De Centraal-Europese landen willen zo vlug mogelijk aansluiten bij de Europese Unie. De Unie zelf wil de boot nog wat afhouden.
EIGENLIJK WILLEN ZE niet meer omschreven worden als Oost-Europese landen. Zowat alle voormalige lidstaten van de Comecon-organisatie verkiezen de term Centraal-Europees waarmee ze nog eens duidelijk aangeven waar hun interesses liggen. Dat ze met zijn allen zo snel mogelijk een volwaardig lidmaatschap van de Europese Unie verlangen, komt niet alleen omdat ze tuk zijn op een grabbel uit de vleespotten van die Unie. Een even belangrijk gegeven is nog altijd de schrik voor Rusland en de restanten van de vroegere USSR, zo bleek op een onlangs in Gent door het Europees Instituut gehouden symposium over de relaties tussen EU en Centraal- en Oost-Europa. Vooral de onzekere situatie binnen de voormalige Sovjetunie zelf, de toenemende invloed van de georganiseerde misdaad daar, de reactionaire reflexen én de nationalistische opstoten doen de voormalige Comecon-bondgenoten huiverig verder westwaarts opschuiven.
Hoewel Fort Europa in de Joegoslavische kwestie een brok politieke geloofwaardigheid verspeelde en ze in Centraal-Europa zeer goed beseffen dat binnen de burcht zelf een diepe identiteitscrisis woedt, beschouwen ze EU- en Navo-lidmaatschap als objectief nummer één : eenmaal binnen de veilige muren zien ze wel hoe de praktische problemen aangepakt worden. Dat Rusland zelf naar eigen zeggen niet echt evolueert naar een vrijemarkteconomie en dus geen aanspraak maakt op lidmaatschap, én door de onzekere binnenlandse situatie ook wat anders aan het hoofd heeft dan de toetreding van de voormalige bondgenoten tot de EU, volstaat niet om de schrik te bannen.
Vanuit de Europese Unie zelf voelen ze die druk uiteraard minder en staan ze zelfs te kijken van de haast waarmee Hongarije, Tsjechië, Polen en co de toetreding beogen.
IMPORTQUOTA’S.
Pas op 25 juni 1988 erkenden de Europese Gemeenschap en de toenmalige Comecon mekaar wederzijds. Van toen af werd een reeks bilaterale akkoorden afgesloten met Hongarije (september ’88) dat toen ver voorop stond in zijn economische en politieke ontwikkeling , Tsjechoslovakije, Polen, de toenmalige USSR én Roemenië (’89 en ’90). Daarbij streefden de onderhandelaars naar samenwerking op gelijkwaardige basis en de geleidelijke afschaffing van importquota’s voor de meeste producten, waardoor die landen makkelijker toegang kregen tot de Europese markt. De economische en politieke omwentelingen in die landen maakten echter dat de inhoud en het opzet van die bilaterale akkoorden door de realiteit achterhaald werden, nog voor de inkt goed en wel was opgedroogd. Om tegemoet te komen aan de nieuwe situatie, besliste de gemeenschap om nieuwe verdragen te sluiten, dit keer associatie-akkoorden.
Toen die in december ’91 tot stand kwamen met de verst gevorderde landen Polen, Hongarije en toenmalig Tsjecholoslovakije werd in de inleiding erkend dat het lidmaatschap van de Unie het einddoel mag zijn van elk geassocieerd land. De akkoorden bevatten voorts beginselverklaringen over vrij verkeer van goederen, werknemers, diensten en kapitaal en het afstemmen van de wederzijdse wetgevingen op mekaar. Bij een tweede ronde van gelijkaardige akkoorden met de aparte deelrepublieken Tsjechië en Slovakije plus Roemenië en Bulgarije (februari ’95) werd een politiek luik toegevoegd met nadruk op de democratische beginselen, mensenrechten en bescherming van etnische minderheden.
