De Belgische autoverkoop is in mekaar geklapt. Maar niet om redenen die de invoerders aanhalen.
Vorige week had Febiac als vereniging van Belgische autokonstrukteurs en -invoerders treurig nieuws te melden. De inschrijvingen van nieuwe wagens in ons land was in het eerste trimester 1995 met liefst 17,5 percent gedaald in vergelijking met vorig jaar. Kleinere merken als Rover (- 47 percent) of Lada (- 66 percent) kregen een regelrechte uppercut. Enkel een handvol modellen en sommige merken (Saab en Jaguar onder meer) scoorden nog behoorlijk. Hoe kan dat, bijna 20 percent minder wagens slijten, terwijl de verkoop in andere Europese landen gemiddeld met 1,5 tot 2 percent stijgt ?
Krisis, beweren de invoerders. Febiac spreekt van een “zekere ongerustheid van de konsumenten, die hen aanzet hun aankopen uit te stellen. ” Is de Belgische konsument of onze ekonomie er dan slechter aan toe dan de Nederlandse, Franse of Duitse ? Dat blijkt uit geen enkel ander cijfergegeven. De belangenvereniging spreekt overigens gezien de heroplevende konjunktuur ook van een “totaal abnormale situatie. ” Wat is er in werkelijkeid aan de hand ?
De Belgische autosektor zweert bij een heilig begrip : de penetratiegraad. Elk merk, elke invoerder, elke zone, elke garagist moet in verhouding tot het totaal aantal verkochte wagens in het land of in de regio een bepaald aantal auto’s afzetten. Voor kader- en direktieleden van invoerders of producenten hangen van het al dan niet halen van dat percentage promoties en budgetten vanaf, voor dealers of koncessiehouders premies en andere incentives. Iedereen wil dus zijn penetratiegraad op zijn minst behouden, liefst opkrikken.
Nu zat de autoverkoop het voorbije anderhalf tot twee jaar kompleet in het slop. Dat blijkt uit onloochenbare cijfers van andere Europese landen. Terwijl daar de verkoop eerst stagneerde en daarna drastisch terugliep, bleven de Belgische cijfers rozegeur en maneschijn uitstralen. Hoe kon dat ? Gewoon door de tanende, reële verkoop op te vangen door kunstmatige inschrijvingen. Invoerders schreven, bijvoorbeeld, nieuwe wagens op eigen naam in. Ze bestookten leasingmaatschappijen dat zijn van de grootste klanten met zeer aantrekkelijke kortingen en buy back-formules. De dealers werden verplicht naargelang van hun grootte een aantal auto’s op hun naam in te schrijven. Of ze moesten plots massaal vervangwagens voor hun klanten afnemen. Met netten van 100 tot 150 verkooppunten geraak je zo aardig wat blik kwijt. De echte verkoopcijfers werden handig verdoezeld, want elke ingeschreven auto ging de statistieken in als een verkocht eksemplaar.
Op die manier haalde alle betrokkenen mooi hun penetratie. Niks aan de hand. Het eerste, rechtstreeks gevolg van deze fiktieve verkopen diende zich vorig jaar aan : de tweedehandsmarkt raakte ontredderd. De kunstmatig ingeschreven wagens, verdwenen immers na zes maanden tot een jaar als okkazie of als zogenaamde direktiewagen, waarna vrolijk weer eens een nieuwe wagen kon worden ingeschreven. In de sektor tweedehands ontstond een wanverhouding tussen oudere en jongere auto’s. Kwam daarbij de harde frank. De klassieke export van jonge okkazies nam af en de carrousel van almaar nieuwe inschrijvingen begon te haperen.
Eind vorig jaar manifesteerden zich dan de eerste tekenen van een aangekondigde katastrofe : de kunstmatig opgeklopte inschrijvingen daalden. Begin 1995 zat alles gewoon vol. Geen massaal dumpen meer van wagens in dealernetten, geen leasingbedrijven meer die bezweken voor messcherpe en risicoloze aanbiedingen (wegens de gegarandeerde buy back-formule vanwege de invoerders), geen jonge inschrijvingen meer die nog eens vervangen konden worden.
De molen ligt nu omzeggens volledig stil. De krisis komt er als het ware in uitgesteld relais. Straks zullen de volgende trimesters even rampzalige cijfers te zien geven. Daar moet een zondebok voor gevonden worden. Wedden dat het de overheid is, die de arme automobilist met ondraaglijke lasten opzadelt, zodat hij geen nieuwe voiture meer koopt ?