Volgend weekend speelt België in Gent de eerste ronde van de Davis Cup tegen Frankrijk.

Het mag een klein wonder heten. Sinds het begin van de jaren ’90 speelt België bijna onafgebroken bij de elite van het mondiale tennis voor landenploegen: en dat voor een landje dat zelden meer dan twee spelers in de tophonderd van de wereld had en heeft staan.

Bart Wuyts en Eduardo Masso dwongen in 1990 tegen Zuid-Korea een eerste promotie naar de wereldgroep met zestien landen af. Diezelfde Masso, Libor Pimek en Filip Dewulf waren in 1991 de uitverkorenen voor het grote debuut in en tegen Australië. Op het gras van King’s Park in Perth leden ze een 5-0 nederlaag tegen onder anderen Richard Fromberg en Wally Masur, de nieuwe Australische bondscoach. Toch kon België zich al meteen via een barragewedstrijd handhaven in de wereldgroep. De Brazilianen, met de jonge Meligeni, werden in Brussel met 3-1 verslagen.

Elk jaar werd een logische, en meestal succesvolle strijd voor het behoud gestreden. Pas in 1998 raakte ons land voor het eerst in de kwartfinales na winst in barre weersomstandigheden tegen Nederland. In de zomer was Amerika, met Agassi en Courier in Indianapolis duidelijk te sterk. Het voorlopige hoogtepunt kwam er een jaar later. België klopte Tsjechië en Zwitserland en strandde in de halve finale in Pau tegen Frankrijk. Die partij was zo ongeveer de zwanenzang van Xavier Malisse, een cruciale figuur tegen zowel Tsjechië als Zwitserland. De flamboyante West-Vlaming maakte het volgens de bondsleiding vooral ’s nachts te bont, speelde daardoor beneden alle peil en bleef daarna door te hoge financiële eisen aan de kant. Voor de ontmoeting tegen Frankrijk stelde Malisse zich opnieuw ter beschikking, gratis en voor niks. Maar de selectiecommissie laat Malisse in de oproepkamer en koos voor het kwartet Olivier en Christophe Rochus, dubbelspecialist Tom Van Houdt en Filip Dewulf. Dewulf was bijna 10 jaar lang de mentor van de ploeg. Johan Van Herck, Dick Norman en vooral Christophe Van Garsse trokken zich aan hem op om boven zichzelf uit te stijgen.

In Gent zal voor de nog maar net uit blessure teruggekeerde Dewulf waarschijnlijk een bijrol weggelegd zijn. De nieuwe sterkhouders van België komen uit Namen, zijn respectievelijk 22 en 20 jaar en heten Christophe en Olivier Rochus.

Vorig jaar belandden beide broers voor het eerst in de top-100. Christophe maakte indruk door vanuit de kwalificaties door te stoten naar de achtste finales op de Australian Open. Verder speelde hij de halve finale in Palermo en behaalde hij een challengertitel in het Poolse Poznan. Eindresultaat voor 2000: plaats 74 op de wereldranglijst.

Olivier Rochus deed nog beter: hij won titels op alle niveaus van het internationale circuit; een future in Duitsland, een challenger in Oostende en een ATP-tornooi in Palermo. Op Wimbledon zorgde hij als kwalificatiespeler voor sensatie door Magnus Norman, toen 2 op de wereldranglijst, in 5 sets te verslaan. Op de wereldranglijst maakte Olivier Rochus een reuzensprong van 296 plaatsen, van 364 naar 68. Begin dit jaar, zonder al te veel training, versloeg de jongste Rochus tijdens de Hopman Cup in Perth ’s werelds nummer 2 Marat Safin. Ollie, zoals de vrienden hem noemen, hecht niet al te veel waarde aan de overwinning op nieuwjaarsdag: ‘Ik had op oudejaar lang gefeest. Safin nog langer en hij had gedronken. Ik niet. Ik denk dat hij gewoon nog een beetje zat op de baan stond.’ Samen waren Olivier en Christophe Rochus afgelopen zomer de protagonisten in de gewonnen barragewedstrijd in de Davis Cup tegen Italië.

