Onzekerheid door nieuwe ontdekkingen, verstoring van de sociale orde, politieke corruptie en religieuze spanningen: in het Europa van de zestiende eeuw konden handige kooplui munt slaan uit de heersende verwarring. En dat deden de Fuggers dan ook, zelfs letterlijk.

Ze hadden natuurlijk de tijd mee. Amerika was ontdekt en de uitbuiting van het continent kwam op gang. De eerste zwarte slaven werden naar de plantages gevoerd. Uit India kwamen kruiden en porselein. Venetië onderhandelde met de sultan van Turkije over de aanleg van het Suezkanaal dat er pas in 1869 kwam. In Firenze beeldhouwde Michelangelo het grafmonument van de Italiaanse kooplui De Medici. Antwerpen begon zijn bloeitijd. Copernicus zette de planeten op hun plaats, Andreas Vesalius beschreef de menselijke anatomie, Mercator bracht de wereld in kaart. De bloedsomloop werd ontdekt, syfilis beschreven, de komeet Halley bracht de doodsangst tot een hoogtepunt, Paracelsus werkte als arts. Buskruit en nieuwe wapens hadden de oorlogen van aanzien veranderd. De boekdrukkunst werd de motor van de vernieuwing. Erasmus schreef zijn Lof der Zotheid en Martin Luther publiceerde zijn kritiek op de kerk.

Politiek zag de wereld er rond 1500 bedrieglijk eenvoudig uit: de Habsburgers beheersten dankzij huwelijken en overwinningen een groot deel van Europa en probeerden voortdurend tegen Frankrijk in de macht over Italië en dus de rijke handelswegen op de Middellandse Zee te veroveren.

Maar zo eenvoudig was het niet: het Habsburgse Rijk _ het Heilige Roomse Rijk _ was meer een politiek-religieus concept dan een gecentraliseerd geheel. De keizer, officieel hoofd van het rijk, werd geconfronteerd met voortdurend geharrewar van koningen, graven, hertogen en bisschoppen.

De oorlogen tegen de oprukkende Turken en de Fransen kostten geld, veel geld. En de keizer was voor zijn inkomsten afhankelijk van wat de onderdanen hem gaven.

STADSLUCHT MAAKT RIJK

Sociaal gold nog de oude ordening: de kerk met de paus aan het hoofd, de koninkrijken met adel en koning en de rest, de grote groep van de bevolking die eigenlijk niets te zeggen had. Maar ook hier bedroog de schijn: de steden, vrij, machtig, rijk, speelden sluw mee in de kantelende macht.

De landadel, eigenaar van de grond en alles wat er op stond, liep of kroop, verarmde snel. En had tegelijk steeds meer geld nodig om oorlogjes te voeren en kastelen te onderhouden. De kerk leefde van wat de gelovigen bijeenbrachten, maar terwijl de dorpspastoors leefden als eenvoudige boeren, was de hiërarchie tuk op geld, mooie huizen, prachtige kleren, koetsen en eten. De koning had het meeste geld nodig: hij moest zijn ambtenaren betalen, zijn soldaten, zijn kastelen.

Al die nieuwigheden creëerden een ‘moderne’ maatschappij die verwarrend lijkt op de onze: uitbuiting van de derde wereld, werkloosheid, prijzenoorlogen, onzekerheid door nieuwe ontdekkingen, verstoring van de sociale orde, politieke corruptie en religieuze spanningen.

Handige kooplui konden in al die verwarring rijk worden, maar om een imperium op te bouwen, had je meer nodig.

Je moet natuurlijk over een familiekapitaal beschikken. De familie Fugger stelde wevers buiten de stad tewerk. Die waren niet, zoals de in stedelijke gilden verenigde vaklui, beschermd en konden dus tegen lage lonen aan het werk worden gezet. Dat heet dan ‘vroeg-kapitalisme’: een werkgever die het ruwe materiaal levert, het eindproduct afneemt en verkoopt. Werknemers die hun arbeid verkopen, maar geen deel hebben in de winst.