In juni ’93 had de Europese Raad in Madrid al duidelijk gemaakt dat de nieuwe geassocieerde landen die dat wilden, op termijn lid konden worden van de EU, zodra ze in staat bleken om een aantal economische en politieke verplichtingen na te komen : een stabiele politieke toestand, een goed functionerende vrijemarkteconomie die om kan met competitie én het onderschrijven van de doeleinden van de Europese Unie, te weten het vormen van een politieke, economische én monetaire bond. In juni ’95 werden nog een aantal associatieverdragen getekend, dit keer met de Baltische staten : Litouwen, Estland en Letland. Omdat straks ook een akkoord met Slovenië wordt verwacht, bedraagt het aantal kandidaat-lidstaten uit het Oosten plots tien. Veel te veel, vinden de kandidaten van het eerste uur Hongarije, Polen en Tsjechië , omdat zo het statuut van geassocieerde gebanaliseerd wordt. Zij houden zich vast aan de opmerking in juni ’95 dat elke kandidaat-lidstaat op zijn eigen verdiensten zal beoordeeld worden en kanten zich tegen een globale aanpak : het kan niet dat het traagste schip de snelheid van een konvooi bepaalt.
TIJDSTABEL.
Een tijdstabel over toetreding werd niet vastgesteld. Ten vroegste zes maanden na de top in Turijn kunnen die besprekingen beginnen, samen met de onderhandelingen met Malta en Cyprus, zo sprak de Europese Raad af in Madrid. Daar werd wel een Witboek opgesteld dat aan de kandidaat-lidstaten uitlegt hoe ze in afwachting hun wetgeving moeten afstemmen op die binnen de Unie. In afwachting zorgt dat bij veel bedrijven voor verwarring. Tot wie moet, bijvoorbeeld, een bedrijf dat problemen heeft in Bulgarije, zich wenden tijdens die overgangsfase ? Tot de Bulgaarse rechter die de nationale wetten moet toepassen omdat hij niet gemachtigd is een prejudiciële vraag te stellen aan het Europees Hof, of tot een rechter in eigen land, waarbij het Europees Hof zich zou uitspreken over een materie waarover het (nog) niet bevoegd is ? Al die praktische bezwaren vanuit westerse hoek wekken wrevel in het Oosten, daar noemen ze het vertragingsmanoeuvres.
De Centraal-Europese landen hameren erop dat het veiligheidsaspect veel andere (meer economisch gerichte) facetten naar de achtergrond dringt. Niet alleen de onzekere en dreigende situatie in Rusland speelt daarbij een rol, ook de toenemende onzekerheid over de te volgen weg die ze bij zichzelf vaststellen, baart de politici en wetenschappers uit die landen zorgen. Zij vinden dat het Westen zich te zeer blind staart op de kostprijs op korte termijn die een massale toetreding met zich meebrengt, en te weinig rekening houdt met het macro-economisch klimaat, de kostprijs voor vrede en stabiliteit. De Oost-Europeanen verwijten het Westen een gebrek aan politieke moed en visie op lange termijn. De Poolse minister voor Europese Integratie Jacek Saryusz Wolski verwees in dat verband naar de oprichting van de toenmalige EG in 1957. ?In dat jaar was Hongarije ook toegetreden, had het dat gekund of gemogen.? Wat was er van West-Europa geworden, indien de toenmalige politici ook geen wijder visie hadden aangekleefd en louter op korte termijn hadden geredeneerd ?
Dat aan een massale uitbreiding een imposant prijskaartje hangt, begrijpen ze in het Oosten ook. Alleen vinden ze de cijfers die Jim Rollo, economisch adviseur voor Buitenlandse Zaken in Londen berekende, zwaar overdreven. Rollo rekende uit dat, afhankelijk van de evolutie, de toetreding van de tien in totaal vier tot veertien biljoen Ecu kost dat is minimaal 150 duizend miljard frank (een Ecu vertegenwoordigt 38 frank). Bovendien zal vervroegde toetreding nog de indruk van het Europa met de verschillende snelheden versterken. Centraal-Europese landen willen niet als tweederangsnaties behandeld worden bij toetreding, maar moeten accepteren dat de verst gevorderde lidstaten niet een aantal jaar ter plaatse blijven trappelen om iedereen toe te laten om bij te benen. Nu al blijkt, met het oog op het realiseren van de monetaire unie, dat een aantal lidstaten het behoorlijk moeilijk hebben om de gestelde normen te halen. Maar dat de vrije markt voor bepaalde gevoelige sectoren in de kandidaat-lidstaten tijdelijk afgeschermd wordt zoals, bijvoorbeeld, ook in Spanje gebeurde, daar kunnen ze in het Oosten best inkomen.
