Jan Delvaux
Jan Delvaux Belpopkenner

Dead Man Ray gaat op reis met de film “Café zonder bier” van Bobbejaan Schoepen. Cynisme verandert in verering.

Bobbejaanland in de winter. De naamgever van het pretpark fietst bij de uitgang razendsnel door zijn geheugen. Misschien moest Daan Stuyven maar eens contact opnemen met Burt Blanca. De eerste Belgische Elvis die tijdens de jaren zestig nog heeft getoerd met gitaargoden als Gene Vincent en Eddy Mitchell. Die zou hem zeker vooruit kunnen helpen.

De goede raad is het laatste surplus van een gevarieerd werkbezoek. Dat hield het zeer onderhoudende midden tussen een privé-concert, een snelcursus popmuziek en een praktische informatieronde. Stuyven is duidelijk onder de indruk van de man die hem veertig jaar in ervaring voorgaat en ogenschijnlijk uit een heel andere wereld komt. Toch zijn er meer overeenkomsten dan verschillen tussen de zanger van “Café zonder bier” en de jongeman die het afgelopen jaar met Dead Man Ray en het debuut “Berchem” vanuit het onbekende naar ereplaatsen op Torhout/Werchter en Pukkelpop sprong.

Zoals een zwak voor countrymuziek en het geloof dat er vroeger toch een paar dingen beter waren. Schoepen is een vakman in de ogen van Stuyven. En een orakel van overlevering. Er valt geen gram te bespeuren van het cynisme waarmee de charmezangers van weleer zo lang werden bejegend. Binnen de rangen vanDead Man Ray wordt trouwens ook zwaar gekoketteerd met Adamo en Louis Neefs. Ook daarbuiten is er een gezonde verering van de oude meesters merkbaar. “De arrangementen van Bobbejaan Schoepen zijn fantastisch. Die achtergrondstemmetjes en die straffe drums. Net Elvis”, verklaarde Stef Kamil Carlens van Zita Swoon twee jaar geleden in een kranteninterview. Blijkbaar moet er in muzikale stambomen een generatie worden overgeslagen om alles in het juiste perspectief te plaatsen.

Het werkbezoek van Stuyven betreft de zaak “Café zonder bier”. Niet het pensioennummer van Schoepen, maar de gelijknamige langspeelfilm uit 1962. Het is de enige prent waarin Bobbejaan Schoepen een dragende rol heeft gehad. Hij zat op dat moment in de snelste rechte lijn in zijn leven. Na slopende jaren van bonte avonden en nationale reizen met een circustent, had hij in 1961 op een voormalig Kempisch moeras een land naar zijn naam en evenbeeld geopend. Tussendoor leverde hij Europese hits aan en bewoog hij zich vrijelijk door Scandinavië en Duitsland. In het Oosten werden er meer dan een miljoen exemplaren verkocht van zijn alcoholvrije herberg.

De herinneringen aan “Café zonder bier” komen dan ook bovendrijven volgens de methode van de geleidelijke opfrissing. Het is een ingewikkelde affaire want de film kreeg maar liefst drie titels opgeplakt. “Café zonder bier” alias “Den ordonnans” alias “At the drop of the head”. Want om het – voor die tijd – fenomenale productiebudget van acht miljoen te verantwoorden, werd de prent meteen ook in het Engels gedraaid. Met dezelfde coryfeeëncast waarin onder meer Yvonne Lex, Ann Petersen, Denise De Weerdt, Co Flower en Nand Buyl zaten.

Bovendien had het scenario een behoorlijk experimenteel karakter. Het is het verhaal van een artiest die naar de grote stad trekt en daar in een ingewikkeld plot belandt met absurde humor, Napoleon, gevaarlijke stunts en een teletijdmachine. Genoeg om van “Café zonder bier” de laatste grote volksfilm en een goed bewaard geheim te maken. Dead Man Ray heeft de missie op zich genomen om de prent te reanimeren en er nieuw geluid op te plakken. Een historisch treffen dat twee weken geleden vereeuwigd werd op een album waarop Bobbejaan in eigen persoon zal te horen zijn. Een namiddag in een verbaal reuzenrad.

Wat heeft Bobbejaan Schoepen tot het witte doek verleid?

Bobbejaan Schoepen: Ik heb zelf het initiatief genomen. Ik had tegen mijn manager Jacques Kluger gezegd dat ik graag eens in een film wou spelen. En zo gebeurde. Er is toen iemand naar Londen getrokken voor een scriptidee. Daar is toen in eerste instantie een verhaal uitgekomen over Napoleon die de Slag van Waterloo verloren heeft omdat hij last had van vlooien. En voortdurend moest krabben.

Daan Stuyven: ( waarlijk verwonderd) Vandaar die passage met dat vlooienspel.

