DAPPERE DIEREN VEROVEREN DE STAD

Meeuwen in de stad verliezen minder tijd om geschikte voedselplaatsen te vinden. © GF

Dat een hond of een poes een eigen karakter heeft, weet iedere huisdierliefhebber. Maar dat je zelfs onder koolmezen en herten lefgozers en volgertjes hebt, is ook voor wetenschappers een nieuw inzicht.

Dertig jaar geleden liep er een onderzoek naar het gedrag van blauwe reigers op enkele grote viskwekerijen in het hart van de provincie Limburg. Het was de bedoeling na te gaan of de dieren schade berokkenden aan het visbestand – ze worden intussen niet meer geviseerd, omdat aalscholvers nu als grotere boemannen gelden. Voor de studie werden tientallen reigers gevangen, en van een radiozendertje en een vlaggetje met een nummer voorzien, zodat ze gevolgd en herkend konden worden.

Door allerhande omstandigheden raakten de resultaten van het speurwerk niet gepubliceerd, maar dat toonde glashelder aan dat niet alle reigers zich op dezelfde manier gedroegen. Op sommige dieren kon je bijna je klok gelijkzetten: ze arriveerden op een welbepaald tijdstip op steeds hetzelfde plekje om te vissen. Andere waren onvoorspelbaar, echte zwervers. Sommige dieren zaten urenlang stil aan de waterkant en pikten naar passerende vissen, andere liepen druk over en weer en reageerden zelfs op vissen die meters ver voorbij zwommen. Het was duidelijk dat er zoiets als ‘karakter’ in de reigerwereld bestond.

Dat huisdieren zoals katten en honden een karakter hebben, een persoonlijkheid, weet iedere oplettende huisdierliefhebber. Van apen wordt het ook algemeen aangenomen, ongetwijfeld wegens de dichte familiebanden met de mens. Maar de wetenschappelijke wereld heeft het er lange tijd moeilijk mee gehad om in dieren als zeeanemonen, slakken en spinnen onderscheiden persoonlijkheden te aanvaarden, waarschijnlijk uit vrees voor een verregaande vorm van antropomorfisme: het projecteren van menselijke kenmerken op andere dieren.

Sinds een twintigtal jaren is de geest evenwel uit de fles en wordt er druk gezocht naar karaktereigenschappen in stekelbaarzen, hagedissen en herten. Overal in de dierenwereld worden er uitgesproken persoonlijkheidskenmerken gedetecteerd. Persoonlijkheid wordt daarbij gedefinieerd als een set consistente gedragingen die een individu in de loop van zijn leven vertoont en die vaak een genetische basis heeft. Hoewel aanpassingen aan veranderingen in de leefomgeving uiteraard mogelijk zijn, dat is bij mensen ook zo.

Een van de eerste vogelsoorten waarin intens naar persoonlijkheidskenmerken werd gezocht, was onze koolmees. ‘Het werk startte ongeveer twintig jaar geleden in Nederland’, vertelt bioloog Erik Matthysen van de Universiteit Antwerpen. ‘Het begon met experimenten met het opkweken van diertjes in gevangenschap. Daaruit bleek dat de variaties in persoonlijkheid een sterke erfelijke component hadden. Later werd het onderzoek uitgebreid naar diertjes in de natuur, waar hetzelfde werd vastgesteld. Nu weten we zelfs dat de persoonlijkheidskenmerken van Nederlandse mezen ook in Britse én Belgische vogels voorkomen. Het is uniek dat we zoiets konden beschrijven.’

In een recent artikel in het vakblad Nature Communications beschrijven Matthysen en zijn collega’s individuele verschillen in de afstand die jonge koolmezen na het verlaten van het geboortenest afleggen tot de plaats waar ze voor het eerst broeden. Diertjes van ouders die zelf verder weg trokken, hebben de neiging ook grotere afstanden af te leggen. De vogeltjes die het verst trekken, zijn genetisch geprogrammeerd om langere afstanden af te leggen. De verschillen kunnen – naar koolmezennormen – enorm zijn. Sommige diertjes verhuizen amper enkele tientallen meters naar een naburige nestkast, andere leggen meer dan drie kilometer af, en kunnen daarbij open landbouwgebied of dichtbebouwd terrein oversteken.