Er was sneller winst te maken: door geld uit te lenen, hoewel dat verboden was voor christenen. Maar enkele theologische spitsvondigheden creëerden de ‘intrest’, het verschil tussen je eigendom voor en na het uitlenen. En dat was toegelaten. Christenen vroegen intrest, joodse geldschieters vroegen rente. En dat was een reden om hen af en toe compleet uit te schudden, allemaal in naam van de rechtvaardigheid. Het Fuggerkapitaal groeide plotseling aan, toevallig kort nadat de joodse bankiers uit Augsburg waren verdreven.

Er was nog een leuke bijkomstigheid: als christenen geen rente mochten vragen, dan mochten bisschoppen dat zeker niet. Maar die vonden in de Fuggers handige medewerkers: de bisschop zette zijn kapitaal op de Fuggerbank, kreeg de intrest uitgekeerd, alles in het zwart natuurlijk. Dus beschikten de Fuggers over een vast en onbekend kapitaal dat na de dood van de bisschop op een slapende rekening bleef staan. Zelfs als de erfgenamen er van af wisten, moesten zij bewijzen dat de goede bisschop geld had uitgeleend.

Met dat geld konden aandelen gekocht worden in bloeiende firma’s. De kruidenhandel vanuit Oost-Indië bijvoorbeeld was zo lucratief dat de kooplui de naam ‘peperzakken’ kregen. Of de slavenhandel die vanaf de helft van de 15de eeuw op gang kwam en als voordeel had dat de schepen gevuld met Amerikaanse schatten terugkeerden.

En dan waren er de ‘vijandige’ overnames. In een versplinterde samenleving was het niet gemakkelijk als Duitse bankier in een of ander vorstendommetje een lucratieve zaak over te nemen. En dus werd, net als de maffia vandaag doet, een stroman ingeschakeld. Pas als alles in orde was, doken de Fuggers op. Zo ontstond een netwerk van factorijen, een combinatie van handelspost, bank, opslagplaats, postkantoor en consulaat.

Dat ging niet overal gemakkelijk: de machtige Hanzesteden die de handel vanuit Noord-Europa en Rusland organiseerden, spanden een proces aan wegens monopolievorming en wonnen dat ook.

DANKZIJ MIJ

Maar dat was buiten de Fuggers gerekend die zich al lang politiek hadden ingedekt. Hun meesterstuk was de alliantie met Habsburg dat half Europa beheerste. Karel V werd keizer dankzij het geld van de Fuggers en werd er regelmatig aan herinnerd dat hij misschien heerste, maar dat Fugger regeerde.

Aan Karel, keizer van het Heilige Roomse Rijk.

Het is algemeen bekend dat uwe majesteit nooit keizer geworden was, zonder mij. Ik heb toen mijn eigenbelang niet nagestreefd, want uw concurrent bood me veel geld voor mijn steun. (.) U bent mij nu 152.000 dukaten (vandaag zo’n 220.000 euro) schuldig en ik dring erop aan, dat u zonder verwijl betaalt.

Hoogachtend, Jakob Fugger, Augsburg 1523.

Er werd niet betaald. De Fuggers herinneren er vandaag nog aan dat de Habsburgers hen (intresten meegerekend) zo’n 125 miljard euro schuldig waren.

Hoewel: de eerste Fuggers maakten dankzij de keizer gemiddeld elk jaar 15 procent winst, zelfs als de leningen niet werden terugbetaald.

En dat was ook niet echt de bedoeling. Het politieke motto was: we lenen geld aan de machthebbers, maar net nooit genoeg om ze hun doel te laten bereiken. Dan blijven ze afhankelijk en dat is goed voor de bankier.

Zeker omdat die een waarborg vroeg. Landgoederen bijvoorbeeld, een slechte belegging die maar drie procent opbracht, maar grond behoudt zijn waarde. Beter dan andere onderpanden: de stad Leuven werd als waarborg gegeven, maar de Leuvenaars weigerden de lening af te betalen.

Een gegeerde waarborg waren de handelsvoordelen: minder tol betalen op de wegen bijvoorbeeld. Elke stad, elk graafschap vroeg belasting op de vracht. Minder belasting betekende winst, snellere afhandeling van de dedouanering betekende nog meer winst, want de concurrentie kwam dan later op de markt.

Heel goede beleggingen waren de mijnconcessies die de koningen en keizers verleenden in ruil voor een forse lening.