Tegen Frankrijk, met het onlangs in Melbourne nog succesvolle duo Grosjean en Clément, wordt het volgend weekeinde andere koek. Christophe Rochus: ‘Het is natuurlijk verrassend dat Grosjean en Clément zo sterk gepresteerd hebben in Australië. Het zijn goede tennissers, maar ze zijn niet zo impressionant qua postuur als sommige, zeg maar de meeste anderen. Ik ken ze allebei goed, het zijn vrienden op het circuit. Het zijn gewone, sympathieke jongens. Sébastien Grosjean ken ik al een jaar of tien. We speelden samen de internationale jeugdtornooien. Hij was altijd al erg goed. Op z’n zestiende was hij Europees jeugdkampioen, twee jaar later was hij wereldkampioen bij de junioren in enkel- en dubbelspel en op z’n twintigste was hij 50 in de wereld. Je zag het dus gebeuren dat hij de top zou bereiken.

Met Clément was het net andersom. Tot voor een paar jaar was hij een mister nobody in Frankrijk, iemand die z’n studie belangrijker vond. Nu staat hij op de rand van de top-10. Er zijn weinig spelers die zo lang zo snel kunnen tennissen. Hij is dus uitzonderlijk begaafd. Ik denk dat je moeilijk een verklaring kunt geven waarom hij het zo goed doet. Ik veronderstel dat hij het zelf niet weet. Tennistiek zijn ze natuurlijk sterk. Allebei snel en beweeglijk en vooral met een erg heldere kijk op het spel. Ze spelen een intelligent soort tennis.’

Ze zijn allebei, net als jullie, niet erg groot, maar zetten wel een handvol toppers voor schut. Wat mag dat betekenen voor het hedendaagse krachttennis ?

Olivier Rochus: Ze zijn inderdaad vrij klein van stuk, maar erg snel en wendbaar. Ze hebben een uitstekend benenspel, maken weinig fouten en beschikken over een prima forehand. Mentaal zijn ze bij elk punt klaar en ze vallen aan bij het eerste zwakke moment van de tegenstander. Maar ze hebben niet één slag die echt pijn doet, forceren doen ze ook al niet. Het oogt allemaal erg beheerst, rustig. Ze kunnen counteren en dan dodelijk toeslaan. Het betekent in feite dat je geen twee meter hoeft te zijn om bij de besten te horen. Ze komen nu toch in de top-15 van de wereld door optimaal hun kwaliteiten te benutten: hun snelheid, balgevoel en anticipatie.

Er zijn natuurlijk ook spelers die er veel voor over hebben om bij de top te geraken. Bewijzen van doping hebben we niet, maar ik herinner me toch dat ik een jaar of vier geleden, toen ik nog kleiner was, op een juniorentornooi aangesproken ben door een Roemeense coach die wel wist hoe het moest. Hij stelde me voor om me te laten inspuiten met hormonenpreparaten. Je zou eens wat zien en hij verwees naar twee van z’n eigen spelers. Ik moet zeggen dat ik hem en zijn spelers later niet meer gezien heb. Dat dopingvoorstel leek hem heel gewoon. Hij sprak over hormonen alsof het om gewone vitamines ging. Nee, kleinere spelers zoals wij moeten gewoon uitgaan van hun eigen kracht. Ik heb nooit geloofd dat alleen flink gebouwde bonken het zouden kunnen waarmaken. Je zou kunnen zeggen dat Grosjean en Clément ons nog meer dan vroeger in onszelf hebben doen geloven. Er zijn geen limieten. Clément zal een paar jaar geleden ook niet gedacht hebben dat hij de finale van een grand slam zou bereiken. Je moet je in feite niet te veel vragen stellen. Gewoon kijken waar je uitkomt.

Voor Australië zei iedereen al: ‘Oei, Frankrijk!’ Zeggen jullie nu, na de finale van Clément, de halve van Grosjean : ‘Laat maar zitten, want onbegonnen werk.’?

Christophe Rochus: Ik denk het niet. Grosjean zal misschien wel aangeslagen naar Gent komen. Hij heeft tenslotte de kans gehad om in de finale te komen. Dat blijft wel even hangen. En Clément is ook erg diep moeten gaan gedurende twee weken. Maar anderzijds zullen ze toch wel ongelooflijk veel zelfvertrouwen hebben. Ik ga er natuurlijk van uit dat we onze kans hebben. Zowel Olivier als ik halen ons beste niveau op gemalen baksteen. Tegen Grosjean en Clément hebben we op trage gravel zeker een kans. Ik denk dat alleen een Pioline in superconditie voor ons een maat te groot is. Na het afhaken van Delâitre hebben ze ook niet echt een dubbelteam. Als je de loting bekijkt, zie je dat er ploegen zijn die onklopbaar zijn, speel maar eens tegen Australië op gras. Tegen Frankrijk hebben we in elke van de vijf partijen een kans op winst. Maar natuurlijk is Frankrijk de favoriet.

