Vandaag zingt de Nederlandse bariton Bastiaan Everink in de grootste operahuizen ter wereld. Vijfentwintig jaar geleden vocht hij tijdens de Eerste Golfoorlog in Irak. ‘Elitesoldaten hebben iets heel bijzonders: ze zijn bereid om een kogel voor elkaar op te vangen.’

De laatste dagen van augustus 1991. Na maanden aan het front in Irak keert de tweeëntwintigjarige marinier Bastiaan Everink terug naar huis in het Nederlandse Enschede. De Eerste Golfoorlog zit erop en dictator Saddam Hoessein is uit Koeweit verdreven. Operaties Desert Storm en Desert Sabre hebben duizenden mensen het leven gekost. In Noord-Irak lag Bastiaan onder vuur en in een vluchtelingenkamp hielp hij kinderen en volwassenen begraven die aan cholera en tbc bezweken waren. Vlak na zijn thuiskomst krijgt hij een decoratie opgespeld voor ‘heldenmoed in de meest zware omstandigheden.’ De maanden erna loopt de jonge elitesoldaat gedesoriënteerd en met een hoofd vol vragen door de straten van Enschede. Tot hij op een dag bij een vriend de opera Parsifal van Richard Wagner hoort. ‘De muziek ontroerde me hevig’, herinnert hij zich. ‘Ik herkende mezelf in de figuur van Parsifal: ook hij kwam als jongeman in een ontwricht land terecht en zag dingen die hij niet begreep.’

Vier weken later nam Bastiaan Everink zijn allereerste zangles bij de Canadese zangcoach Jimmy Hutchinson. ‘Tijdens het zingen, voelde ik me intens gelukkig en bevrijd.’ Hij nam ontslag uit het leger en schreef zich in aan het conservatorium. ‘Door als marinier in oorlogsgebied te vechten, had ik een pantser rond me opgetrokken. Ik voelde dat dat pantser uit moest. Door te gaan zingen, koos ik voor de vrijheid.’ Vandaag is Bastiaan Everink een gevierde bariton die wereldwijd in de grootste operahuizen zingt. Een tijdlang was hij vast verbonden aan de gerenommeerde Deutsche Oper in Berlijn, waar hij tot vandaag Klingsor in Parsifal, de opera van Wagner vertolkt. In zijn onlangs verschenen boek Strijdtoneel beschrijft hij zijn opmerkelijke carrièrepad.

Waarom koos u als jongeman voor het leger?

BASTIAAN EVERINK: Ik ben fanatiek en eerzuchtig van aard en ik wil maximaal leven. Ik wou graag soldaat worden, maar geen gewone. Ik moest en zou een elitesoldaat worden. Dezelfde ambitie was mijn drijfveer toen ik de overstap maakte naar de opera. Ik wou alleen hoofdrollen zingen; bijrollen of een plaats in het koor waren uit den boze. Ik heb mezelf toen zo gestuurd dat ik kon bereiken wat ik wilde. Als ik in het begin van mijn zangloopbaan kleine operarolletjes had aangenomen, had ik nooit die grote rollen gekregen die ik nu heb. Dan was ik voor eeuwig en altijd een man in de achtergrond gebleven. Want waarom zouden ze die zanger die in dat ene operahuis twee zinnetjes zong, in het andere de hoofdrol geven? Ik heb net zolang muziek gestudeerd tot ik wist dat ik genoeg bagage had om hoofdrollen te zingen. Ik had een welomlijnd plan: eerst de kleine operahuizen, dan de stadstheaters, daarna het staatstheater, vervolgens de Opera van Frankfurt en nu zing ik al vijf jaar in de Deutsche Oper in Berlijn.

Onlangs sprak ik een 54-jarige Brit die rond zijn twintigste in het Vreemdelingenlegioen zat. Na een leven als dansleraar trok hij vorig jaar naar Irak, waar hij zich aansloot bij de Koerdische Peshmerga om er te vechten tegen de IS. Aan het front ontdekte hij wat hij al die jaren had gemist: kameraadschap en oorlog. Ziet u zichzelf ooit terug de wapens opnemen?

