‘Aliens’: hoe moeten we ze zoeken?

Het is bijna zover. Over twintig jaar zullen we weten of er, ergens in de melkweg, intelligente wezens bestaan, die contact met ons zoeken. Althans, dat beweert de Amerikaanse astronoom Seth Shostak van het SETI-instituut, dat de search for extraterrestrial intelligence, die ruim 40 jaar geleden begon, nog altijd naarstig voortzet. Die optimistische timing baseert hij op zijn schatting van het aantal ‘bewoonbare’ planeten in ons sterrenstelsel (een paar duizend, denkt hij) en de exponentiële groei van onze computercapaciteit. Blijven luisteren is de boodschap – lees: radiosignalen analyseren, op zoek naar een teken van leven.

Kans op slagen: oneindig klein. Mogelijke impact: oneindig groot. Bestaan er elders in dit universum organismen die intelligent zijn, die over geavanceerde communicatietechnologie beschikken en contact met ons zoeken door radiosignalen te versturen, die ontcijferbare informatie bevatten? Zou kunnen.

Maar de onzekerheden zijn immens. Er zijn al ruim honderd planeten ontdekt buiten ons zonnestelsel, en geen daarvan vertoont tekenen van enige ‘bewoonbaarheid’. Misschien is de aarde uniek, misschien niet. Eén ding lijkt zeker: áls ze bestaan, die aliens, dan hebben ze een immense voorsprong op ons – een kwestie van kansberekening. Het heelal is ongeveer vijftien miljard jaar oud. Het leven op aarde ontstond ruim drie miljard jaar geleden. De technologie die onontbeerlijk is voor intergalactisch verkeer, is nog maar enkele tientallen jaren oud. Als er andere technologische beschavingen bestaan, is het vrijwel uitgesloten dat die momenteel in dezelfde fase zitten als wij. Ofwel is de evolutie elders pakweg een paar miljard jaar áchter – en dan kan er nog geen sprake zijn van intelligentie- ofwel een paar miljard jaar vóór, en dan heeft ze een niveau bereikt, dat wij ons niet eens kunnen voorstellen.

Als een geavanceerde beschaving tenminste zo lang kan overleven: misschien heeft ze zichzelf vernietigd. Als dat niet het geval is, zou het interessant zijn om te vragen hóe ze erin geslaagd is de destructieve kracht van technologie op lange termijn in haar voordeel om te buigen. Die buitenaardse therapie zal wel moeizaam verlopen. Communiceren over afstanden van honderden of duizenden lichtjaren gebeurt erg traag – het antwoord op een vraag komt pas generaties nadat ze gesteld is. Als we al een vraag stellen, want misschien blijven we liever discreet over onze aanwezigheid in het universum, om bezetting door een buitenaardse troepenmacht te vermijden – wie weet welke staatsvorm wordt er in het universum geëxporteerd? Of betekent het feit dat die wezens zolang hebben overleefd dat ze noodzakelijkerwijze vredelievend zijn en óók qua moraliteit een niveau hebben bereikt, dat wij ons niet kunnen voorstellen? Zouden ze bijvoorbeeld een soort intergalactische variant op de gulden regel hanteren: behandel organismen van andere planeten zoals gij zoudt willen dat organismen van andere planeten u behandelen?

Zoeken we trouwens wel op de juiste plek? Moeten we met supertelescopen de sterrennevel beluisteren? Of moeten we ons genoom inspecteren? Paul Davies van het Australische centrum voor astrobiologie suggereerde het vorige week in New Scientist: misschien, schrijft hij, hebben buitenaardse wezens een gecodeerd teken van leven achtergelaten in ons DNA. Of is ook dat onzinnig? Best mogelijk, schrijft Davies, maar daar gaat het niet eens om: ‘De zoektocht dwingt ons om na te denken over de aard van leven en intelligentie, en de plaats van de mensheid in het universum.’ Nevelstaren is eigenlijk navelstaren.

J.D.C.

J.D.C.

Als die buitenaardse wezens bestaan, hebben ze een immense voorsprong op ons. Dat is een kwestie van kansberekening.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content