De voorbije jaren was Filip Dewulf de leider van het Davis-Cupteam. Hebben jullie sinds de geslaagde trip van vorige zomer naar Italië die rol van hem overgenomen?

Christophe Rochus: Ik denk dat we nu wel bewezen hebben dat we belangrijke partijen kunnen winnen, Olivier is toch de winnaar van een Grand Prix. Ik denk dat de ploeg nu meer op ons bouwt dan op Filip. In het verleden trokken we ons vooral op aan wat Filip deed op het terrein. Zijn prestaties motiveerden ons, zijn manier van spelen, zijn uitstraling. Hij deed soms onwaarschijnlijke dingen die ons inspireerden. Hij is de enige Belg die, zonder echt goed voorbereid te zijn, de toppers toch kan doen wankelen of kan verslaan. Zo dwingt hij respect af. Naast de baan wou en wil Filip niet echt de leider zijn. Daarvoor is hij een beetje te gereserveerd, te rustig. Hij zet het team niet in vuur en vlam. Filip zit liever in een hoekje met zijn boekje dan allerlei leiderstaken op zich te nemen.

We moeten aanvaarden dat er in zo’n Davis Cup extra druk op onze schouders rust, dat is nu eenmaal zo als je voor je land speelt, als je de nummers 1 en 2 bent. De mensen verwachten van ons dat we er iets van terechtbrengen. Het is maar logisch dat niet alles makkelijk is, we verdienen goed. Het kan niet voortdurend cool en relax zijn, daar kunnen we makkelijk mee leven. We zetten ons volledig in. Lukt het, zoveel te beter. Mislukt het, jammer.

Olivier Rochus: Ik heb altijd wel opgekeken naar Filip Dewulf. Wat hij gepresteerd heeft op Roland Garros is toch erg knap. Hij was dé Belgische tennisser. Met hem in de Davis Cup spelen, is geweldig. We genieten natuurlijk ook van die paar weken in ploegverband. We hebben een coach op de bank, de makkers leven mee. Da’s totaal verschillend van wat we week in week uit beleven. In een ideale tenniswereld zou je elke week zulke wedstrijden willen spelen. Als je alleen rondreist, zie je ’t al een keer wat minder zitten, ben je er soms met je hoofd niet bij en wil je een match makkelijker laten schieten als het niet vlot. In de Davis Cup is daar geen denken aan. Je speelt voor de anderen. De vreugde na winst is ook zoveel groter, je kunt ze delen met die anderen en dat is heel belangrijk.

Christophe Rochus: Voor ons is die Davis Cup ook echt een evenement, een doel. We leven ernaartoe. Het is de ideale gelegenheid om in de schijnwerpers te komen. Dat toppers als Agassi of Sampras niet wakker liggen van de Davis Cup kan ik me levendig inbeelden. Ze spelen voortdurend finales op grote tornooien. Die Davis Cup hoeft voor hen niet zo. Voor ons is deze competitie een hoogtepunt, dat daar dus druk en verantwoordelijkheid bij komt kijken, is niet meer dan normaal. We gaan daar zonder problemen mee om.

Wat vinden jullie van de begeleiding door de federatie en het feit dat Xavier Malisse verklaarde weer te willen spelen?

