Volgens het jongste Jaarboek over armoede en uitsluiting evolueren de armoedecijfers ongunstig. De respektieve regeringen slagen er maar niet in om het ontij te keren.

ER ZIJN DE GOEDE bedoelingen en er zijn de weerbarstige feiten. Zeker voor een centrum-linkse koalitie, die slechts een bestaansreden heeft als ze meer sociale rechtvaardigheid brengt, zijn stijgende armoedecijfers pijnlijk. Ze kunnen op een mislukking van het beleid wijzen. De regering van premier Jean-Luc Dehaene (CVP) zit alleszins met een probleem. Tussen 1990 en 1995 steeg het aantal bestaansminimumtrekkers met 40 procent. In 1994 luidden de auteurs van het Jaarboek over Armoede en Sociale Uitsluiting de alarmklok. Ze schreven : “nog nooit sinds de instelling van het stelsel deden er zoveel mensen een beroep op het bestaansminimum. ” In de zopas verschenen editie van 1995 wordt het alarm niet afgeblazen, integendeel. “Sinds vorig jaar is het beroep op dit laatste sociaal vangnet nog toegenomen. De sterk stijgende trend van de laatste jaren zet zich door : op 1 januari 1995 waren er 69.281 bestaansminimumtrekkers. Dit betekent opnieuw een stijging van 11 procent tegenover januari 1994. “

De meesten onder hen zijn alleenstaanden die met een maandinkomen van 20.103 frank moeten rondkomen. Gezinnen krijgen daar bovenop 6.702 frank. In totaal zouden 106.000 mensen van het bestaansminimum afhankelijk zijn. Afgezien daarvan zijn er ten minste 120.529 bejaarden die het met een minimumuitkering moeten stellen. Volgens het Jaarboek moeten in ons land minstens 226.000 mensen met het wettelijk minimuminkomen proberen te overleven. “Dit is 2,3 procent van de Belgische bevolking of meer dan 1 op 50. Deze gegevens wijzen op een recente toename van de ergste armoede, mede veroorzaakt door schorsingen in de werkloosheid. ” Het inspireert professor Jan Vranken van de Universitaire Fakulteiten Sint-Ignatius (Ufsia), met Dirk Geldof en Gerard Van Menxel mede-auteur van het Jaarboek en iemand met een soliede progressieve reputatie, tot een kontroversiële politieke konklusie : “De regering heeft ten dele geabdikeerd, omwille van Maastricht en de fameuze konvergentienormen. “

NIET MEER OP KOP.

De meerderheid en haar boegbeelden zullen dat met klem ontkennen. Volgens premier Dehaene, die hierin nooit door de SP is afgevallen, bestaat er geen tegenspraak tussen de EMU-normen made in Germany en een krachtdadig en efficiënt sociaal beleid. Bovendien kan Dehaene argumenteren dat geen enkele naoorlogse koalitie zo met armoedebestrijding begaan was. In het regeerakkoord van maart 1992 werden de grote lijnen van een nieuw kontrakt met de burger uitgetekend en werd een “urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving” op papier gezet.

Vorig jaar werden de sociale grondrechten in de grondwet opgenomen en begin dit jaar is het geruchtmakend Algemeen Verslag over de Armoede gepubliceerd. De wet op de landloperij verdween uit het strafrecht, bestaansminimumtrekkers jonger dan vijfentwintig werden verplicht een integratiekontrakt te onderschrijven en de federale overheid verbond er zich toe om in sommige steden een groter deel van het bestaansminimum voor haar rekening te nemen. De Vlaamse regering zat evenmin stil. De blikvanger was uiteraard het Vlaams Fonds voor de Integratie van Kansarmen (VFIK), dat in 1990 werd opgericht en jaarlijks over 1,1 miljard frank beschikt. Tot 1994 werd het geld over vijftien gemeenten verdeeld, nadien over achttien. Vooral Antwerpen en Gent moesten door deze ingreep fors inleveren.