EVERINK: Ik kan die Brit begrijpen, maar ik denk niet dat ik in zijn voetsporen zal treden. Al verlang ik terug naar de kameraadschappelijkheid in mijn eenheid. Die mannen hebben iets heel bijzonders: ze zijn bereid om een kogel voor elkaar op te vangen. Ze zijn niet politiek geëngageerd en willen eerst en vooral een uitstekende elitesoldaat worden. Hun persoonlijke moraal en politieke voorkeur maken ze ondergeschikt aan hun bevelen. Als soldaten volgden wij loyaal de beslissing van onze democratisch verkozen regering om ons naar conflictgebieden te sturen. Als je ervoor kiest om elitesoldaat te worden, weet je dat de kans reëel is dat je naar een oorlog moet en wil je daar met je eenheid naartoe.

Jullie waren klaar om voor elkaar te sterven?

EVERINK: Ja, zoiets vind je nergens anders. De wereld van de opera is dan weer meedogenloos en koud. Ik ben voortdurend op mijn hoede. Wil iemand een mes in mijn rug steken? Wil die dirigent wel met mij samenwerken en zal hij niet een bevriende zanger in de productie proberen te manoeuvreren? Altijd heb ik het gevoel dat ik middenin een slangenkuil zit en ben ik onzeker dat ik elk moment aan de deur gezet kan worden. In de opera heerst veel willekeur, terwijl ik me in mijn marinierseenheid veilig voelde. Als ik toen een slechte dag had, droeg een maat meteen mijn rugzak. Mijn huidige collega’s zeggen allemaal dat ze me steunen, maar achter mijn rug delven ze mijn graf. Dat vind ik best lastig, maar zingen maakt me zo gelukkig dat ik het er ondanks alles voor over heb.

U hielp in Irak lijken in een container stapelen en werd beschoten. Blijven die beelden u achtervolgen?

EVERINK: Ik heb er vandaag geen last van, maar mijn beste maatje van toen wel. Weet u welke operarol me het meest op het lijf geschreven is? Nabucco van Giuseppe Verdi. Dat personage en die rol passen me als een handschoen, omdat ik er veel van mezelf in herken. In Nabucco zit oorlog, soldaten, verandering, verraad en de zoektocht naar vrijheid. Nabucco is Nebukadnezar, de grote dictator en generaal van Babylon, het huidige Irak. In de Iraakse woestijn vind je nu niet alleen zijn voetafdrukken, maar ook die van mij. Vorig jaar werd me gevraagd of ik Nabucco wou zingen in Lecce. Voor de Italianen is dat de opera der opera’s, wie in Lecce een lamentabele Nabucco neerzet, krijgt tomaten en pizza’s naar zijn hoofd. (lacht) De dag van de opvoering kreeg ik rond de middag telefoon. Mijn buddy Johan uit Irak. ‘Het gaat niet goed met me’, zei hij. ‘Ik heb een zelfmoordpoging achter de rug en lig in het ziekenhuis.’ Ik was er ondersteboven van, maar moest het van me afzetten, want ’s avonds trad ik op. Terwijl ik in de huid van de dictator Nabucco kroop, lag mijn beste maatje die bereid was in datzelfde Irak een kogel voor mij op te vangen, in het ziekenhuis met de gevolgen van een post- traumatische stressstoornis (PTSS).

Toen ik uit Lecce terugkwam werd ik gevraagd om op Veteranendag voor de koning mijn verhaal te vertellen.

In Nederland is de jaarlijkse Veteranendag een belangrijk evenement.