Christophe Rochus: Over de federatie kunnen we kort zijn. Het gaat er nog te amateuristisch toe. Minder dan twee weken voor de ontmoeting wisten we niet wanneer we ons in Gent moesten melden. Het heeft ook wel erg lang geduurd voor de selectie bekendgemaakt werd. Waarom wachten tot de kwalificaties van Milaan om Filip of Xavier op te roepen? We hebben nu wel een aantal vergaderingen gehad, maar ik heb de indruk dat de mensen van de federatie geen voeling hebben met de topsport. Onze stem wordt niet echt gehoord. En Xavier. We hebben in Australië met hem gesproken. Ik heb de indruk dat hij ingezien heeft dat het dwaas was om extra geld te vragen voor de vorige ontmoetingen. Nu wil hij gratis spelen. We merken dat hij weer ernstiger met z’n sport bezig is. Tot voor kort durfde hij matchen weg te geven. Nu traint ie weer elke dag, is hij rustiger tijdens de matchen zelf. Hij houdt zichzelf onder controle. Hij is gemotiveerd en dus een aanwinst. We vinden zowel Filip als Xavier sympathiek, dus voor ons maakte het niet uit wie opgeroepen zou worden. Voor de toekomst is het wel belangrijk dat Xavier weet dat hij een ploegspeler moet zijn die zich houdt aan de regels van de groep. In het verleden was dat niet het geval.

Vorig jaar hebben jullie de doorbraak geforceerd. Jullie staan nu allebei in de top-100.

Christophe Rochus: 2000 is geweldig geweest. We hebben ons doel bereikt: in de top-100 komen en samen naar de tornooien kunnen reizen. Ik heb een goede start gehad met die laatste zestien op de Australian Open. Daarna heb ik het wel even moeilijk gehad, heb ik getwijfeld of ik het niveau van de top-100 wel aankon. Nu ik begin dit jaar de derde ronde bereikt heb in Melbourne ben ik ervan overtuigd dat ik dat niveau aankan. Maar om te blijven waar ik sta, zal ik wel mijn spel constant moeten bijschaven en verbeteren. De concurrentie is immers heel zwaar. Je moet mentaal bij de les blijven, willen blijven zweten op training, willen blijven reizen, noem maar op. Ik heb wel geleerd dat je moet blijven volhouden. Je kunt maanden op de sukkel zijn, maar plots is er, voor de doorbijters, die omslag. Voor Olivier heb ik nooit twijfels gehad. Ik wist dat hij het spel heeft voor de top-100.

Olivier Rochus: Ik heb nooit gedacht dat het zo snel zou gaan. 2000 is voor mij maar matig begonnen. En dan plots die paar erg sterke maanden, overwinningen in dat Futuretornooi in Duitsland, kwalificatie voor Wimbledon en derde ronde, winst in Oostende, in de Davis Cup en Palermo. Ik besef wel dat het er nu op aankomt te bevestigen, mijn punten te verdedigen. Ik speel geen kleine tornooien meer, al mijn tegenstanders komen uit de top-100. Eigenlijk is het algemene niveau erg hoog. De toppers hebben gewoon minder slechte dagen, maar op één match kan bijna iedereen iedereen aan. Regelmaat moet nu ons devies worden. Ik besef ook dat je een beetje geluk moet hebben.

Christophe krijgt nu al een paar weken matchballen tegen, maar werkt ze weg en wint. Gebeurt dat in Melbourne niet tegen Gimmelstob in de eerste ronde, dan zakt hij uit de top-100. Wat dan? Verliest hij het zelfvertrouwen dat hij nu wel heeft? Vince Spadea, een Amerikaan, verloor week na week erg nipt. Hij is compleet het vertrouwen verloren en is in één jaar van 25 naar 250 gezakt. In Palermo stond ik eerst niet op de hoofdtabel, maar niet minder dan tien spelers zeiden om allerlei redenen af. En ik mag spelen en win het tornooi. Een beetje geluk is nooit weg.

Twee broers samen op het circuit, je maakt het zelden mee. Je hebt nog Wayne en Byron Black die ook in de top-100 staan. Is het een unieke ervaring?

Christophe Rochus: De broers Black kunnen het helemaal niet zo goed met mekaar vinden als wij. Ze trekken ook niet zo vaak samen op. Ik ben echt wel blij dat Olivier er is bijgekomen. Ik begon het mentaal moeilijk te vinden om alleen rond te trekken. De andere Belgen hebben ook niet allemaal hetzelfde klassement, zodus. Maar ik kom het best overeen met Olivier. Zijn komst is een zegen voor mij. We kunnen alles tegen mekaar kwijt. We kunnen samen trainen, gaan eten, weggaan en ontspannen. Ik heb Olivier kunnen overtuigen dat hij kon geraken waar ik sta, gewoon omdat ik wist dat hij beter tennist dan ik. Echt, deze situatie is formidabel, we genieten er voluit van.

Dirk Gerlo

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content