Schoepen: Weet je wie daarin meespeelt? Wielrenner Georges Ronsse. Die heeft vier keer op het podium gestaan tijdens het wereldkampioenschap voor beroepsrenners. De eerste keer toen hij amper negentien was.

En dat acteren ging als vanzelf?

Schoepen: Je moet eigenlijk gewoon jezelf zijn. En dat is heel moeilijk. Daarom ben ik altijd zo slecht op televisie. Omdat ik dan nooit mezelf ben.

Stuyven: In de film speelt u alleszins met ontzettend veel overgave. Een geboren talent.

Schoepen: Ik had graag nog meer films gemaakt, maar het is er jammer genoeg nooit van gekomen.

Stuyven: Wat ik heel fascinerend vind aan die film is dat hij zo gedurfd lijkt voor zijn tijd. Soms is het haast Monty Python. Engelse humor met heel veel absurde momenten. Zoals die scène waarin u naamkaartjes begint op te eten. Begreep men dat soort grappen eigenlijk?

Schoepen: Ik ben destijds zes of zeven keer incognito gaan kijken. En er werd altijd goed gelachen. Een beetje tot mijn verwondering zelfs. En het zat altijd stampvol. Terwijl die bioscopen dan een afrekening van vierduizend frank stuurden. Daar is behoorlijk aan verdiend.

Er zit ook heel wat stuntwerk in “Café zonder bier”. Iets waar u zeker niet voor terugdeinsde.

Schoepen: Je moet de trucs kennen. Zo moest ik bijvoorbeeld met een heel lange ladder achterovervallen. Daar was echt niks aan. Alleen de schermscène was heel gevaarlijk. Ik was daarvoor speciaal lessen gaan volgen in Sint-Niklaas. Nu was ik in die tijd behoorlijk handig. Maar ik heb mijn tegenspeler toch per ongeluk een fameuze knauw gegeven. Die bloedde als een rund.

Hoe bent u die film eigenlijk op het spoor gekomen, Daan?

Stuyven: Mijn interesse werd gewekt door vrienden die in het televisieprogramma “De Prehistorie” archiefbeelden van Bobbejaan in Congo hadden gezien.

Schoepen: Die heb ik in 1955 gedraaid toen ik daar met een onemanshow toerde. Een hele belevenis want we moesten regelmatig 1800 kilometer reizen. Dat filmpje is op de laatste dag gedraaid. Ik moest eerst een krokodil verschalken. Vervolgens kom ik in het dorpje Kutjebu terecht. Dat natuurlijk naar mijn hit “Koetje boe” was gedoopt. Daar loop ik dan enkele minuten in rond tot ik overvallen word en in een ketel beland. Ik zag er nogal uit na afloop. Als je goede muziek op die beelden zou zetten, mag dat best gezien worden.

Wat maakt de nummers uit “Café zonder bier” zo plezierig om mee te werken, Daan?

Stuyven: Ze zijn een soort van basis. Je leert er heel veel trucs van. Ik speel heel veel oude nummers als bijscholing. Dingen van Adamo of Aznavour. Je kan geen school volgen om popmuziek te leren. En die oude nummers zijn trouwens veel beter geschikt.

Schoepen: Popmuziek, is dat populaire muziek? Want ik versta daar nog altijd geen bal van.

Stuyven: Voor mij is popmuziek een grote gemene deler. Muziek die de mensen kunnen volgen.

Schoepen: Countrymuziek bijvoorbeeld.

Het element dat jullie muzikale voorkeuren verbindt.

Stuyven: Country werkt altijd. Daar kan je mensen mee raken en inpakken.

Schoepen: Het is het begin van alles. Niet echt natuurlijk, want we hebben ook Beethoven en Mozart gehad. Maar het is zeker de bakermat van de moderne muziek. Die begint bij Amerikanen die zich verveelden in de dagen voor de radio en de televisie. Dus speelden ze wat op een oude banjo met versleten snaren. Daar sleurden ze dan een oude ton bij die ze via een touw met een bezemsteel verbonden. Dat was dan de bas. En dat klonk heel goed. Het was niet echt doremifasollasi, maar je had wel die bonk bonk. Dat ritme.

Hoe kon u daar kort na de Tweede Wereldoorlog al mee in contact komen? Er waren toen toch nauwelijks platen.

Schoepen: Maar je had wel bladmuziek. En je had ook een pak Zuid-Afrikaanse nummers die naar hier overwaaiden. Daar komt mijn naam ook vandaan. Uit de klassieker “Bobbejaan klim die berg”. Heel wat volksliedjes van bij ons zijn eigenlijk countrynummers. Als je “Tineke van Heule” door een cowboy laat zingen, wordt dat op slag een countrynummer.

Stuyven: Country is schone muziek, die zalig is om op te zingen. Die gitaarbegeleiding, dat zijn een paar basnoten en akkoorden waar je je met je zang helemaal kan rondslingeren.

Schoepen: U bent de gitarist?