EVERINK: Ja, dan kun je in Den Haag op de koppen lopen. Nederland telt ruim 115.000 veteranen die in allerlei conflicten gevochten hebben. Ik wou heel graag vertellen over mijn vriend Johan en zo bij onze politici aandacht vragen voor PTSS. Ter voorbereiding mocht ik naar de Special Operations Marines in Mali vliegen, de eenheid waar ik vroeger zelf bij zat. Net als twintig jaar geleden zou ik samen met hen op patrouille gaan. Maar die jongens zagen dat niet zitten.

Ze beschouwden u als een indringer?

EVERINK: Als in mijn tijd in Irak plots een kerel was langsgekomen met de boodschap dat hij een kwarteeuw geleden marinier was geweest en nu als operazanger mee wilde, had ik ook gedacht: ‘Jongen, ga toch zingen.’ (lacht) Ik zei: ‘Ik begrijp jullie. Maar straks wil ik getuigen dat jullie bereid zijn voor de vrijheid te vechten en zelfs te sterven.’ Toen draaiden ze om als een blad aan een boom. Het werd een fantastische dag. De commandant vroeg of ik de volgende ochtend een patrouille uitgeleide wou doen. ‘Diep in de woestijn gaan zij terroristen pakken. Wil jij bij het vertrek voor hen zingen?’ Ze gingen op een levensgevaarlijke opdracht waarbij ze terroristen gingen localiseren.

Of neerschieten?

EVERINK: Dat kan, daar wordt nooit iets over gezegd. Als zo’n patrouille van de mariniers in de vroege ochtend vertrekt, wordt die altijd door andere soldaten uitgeleid met handgeklap. Dat is zeer indrukwekkend. ‘Wil jij morgen naast de poort op een rotsblok staan en zingen?’ vroeg de commandant. Ik vond dat een onbeschrijfelijke eer. Ik zong Toreador en garde! uit Carmen. Ik hoorde een van die jongens zeggen: ‘Godverdomme, nu zit dat kutnummer de hele dag in mijn hoofd.’ (lacht) Een paar uur later kreeg ik een sms van de commandant. Een zelfmoordterrorist was in een auto vol explosieven op de patrouille af komen rijden. Pas op het laatste nippertje konden ze hem neerschieten. In Nederland verscheen daar een klein regeltje over op teletekst. Meer niet, want er was toch geen dode gevallen? Terwijl dat wel over mijn mannen ging die ik de poort had uitgezongen.

Zijn elitesoldaten voorbereid om mensen te doden?

EVERINK: Daar kan je niemand op voorbereiden. Als marinier moet je jezelf bij de start van je opleiding de vraag stellen: ‘Ben ik bereid om iemand dood te schieten als het bevel komt?’ Als je daar niet toe bereid bent, hoor je niet thuis in het leger en moet je op zoek naar een andere job. Als je dat wel wilt doen, lig je vervolgens dag in dag uit op de schietbaan, naar opklappende borden van ‘de vijand’ te vuren. Zo raak je in een aparte gemoedstoestand. Ik herinner me dat ik tijdens de Eerste Golfoorlog met mijn buddy op een vliegveld in Irak een diepgaand gesprek had over wat het betekent een elitesoldaat te zijn. Al die jongens die daar zaten, hadden ouders, partners, kinderen, broers en zussen die zich in het verre Nederland zorgen maakten. Wij waren ons daarvan bewust, maar we hadden zo hard getraind dat we absoluut op missie wilden. Van een heel gewone jongen uit Enschede was ik tot een elitesoldaat getransformeerd.

Is dat vergelijkbaar met hoe zelfmoordterroristen gevormd worden?

EVERINK: Nee, want als soldaat moet je altijd zelf blijven denken. Echte moraal komt van binnen, die kan nooit van buitenaf worden opgelegd. Een mens kan in zijn leven een aantal keren moeten kiezen tussen goed of kwaad. Elitesoldaten zijn bereid om heel lang te werken en te trainen en kiezen weloverwogen voor hun vak. Zelfmoordterroristen zijn doordrongen van hebzucht. Ze willen meteen succes, direct naar het paradijs en razendsnelle erkenning in hun gemeenschap als martelaar.