De parlementsverkiezingen van november 1991 zwarte zondag hebben ongetwijfeld de belangstelling van de politici voor armoede geaktiveerd, zoniet gewekt. De verkiezingen van 21 mei dit jaar veroorzaakten echter geen schok meer. Hoewel de coryfeeën van de Wetstraat tijdens de kiescampagne erg onder de indruk kwamen van de kille, antipolitieke sfeer in de grootsteden, stelde de verkiezingsuitslag hen enigszins gerust. De elektorale dijkbreuk van de traditionele partijen leek gestopt en het had er de schijn van dat het ergste noodweer voorbij was. Ongemerkt bijna verloren armoede en sociale uitsluiting hun koppositie op de politieke agenda. De routine en de traditionele politieke strijdpunten waren terug.

Op 30 november komt de interministeriële konferentie, die de aanbevelingen van het Armoedeverslag moet uitwerken, voor het eerst tijdens deze legislatuur bijeen. Dat gebeurt onder het voorzitterschap van Dehaene zelf. Hij was het immers die bij de publikatie van het Armoedeverslag waarschuwde dat het geen dode letter mocht blijven.

ELEKTORALE SCHRAAPZUCHT.

De Vlaamse regering heeft nu een minister die verantwoordelijk is voor het stedelijk beleid. De hooggestemde verwachtingen die deze innovatie wekte, werden tot dusver niet bewaarheid. De bevoegde minister, Leo Peeters (SP), heeft de vorige maanden hard gestudeerd, veel geschreven en nog meer gepalaverd met de koalitiepartner. Niet over de principes, wel over de verdeling van het geld. De CVP wil dat de kleinere gemeenten een groter deel van de koek krijgen, terwijl de SP de inspanningen vooral wil toespitsen op de grote steden, onder meer Antwerpen en Gent. Die stelling argumenteert Peeters in een gedegen werkdokument van 139 pagina’s, dat hij zopas aan zijn kollega’s van de Vlaamse regering overhandigde. Het rapport analyzeert vooral het verval en de verloedering van de twee Vlaamse grootsteden. In zijn inleiding schrijft Leo Peeters : “De Vlaamse regering wil beletten dat er zoals in tal van buitenlandse steden, in achtergestelde buurten een gekoncentreerde armoede ontstaat, waar de opgroeiende generaties tot armoede gedoemd zijn. We moeten ons verzetten tegen de stedelijke deprivatie : permanente armoede, permanente werkloosheid, permanente hopeloosheid. (…) De beperkte middelen moeten doelgericht worden ingezet, in de eerste plaats waar zich de grootste problemen stellen. “

De touwtrekkerij rond de middelen voor armoedebestrijding is vooral ingegeven door kleingeestigheid en elektorale schraapzucht. Met armoedebestrijding heeft ze niets te maken. Als er onder wetenschappers en welzijnswerkers al een consensus bestaat, is het dat armoede vooral een stedelijk fenomeen is. “De meeste armen zijn stedelingen, ” aldus het jongste Jaarboek. Het grootste aantal bestaansminimumtrekkers woont in de grootsteden. Met 10.342 mensen die met het wettelijk minimum moeten rondkomen, staat Brussel (19 gemeenten) afgetekend op kop. Dan volgen Antwerpen (5.416), Luik (4.671) en Gent (3.333). Als we het aantal per duizend inwoners beschouwen, loopt het vooral in Wallonië goed fout. Dan is Hoei, de gemeente waar Anne-Marie Lizin (PS) burgemeester is, de armste stad van België. Op duizend mensen leven er 26,4 van het bestaansminimum. Dan volgen Luik (23,9), Bergen (21,9), Verviers (21,0) en Oostende (15,2), de Vlaamse koploper. In Vlaanderen komt Gent (14,6) op de tweede plaats, gevolgd door Antwerpen (11,7) en Mechelen (10,5).

Hoe groot en onoverzichtelijk de problemen van Gent en Antwerpen zijn, blijkt ook uit de volgende gegevens van het rapport-Peeters. “De stad Gent heeft 16 maal meer inwoners dan een gemiddelde gemeente uit het stadsgewest, maar 38 maal meer langdurig werklozen, 35 maal meer jonge werklozen, 85 maal meer genieters van het bestaansminimum en 423 maal meer VFIK-migranten. ” In Antwerpen is de situatie niet minder ernstig. “Antwerpen is 33 maal groter dan een gemiddelde gemeente uit het stadsgewest, maar de stad heeft 60 maal meer langdurig werklozen, 61 maal meer jonge werklozen en 22 maal meer genieters van het bestaansminimum. Tenslotte heeft de metropool 300 maal meer werkloze migranten. “

NETWERK.