Zeker als je die mijnen uitbaatte zoals de Fuggers. Rond elke mijn verrees een heel complex. De Fuggers lieten de ertsen uitgraven, ter plaatse smelten, transporteerden zelf alle materialen. Daardoor konden ze ook de prijzen beheersen: het woord inflatie dateert uit die tijd. De snelle prijsstijgingen zouden trouwens vaak leiden tot opstanden die bloedig werden neergeslagen.

En daarvoor leverden de Fuggers wapens. Ze hadden het Europese monopolie op koper, goed voor hellebaarden en kanonnen, leuk in een tijd waarin veel gevochten werd.

Zilvermijnen werden pas interessant als je ook het recht kreeg munten te slaan. De eerste echte Europese munt met een vaste waarde _ de Joachimsthaler _ kwam uit de zilvermijnen waarop de Fuggers samen met een andere bankiersfamilie alle rechten hadden.

Van de keizer kregen ze het Europese monopolie op de handel in kwikzilver. Dat werd gebruikt als oplosmiddel voor de meeste metalen (niet onbelangrijk als je koper- en zilvermijnen in de portefeuille hebt) maar ook als purgeermiddel, urineafdrijvend medicijn en bij de behandeling van de ‘Franse ziekte’ zoals syfilis toen genoemd werd.

BETAALDE CORRESPONDENTEN

Natuurlijk kon een keizer of koning af en toe lastig doen en een schuldeiser in de gevangenis gooien. Het was dus kwestie dat te voorkomen. Koningen en keizers hadden chronisch geld te kort. De eersten die niet betaald werden, waren hun ambtenaren. Dus betaalden de Fuggers hen. En dat leverde op: de ambtenaren waren best bereid om wetten te maken en te kraken, of uiterst snel te melden dat er een plan was om de geldschieters aan te pakken.

Dat was hun tweede troefkaart: kennis. De Fuggers hadden in heel Europa factorijen die regelmatig verslag uitbrachten over alles wat gebeurde. Daarnaast werden ambtenaren en sociaal goed geïntegreerde mensen betaald om als correspondenten verslag uit te brengen. Die ‘Fuggerzeitungen’ zijn boeiende lectuur. Zowat alles was nieuws: wie slechte zaken deed, maar ook wie trouwde, wie vervolgd werd, roddels en geruchten allerhande.

Daardoor waren de Fuggers bijzonder goed ingelicht en konden ze ook af en toe nieuws laten ‘lekken’. Geruchten over een mogelijk faillissement lokten vaak een faillissement uit want in een tijd dat een snelle koerier 35 à 40 kilometer per dag aflegde, waren geruchten erg moeilijk te controleren. Kennis was dus echt macht.

En als de koning toch lastig bleef, was er nog de tegenmacht: de roomse kerk.

De Fuggers deden aan goede werken: ze bouwden kerken en scholen en zelfs een dorp in de stad, geïnspireerd op de begijnhoven en bedoeld voor brave, katholieke burgers. Die Fuggerei staat er nog, heropgebouwd na de Tweede Wereldoorlog en nog steeds bewoond door brave katholieken.

De Fuggers konden rekenen op de paus, de bisschoppen en kardinalen. Ze betaalden de pauskeuze van Julius II en organiseerden en betaalden op zijn verzoek de Zwitserse wacht. Tot 1506 hadden de pausen Spaanse lijfwachten, maar door de ruzies tussen de paus en de Spaanse monarchie, waren Spanjaarden niet meteen betrouwbaar. Zwitsers waren internationaal bekende vechtjassen. Dus kreeg de paus een 150 man sterk garnizoen, de uniformen kwamen van Michelangelo, het geld voor wapens en loon van de Fuggers.

Als het erop aankwam, wisten de Fuggers ook dat de paus minder divisies had dan de keizer. En dus kozen ze de kant van de keizer toen zijn troepen Rome plunderden. Alle banken sloten, de bisschoppen vluchtten, tot zelfs de prostituees verlieten de stad. Eén bedrijf bleef open: de Fuggerbank die aangeboden had de krijgsbuit te verschepen. Een keer dat zaakje opgeknapt was, werd de factorij in het verwoeste Rome gesloten.

