieuw gepubliceerde, versmalde beeld gingen sommigen letterlijk zichzelf herkennen. De meest funeste versie, in 1978 verspreid door de onverdachte Jewish Chronicle, luidde dat de kleine Jood de kampen had overleefd en in Londen het bestaan van een succesvol zakenman leidde. Dat was koren op de molen van kringen die de Jodenuitroeiing ontkenden of minimaliseerden. De beruchte negationist Robert Faurisson concludeerde in Le Monde: ‘Gelukkig werden er heel wat minder Joden uitgeroeid dan wordt verondersteld, (…) een hele opluchting.’ Tot op vandaag blijven mensen zich in het jongetje herkennen. Niet zo Gie van den Berghe: ‘Dat jongetje is vergast in Treblinka. Punt uit. Wij ontkennen de Holocaust door ons te identificeren met die foto. Dat is mijn punt.’

Rampentoerisme

Zo’n bullebak is hij ook weer niet: ‘Dat mensen door dat beeld worden beroerd en gemotiveerd tot een houding van dit: nooit meer! is gewoon schitterend. Daar ben ik absoluut voor. Maar om ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt, moet je echt wel kijken wie die foto gemaakt heeft… en dan merk je: verdomme, de daders hebben hem gemaakt, en hij zat in het eindrapport van een generaal. Wat bedoelt die man toch?’

Generaal Jürgen Stroop bleek niet anders dan uit een besef van accurate plichtsvervulling te hebben gehandeld. De hele Gross-aktion paste in een globale visie op de minderwaardigheid van het Joodse ras – SS-chef Heinrich Himmler had het over ‘Menschentiere’ – en de noodzaak om ze te verdelgen. Als het maar fatsoenlijk gebeurde. Foto’s die het fatsoen kennelijk overschreden liet Stroop in zijn rapport achterwege. De beelden van massa-executies van Joodse verzetsstrijders, van lijkverbranding en van jonge verzetsstrijdsters die zich uitkleden onder het oog van SS’ers, zitten wel in het United States Holocaust Memorial Museum in Washington.

Uit dat archief publiceert Gie van den Berghe voor het eerst een andere foto, genomen tijdens de Grossaktion in het getto van Warschau. Een Poolse brandweerman en enkele SS’ers staan op straat rustig toe te kijken hoe mensen uit hun brandende woningen springen. ‘Er bestaat een getuigenis van die pompier’, zegt hij. ‘Hij mag niet tussenbeide komen, hij moet de SS’ers beschermen voor als het fout loopt. Maar men heeft zelf het getto van Warschau in brand gestoken, vermoedelijk waren ook de brandweerlui daarbij betrokken. Omdat zijn rapport louter om zelfrechtvaardiging ging, nam Stroop die foto er niet in op. Ik heb een andere foto (niet in het boek opgenomen, nvdr): je ziet een massa burgers op een prachtig plein in Warschau, buiten het getto. Ze staan daar, tussen de koetsen met paarden voor, toe te kijken richting getto waar de rook uit opstijgt. Rampentoerisme avant-la-lettre.’

Vijftien historische foto’s vormen de ruggengraat van het boek Kijken zonder zien. Ze worden begeleid door hun varianten of fragmenten, en door gelijksoortige beelden. De oudste foto dateert van 1871, de dagen van de Parijse Commune. Dat was de eerste (burger)oorlog waarbij fotografie als propagandamiddel diende. En dat mag blijken: de eerste foto van open doodskisten met de genummerde lijken van communards(?) kan, voorzien van opzwepende commentaar, de vijand de daver op het lijf jagen. Analoge beelden beoogden hetzelfde effect, zonder aan geloofwaardigheid te winnen. De recentste oorlogsfoto dateert uit 1967 en komt uit Vietnam. Het Zuid-Vietnamese meisje Kim Phuc loopt huilend en naakt met andere kinderen de straat op na een napalmbombardement. Deze vergissing van het Zuid-Vietnamese leger werd, na ettelijke publicaties van de originele foto en van enkele bijgewerkte versies, almaar vaker in de schoenen van de Amerikanen geschoven en deed hen volgens de legende de oorlog verliezen.

De meeste beelden kregen een iconische waarde. Geen enkel beeld bleef ooit gespaard van een verkeerde interpretatie. Van sommige is de ware toedracht nog altijd niet bekend. Dat geldt bij uitstek voor de beroemde foto van Robert Capa uit de Spaanse Burgeroorlog, 1936. Wie is de strijder die met een theatraal gebaar ter aarde neerstort? Waar is het gebeurd? Is het geen uit de hand gelopen mise-en-scène? Was de strijder misschien al dood toen Capa hem fotografeerde?

‘Dit boek is nooit of te nimmer bedoeld als een correctie op de manier waarop mensen foto’s en die foto’s bekijken’, waarschuwt Gie van den Berghe. ‘Ze hebben hun visie, en ze hebben er alle recht op. Wil men kennis nemen van de historische achtergrond van de beelden, des te beter. Mijn bedoeling is gewoon om te zeggen: mensen, besef dat als u naar een beeld kijkt, u al aan het inter- preteren bent. Daar is niets aan te doen.’

KIJKEN ZONDER ZIEN/ OMGAAN MET HISTORISCHE FOTO’S

AUTEUR: GIE VAN DEN BERGHE/UITGEVERIJ PELCKMANS KALMTHOUT

2011, 205 BLZ., 34,50 EURO.

DOOR JAN BRAET

‘Als u naar een beeld kijkt, bent u al aan het interpreteren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content