Stuyven: We hebben eigenlijk drie gitaristen. Ik doe de akkoorden. Dan is er een tweede gitarist die de solo’s speelt.

Schoepen: Die vult op?

Stuyven: Die speelt eigenlijk maar op twee snaren. Heel eigenaardig en heel repetitief. En dan hebben we nog een gitarist en die is echt heel goed. Dat is de enige die echt harmonieën kan spelen.

Schoepen: Je mag ook niet te veel akkoorden gebruiken want dan vinden de mensen het al gauw te modern. Het liedje moet altijd op de eerste plaats blijven staan. Dan volgen geluk en een goede manager. Stijl Jacques Kluger. Die vind je niet veel. Wat Piet Roelen voor Helmut Lotti doet, is geweldig. Anders had die jongen met al zijn talent nog altijd geen klassieke nummers gezongen.

U noemt de soundtrack van “Café zonder bier” bijwijlen subliem, Daan. Waarin schuilt die uitmuntendheid?

Stuyven: In de goed uitgebalanceerde arrangementen en de natuurlijke materialen. Met een synthesizer kan je verschillende lagen op elkaar leggen. Maar de kans is heel groot dat je eerder bij een smosboel dan bij een uitgebalanceerd geheel uitkomt. Het gevoel verdwijnt onderweg.

Schoepen: In het begin waren die elektronische instrumenten fantastisch. Maar nu begint men toch in te zien dat alleen een viool als een viool kan klinken. Je kan dat geluid wel benaderen, maar het blijft altijd een kunstmatige klank. En het is ook niet zo dat je twaalf violen krijgt door er zes te dubben. De jonge mensen willen dat niet begrijpen. Hij wel.

Stuyven: Maar ik heb nog wel veel werk.

Schoepen: Maar je hebt goede bedoelingen.

Meneer Schoepen, hoe kwam u eigenlijk tot die straffe arrangementen?

Schoepen: Ik ontwikkelde die meestal in mijn hoofd en probeerde ze dan uit te leggen aan de arrangeur. Ik herinner me het verhaal van het nummer “Ik heb me dikwijls afgevraagd” nog levendig. Ik stond in Meise bij Etienne Verschueren aan de piano en zei hem: “Zet daar eens trompetten aan een graf bij.” Dat ging puur op het gevoel. En hij zette dat dan om in orkestraties.

Hoe hard was het zangersbestaan toen?

Schoepen: Je moest er altijd staan. Mijn eerste platen werden niet opgenomen op band maar op stenen platen. Als je een noot verkeerd zong, kostte dat duizenden franken. Ik vind trouwens nog altijd dat een zanger zijn materiaal moet kennen wanneer hij de studio binnenstapt. In de studio neem je op. Ik heb Tex Williams, de man van “Smoke, smoke, smoke that cigarette” een van mijn composities weten opnemen in 22 minuten. En je moet dat horen.

Je mocht toen ook niet live op de radio zingen zonder eerst een proef te hebben afgelegd. Op mijn achttiende was ik geslaagd als fluiter. In 1947 lukte me dat als zanger en komiek. Ik heb trouwens als eerste op televisie gezongen. Op het Flageyplein was dat toen nog.

En als eerste op het Eurovisiesongfestival in 1957.

Schoepen: Het was al een wonder dat ik daar stond. Vier dagen eerder zat ik nog in Springfield, Missouri. Ik kwam kapot thuis en moest meteen naar Frankfurt. Helemaal alleen want dat gedoe met managers en fotografen was er toen nog niet bij. Zelfs Francis Bay bleef thuis want de orkestleider in Frankfurt moest volstaan.

En wat is er onveranderd gebleven?

Schoepen: Het podium blijft de plek waar je het vak leert. Daar voel je de zenuwen en daar kweek je metier. Ik heb vroeger heel veel gratis gespeeld. Als ik maar kon optreden. Vergelijk het met een renner. Die mag zoveel trainen als hij wil, het is in de wedstrijd dat hij de stiel leert.

Hoe voelt het dan om amper vier maanden na u debuut op Torhout/Werchter te staan, Daan? Een nieuweling die Milaan-San Remo rijdt?

Stuyven: Het is veel gemakkelijker dan in een café voor vijftien mensen te spelen. Want die zie je zitten. En je kan op elk van die gezichten lezen of ze het geloven of niet.

“Café zonder bier/At the drop of a head” in de versie van Dead Man Ray gaat op vrijdag 22/1 in première tijdens De Nachten in deSingel (Antwerpen). Daarna wordt er uitgebreid langs Vlaamse wegen gereisd. Plaatsen en data: Brussel (28/1, AB), Gent (2/2, Vooruit), Brugge (13/2, Stadsschouwburg), Tongeren (26/2, Velinx), Bissegem (27/2, De Neerbeek), Berchem (11/3, CC Berchem).

Jan Delvaux

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content