Maar zolang ze daar nog zaten, konden ze rekenen op Julius II. Die gaf hen een bijna-monopolie op de handel in relikwieën en aflaten. Zo’n aflatenhandel was een heel gedoe. De predikant die de gelovigen overtuigde hun zuurverdiende geld af te staan, moest worden betaald, vervoerd, gevoed en gelogeerd. De bankier schoot het geld voor en haalde het _ met intrest _ van de totale som af. Die som moest worden beveiligd en getransporteerd. Natuurlijk moesten de adellijke heren die met lede ogen zagen dat het geld van hun onderdanen naar de kerk ging, ook schadeloos gesteld. Dus werd alles opgesplitst: een derde voor de lokale heer, een derde voor de paus, een derde voor de bankier. En omdat eigenlijk niemand wist hoeveel in elke stad werd opgehaald, deed de bankier in elk geval goede zaken.

EEN BRAVE PATER

En wie zou daartegen protesteren? De Fuggers kochten de stemmen van kapittelheren om bisschoppen te benoemen, van bisschoppen om kardinalen te kiezen, van pausen om benoemingen goed te keuren.

In een tijd waar wereldlijke heren zich niet schaamden om hun schuldeisers gewoon in de bak te draaien, was elke verzekering meegenomen. Wie zou een Fugger aanpakken als die beschermd werd door keizer en paus?

Een brave Duitse monnik presteerde dat: Martin Luther protesteerde tegen de handel in aflaten en tegen de intresten die het volk verarmden. Want de leningen van de heren werden uiteraard door het volk afbetaald.

Oorspronkelijk niet meer dan een ruzie tussen geleerden. De kooplui kregen steun van theologen en van de humanist Peutinger, vriend van Erasmus, die lang voor Adam Smith schreef dat ‘eigenbelang de belangrijkste drijfveer is, eigenwinst het belangrijkste motief voor economisch risico, handel en werk.’ Met de Fuggers als vijand achtte Luther het maar beter de stad Augsburg te ontvluchten. En wellicht was hij nooit bekend geworden als de ook door bankiers-kooplui aangezwengelde prijsstijgingen niet zoveel onrust hadden gezaaid.

Wie het eerst in opstand kwamen, waren de boeren. Zij eisten de afschaffing van herendiensten, meer vrijheid en de ‘afschaffing van de Fuggers’. Friedrich Engels zou dat later de eerste aanzet tot het Duitse socialisme noemen, maar zover kwam het niet. Met geld van de bankiersfamilie werden troepen uitgerust die de boeren en hun leiders over de kling joegen. Luther nam stelling tegen de boeren, maar die werden dan weer gesteund door lokale edelen. Verarmd, tot over de oren in de schulden keerden die zich tegen de bankiers, in de eerste plaats tegen de Fuggers. Dan tegen de keizer.

De vonk was in het kruitvat geslagen. Europa raakte opgedeeld in ruziënde kampen. Tot 1648 zou het duren voor er vrede kwam. En toen was Europa opgedeeld: het protestantse noorden tegen het katholieke zuiden. Honderdduizenden mensen stierven in het krijgsgeweld, de Habsburgers verloren de helft van hun rijk, de handel kwijnde weg.

En de Fuggers werden adellijke grootgrondbezitters, enkel de Fugger Privatbank herinnert aan de glorievolle dagen.

Arm zijn ze nog steeds niet. Hun kapitaal, grotendeels vergaard in de zestiende eeuw, wordt nu geschat op 3 miljard euro. Hun invloed is moeilijker te meten, opvallend is wel dat de meeste biografieën hagiografische werkjes zijn, waarin de legende over de arme weverszoon die het door vlijt en godsvrucht tot vertrouwensman van keizer en paus bracht, uitvoerig beschreven staat.

Maar echt bekend zijn ze niet: zoals de echt rijken blijven ze uit de schijnwerpers.

Misjoe Verleyen

Bronnen: Franz Herre, ‘Die Fugger in ihrer Zeit’; Günter Ogger, ‘Kauf dir einen Kaiser’; Martha Schad, ‘Sanfte Macht’.

‘Het is algemeen bekend dat uwe majesteit nooit keizer was geworden, zonder mij. (…) Hoogachtend, Jakob Fugger.’

Toen de keizerlijke troepen Rome plunderden, bleef één bedrijf open: de Fuggerbank.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content