‘Ons werk sluit mooi aan bij onderzoek uit Nederland, waarin werd aangetoond dat snelle verkenners agressiever zijn dan rustige diertjes die liever de kat wat uit de boom kijken’, stelt Matthysen. ‘Het is typisch voor dit soort onderzoek dat in persoonlijkheden van dieren altijd dezelfde karaktertrekken gekoppeld blijken te zijn. De combinatie van diertjes die risico’s nemen maar geen grote agressiviteit vertonen, komt bijvoorbeeld niet voor. Het is niet altijd duidelijk waarom bepaalde gedragskenmerken gekoppeld raken, maar we kunnen er wel van uitgaan dat sommige karaktercombinaties het ene jaar in het voordeel zijn, en andere het andere jaar, zodat er ongeacht de omstandigheden altijd mezen zullen zijn die het goed doen.’

In jaren met weinig voedsel zouden ondernemende diertjes in het voordeel zijn ten opzichte van voorzichtige, omdat ze sneller beslissen om een nieuwe locatie te gaan zoeken. In jaren met hoge aantallen sperwers (roofvogels die ook in onze tuinen zangvogeltjes komen eten) zouden voorzichtige diertjes in het voordeel zijn, want ze worden minder gemakkelijk opgemerkt. ‘Werk met stekelbaarsjes heeft wel uitgewezen dat karakterkenmerken niet eeuwig gekoppeld blijven’, verduidelijkt Matthysen. ‘Het karakter kan worden aangepast aan veranderingen in de leefomgeving. Daar zijn mooie voorbeelden van beschreven.’

Menselijk afval

Bioloog Eric Stienen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en zijn collega’s doen al lang onderzoek naar grote meeuwen. Maar dit jaar kwam er een nieuwe dimensie bij, toen een aantal zilvermeeuwen en kleine mantelmeeuwen een zender meekregen, waarmee hun verplaatsingen nauwkeurig konden worden gevolgd. Er vielen al meteen verrassingen uit de lucht. ‘We hadden gedacht dat de vogels vooral visafval op zee zouden gaan zoeken’, vertelt Stienen. ‘Maar we stelden tot onze verbazing vast dat de meeste dieren het binnenland introkken en er in landbouwgebieden vertoefden, waar ze vooral wormen eten, of naar specifieke plaatsen trokken waar ze gemakkelijk menselijk afval vinden. Sommige vogels vlogen bijna uitsluitend naar een chipsfabriek in Moeskroen, een afstand van 65 kilometer waarbij ze vooral kanalen volgen, andere naar een groot varkensbedrijf in Tielt waar veel afval van aardappelen als voeder gebruikt wordt. Dat was totaal onverwacht. Sommige collega’s zeggen al langer dat grote meeuwen niet als zeemeeuwen maar als weidevogels moeten worden beschouwd. Onze gegevens lijken hen gelijk te geven.’

De helft van de vogels die Stienen volgde, vertoonde echt stereotiep gedrag: ‘Er was een kleine mantelmeeuw die elke ochtend tussen 5 en 7 uur op een voetbalveld in Brugge ging eten, vervolgens een paar uur op lantaarnpalen in de buurt bleef zitten, om dan in de namiddag op enkele weilanden in de buurt naar voedsel te gaan zoeken. Het lijkt erop dat vrij veel meeuwen ook een soort territorium op altijd hetzelfde weiland hebben. Het voordeel is ongetwijfeld dat dieren zo minder tijd verliezen om geschikte voedselplaatsen te vinden. Meeuwen kunnen dertig jaar oud worden en hun omgeving dus goed leren kennen. We weten ook dat nogal wat vogels elk jaar op dezelfde vierkante meter in hun kolonie broeden, en vaak jaren na elkaar met dezelfde partner. Zo verliezen ze ook minder tijd bij het zoeken van een partner, wat gunstig kan zijn voor hun voortplanting. Sommige meeuwen gaan overwinteren in Marokko, andere blijven in Noord-Frankrijk hangen, en ook dat lijkt stereotiep te zijn. We moeten nog onderzoeken of er een verschil in succes is tussen beide strategieën, en waaraan dat eventueel te wijten kan zijn.’