HENEGOUWEN.
De Belgische minister van Buitenlandse Zaken Erik Derycke (SP) benadrukte dat het in het eigen belang van de tien is om nog even buiten te wachten tot het huis opgekuist is. Momenteel bedraagt het gemiddelde bruto nationaal product (BNP) ginder 30 procent van het BNP in de EU. Om in het jaar 2001 aan 50 procent te komen, zoals Portugal bij de toetreding tot de Unie, moeten de tien de komende vijf jaar elf keer sneller groeien dan het Westen, wat vrij onwaarschijnlijk is. Volgens Derycke zal de totale kostprijs voor de toetreding, de westerse landen zowat het dubbel kosten van wat de Verenigde Staten indertijd betaalden voor het Marshall-plan om West-Europa na de Tweede Wereldoorlog opnieuw economisch op te bouwen.
Toen vertegenwoordigde dat bedrag vijf jaar lang 1,4 procent van het Amerikaanse BNP. Vertaald naar de huidige situatie zou dat van de EU een investering van 3 procent van het BNP vergen, maar dan wél een inspanning die ze langer dan die vijf jaar zou moeten aanhouden. Landen die nu net receivers zijn en uit de kassa mogen putten Spanje, bijvoorbeeld worden dan net payers en moeten zelf mee betalen. Een regio als Henegouwen, die nu subsidie krijgt van de Unie om de economische wederopbouw te begeleiden, heeft daar bij uitbreiding geen recht meer op. Derycke beklemtoonde dat hij op termijn wél voorstander is van een massale uitbreiding, omdat de kosten om de burcht-Europa te verdedigen even hoog zijn als wat via toetreding wordt afgedragen.
Europees parlementslid en voormalig commissaris voor Buitenlandse Betrekkingen Willy De Clercq (VLD) meende dat de vraag niet langer is òf die landen lid kunnen worden, maar wel wanneer. ?Dat de slechte economische situatie en de politieke crisis binnen de Unie zelf de inwoners tot scepsis beweegt, mag niet voorop komen. Integratie van de Centraal-Europese landen is een voorwaarde voor vrede op het continent. Wat gebeurde in voormalig Joegoslavië toont dat nog eens aan.? Wel moet de Europese Unie zelf de eigen structuren uitbaggeren en aanpassen aan de nieuwe realiteit. De instellingen die werden uitgebouwd voor zes lidstaten, blijken al niet meer efficiënt voor een werking met vijftien en moeten herwerkt worden om operationeel te zijn wanneer ze met 25 of 27 aan tafel gaat. Zo worden vragen gesteld bij het beginsel van unanimiteit van de lidstaten bij belangrijke beslissingen, bij het aantal commissarissen, het aantal rechters. Het moet werkbaar blijven, vindt De Clercq.
Ook bepaalde accenten uit het Europees Verdrag van ’57 zullen opnieuw bekeken worden. Zo dringt zich een hertekening van de landbouwpolitiek op. Bij een toepassing van het huidige subsidiebeginsel voor de nieuwe lidstaten is de kas van de Unie meteen leeg. Voor de eerste keer in haar geschiedenis verlegt de Unie één van de basisdoelen. Volgens De Clercq kunnen op die manier uitdieping en uitbreiding ( deepening en widening) perfect samen gaan. ?Wat onvermijdelijk is, gebeurt altijd.?
Geert Foutré
De Russische president Boris Jeltsin kijkt glimlachend toe, terwijl zijn Poolse collega Aleksander Kwasniewski praat met de Russische buitenlandminister Jevgeny Primakov : ook angst voor Rusland drijft Oost-Europa in de armen van de Europese Unie.
De Hongaarse buitenlandminister Laszlo Kovacs : Er dient zich een historische kans aan.
De Belgische buitenlandminister Erik Derycke : wachten tot na de grote schoonmaak.
Europees parlementslid Willy De Clercq : Het onvermijdelijke gebeurt altijd.