“Politici hebben de neiging om de armoedecijfers te onderschatten, academici om ze te overschatten. Het één noch het ander is zonder gevaar. Een systematische overschatting ondermijnt de geloofwaardigheid van het pleidooi voor een doortastend armoedebeleid. ” De waarschuwing komt uit Nederland, van Godfried Engbersen van de universiteit van Utrecht. Op een colloquium aan het Ufsia kantte hij zich tegen de eenzijdige benadering waarin alleen het inkomen het onderscheid tussen arm en rijk maakt. Bijna alle studenten zouden dan als armen gekatalogizeerd moeten worden. “Onzin, ” stelt Engbersen. “Ook sociale en kulturele faktoren spelen een rol. Opleiding en sociale kontakten zijn meestal efficiënte hefbomen om een bedenkelijke inkomenssituatie te verbeteren. “

In Vlaanderen, zowel in de politieke als in de wetenschappelijke wereld, belijdt bijna iedereen dat armoede een netwerk van uitsluitingen is. Mede onder invloed van het Algemeen Armoedeverslag bepleiten zowat alle beleidsniveaus een integrale aanpak. De armen nemen nauwelijks deel aan het verenigingsleven, blijven afwezig op kulturele aktiviteiten en hebben geen stem in de politiek. Ze wonen slechter, zijn meer ziek en sterven vlugger. Het is een mekanisme, waaraan de kinderen van arme gezinnen zich nauwelijks kunnen onttrekken. “Ze kunnen zelfs de buitenbaan van het onderwijs niet houden, dat vooral middenklaskarakter heeft en duur is, ” schrijft het Jaarboek. “Zo lopen kinderen van laaggeschoolde ouders al in de kleuterklas en de lagere school een fundamentele achterstand op. “

Het beleid heeft dus keuze genoeg om een terrein van armoedebestrijding uit te zoeken. Met alle gevaren daaraan verbonden. De kans is niet gering dat uiteindelijk de symptomen veeleer dan de oorzaken worden aangepakt. Er bestaat immers zo onderlijnen Vranken, Geldof en Van Menxel in hun Jaarboek een gemeenschappelijke noemer voor de armoede : de marginale positie in het produktieproces. In januari 1994 werd de kaap van de 500.000 uitkeringsgerechtigde volledig werklozen voor het eerst sinds 1984 opnieuw overschreden. Toch is de situatie vandaag onvergelijkbaar ernstiger dan tien jaar geleden. Toen werden de nu meer dan 700.000 oudere werklozen nog in de statistieken opgenomen.

De regering is al die jaren niet bij de pakken blijven zitten. Er kwamen een globaal plan, een jongerenbanenplan, PWA’s, een vermindering van de werkgeverslasten voor de lagere inkomens, maar ook een drastische verstrenging van het schorsingsbeleid. In de jaren ’80 werden jaarlijks gemiddeld 30.000 tot 40.000 werklozen geschrapt, in de jaren ’90 telkens meer dan 50.000. Een absolute uitschieter was 1993 toen 154.523 werklozen voor langere of kortere tijd werden geschorst. De nieuwe regering Dehaene is vast van plan om die marsrichting aan te houden. Het schorsingsbeleid, zo blijkt uit de begroting 1996, wordt verstrengd. De auteurs van het Jaarboek over Armoede weten nu al wat ze in de editie van 1996 zullen schrijven : het aantal bestaansminimumtrekkers is nog maar eens spectaculair toegenomen. Volgend jaar zal er een sirene in plaats van een alarmsignaal nodig zijn om de Wetstraat te waarschuwen.

Paul Goossens

Jan Vranken, Dirk Geldof en Gerard Van Menxel, “Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 1995” Acco, Leuven/Amersfoort, 318 blz., 765 frank.

De regering heeft ten dele geabdikeerd, omwille van Maastricht.

Volgend jaar is er een sirene nodig om de Wetstraat te waarschuwen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content