Verstedelijking

Stienens onderzoek past onder meer in de strijd tegen de vermeende overlast die grote meeuwen in kustgemeenten veroorzaken. ‘Er is de afgelopen halve eeuw veel veranderd in het leven van onze meeuwen, maar ze passen zich nog altijd aan. Tegenwoordig broeden ze steeds vaker in grootstedelijke gebieden, vooral op daken, net als andere kustvogels zoals scholeksters en zelfs visdiefjes. De voordelen daarvan zijn enorm, zeker omdat er slechts weinig natuurlijke broedgebieden zonder vossen in de regio zijn, waardoor het broedsucces een stuk hoger is als ze naar daken verhuizen. Zo zie je voortdurend hoe dieren zich aanpassen aan nieuwe situaties.’

Verstedelijking is een factor die regelmatig terugkeert in het onderzoek naar persoonlijkheden van dieren. In meer dan 90 procent van de studies die aanpassingen van dieren aan een stadsleven onderzochten, werden belangrijke gedragsverschillen opgetekend. Het blad BioScience rapporteerde vorig jaar over onderzoek van wapitiherten in Canada, die sinds een jaar of twintig de neiging hebben om in steden te gaan grazen. Onder meer om te vermijden dat ze door wolven worden aangevallen – wolven hoeden zich er vooralsnog voor om in de buurt van mensen te komen. Het onderzoek wees uit dat het inpalmen van de steden begon met een aantal onvervaarde dieren die het leven in de stad aandurfden en het snel zo goed deden dat ze nu zelfs niet meer migreren in functie van de seizoenen, zoals dieren in natuurlijke omstandigheden wel doen. Geleidelijk volgden andere dieren hun voorbeeld, zodat ze nu lokaal in dichtheden voorkomen die niet langer als aanvaardbaar (voor mensen) worden beschouwd. Stoutmoedig gedrag leidde hier dus tot grote voordelen.

Recent verschenen er in het gespecialiseerde Journal of Wildlife Management enkele studies die illustreren hoe coyotes Amerikaanse steden koloniseren, vergelijkbaar met de manier waarop vossen onze steden inpalmen. In een stad als Chicago leven nu naar schatting tweeduizend coyotes. Ze profiteerden in eerste instantie van het gegeven dat de mens de wolf genadeloos naar het leven stond, terwijl zij zelf talrijk (en onopvallend) genoeg waren om deels buiten schot te blijven. Zo konden ze in eerste instantie de wolvenbiotoop overnemen – ze werden in dat proces zelfs groter, zodat ze ook grotere prooien aankonden die vroeger exclusief aan wolven voorbehouden waren.

Nu brengen coyotes hun jongen groot onder meer in oude rioolbuizen, en de hoop is dat ze de stadshertenpopulatie wat in toom gaan houden. Hun succes hangt voor een deel samen met het feit dat ze kunnen kruisen met honden, waardoor er hondengenen in de coyotewereld circuleren en ze zich op termijn ongetwijfeld socialer ten opzichte van mensen gaan gedragen. Een andere belangrijke factor is dat de overlevingskansen van hun jongen in een stad vijf keer hoger liggen dan op het platteland, omdat er veel minder op gejaagd wordt, en er minder kans is dat ze als verkeersslachtoffer vallen. In Brussel zijn veel vossen zo vrank geworden dat ze zonder aarzelen huizen binnenlopen om in de keuken wat te gaan eten. Er zou zelfs al een restaurant zijn waar een vos aan de tafels om voedsel gaat bedelen.

Het vakblad Global Change Biology publiceerde vorige maand een studie over de veranderende persoonlijkheid van merels in onze steden. De merel is in oorsprong een schuwe bosvogel, die tweehonderd jaar geleden de steden introk. Hij werd daarbij geholpen door een snelle genetische aanpassing van zijn gedrag aan zijn nieuwe leefomgeving. De diertjes zouden zich in een stad ondertussen echter wel voorzichtiger gedragen dan in een bosgebied, waarschijnlijk omdat ze er veel frequenter met nieuwigheden geconfronteerd worden. Ze zingen er ook anders, onder meer om goed gehoord te worden in een biotoop met druk verkeer. Volgens sommigen is het niet uitgesloten dat onze merel op weg is om in twee soorten op te splitsen: een stadsmerel en een bosmerel.

De resultaten van het meeuwenonderzoek van het INBO kunnen bekeken worden op www.lifewatch.be/vogels.

DOOR DIRK DRAULANS, FOTO’S MISJEL DECLEER

‘Snelle verkenners zijn agressiever dan rustige diertjes die liever de kat wat uit de boom kijken.’

In een stad als Chicago leven nu naar schatting tweeduizend coyotes.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content