Worden elitesoldaten niet gebrainwasht om altijd bevelen op te volgen?

EVERINK: Integendeel, als elitesoldaat moet je blijven nadenken. In onze kazerne lagen op de salontafel naast de Playboy’s boeken van Albert Camus en Lev Tolstoi. Elitesoldaten kijken verder dan hun neus lang is. Hun waarden, normen en rechtvaardigheidsgevoel zitten van nature goed. Door al die gekke actiefilms hebben de meeste mensen een totaal vertekend beeld van mariniers. In werkelijkheid zijn dat heel gewone jongens. Ze zijn sportief, slim en cool.

Wat vinden uw ouders van uw parcours?

EVERINK: Ze vonden het al niet leuk dat ik naar de oorlog ging, maar trokken nog grotere ogen toen ik operazanger werd. ‘Kies toch een normaal beroep, word advocaat’, zei mijn vader toen voor de tweede keer. (lacht) Zelf heb ik nooit getwijfeld aan de goede afloop, al ging het af en toe moeilijk.

Er schuilde heel wat talent in mijn stem, maar ik had geen grote muzikale aanleg. Toen ik me aan het conservatorium inschreef, bleek ik een serieuze achterstand te hebben. Ik was een goede elitesoldaat en werd een slechte conservatoriumstudent. Vakken als muziekleer, contrapunt en harmonieleer waren een ramp. De jonge mensen naast wie ik op de schoolbanken zat, speelden al van hun vijfde elke dag vier uur piano of viool. Muzikaal lag ik kilometers achterop. Dat eerste jaar waren mijn docenten het roerend eens: ‘Die jongen haalt het nooit.’ De momenten waarop er gezongen en opgetreden moest worden, stond ik er wel. Daar had ik aanleg voor waardoor ik met de hakken over de sloot telkens in het volgende jaar raakte. Ik had een onwaarschijnlijk grote drive. Van al die mensen met wie ik gestudeerd heb, is bijna niemand in de business terechtgekomen. Ik had nog steeds de kadaverdiscipline en het doorzettingsvermogen van de elitesoldaat. Af en toe gaf ik mezelf een flinke trap onder de kont.

Na vijf jaar conservatorium kreeg u het gevoel dat u in een doodlopende straat zat?

EVERINK: Ik voelde me als zanger niet voorbereid op de operabühne. Ik moest dringend op zoek naar een echte leraar die het klappen van de zweep kende. Toen ontmoette ik James McCray, een Amerikaanse tenor met een operastudio in Den Haag. Een paar van de Nederlandse zangers die bij hem les gevolgd hadden, waren in Duitsland een carrière aan het uitbouwen. McCray bleek ook een marinier te zijn die in Korea had gevochten. Zijn hele leven had hij op de bühne gestaan en hij zong volgens de prachtige Italiaanse Melocchi-methode die ook Maria Callas en Franco Corelli hanteerden. Na een uur les bij James McCray wist ik dat ik op het conservatorium niets meer te zoeken had. Iedereen predikte: ‘Hou het nog vijf maanden vol, dan heb je je diploma.’ Maar ik had geen seconde te verliezen; dat papiertje kon me gestolen worden. Vanaf toen trok ik drie dagen in de week naar James McCray. Met succes. (glimlacht)

Is de muziek van Richard Wagner nog steeds belangrijk voor u?

EVERINK: Wagner zit me als gegoten. Hij was ervan overtuigd dat alle toeschouwers bij de première van Parsifal in 1882 als herboren buiten zouden gaan. Zijn fantastische, vaak opzwepende muziek kan hele massa’s in beweging brengen. Daarom is hij soms zo gevaarlijk.

Hij was niet voor niets de favoriete componist van Adolf Hitler?

EVERINK: Precies. Wagner is wonderschoon, maar je moet altijd waakzaam blijven. (lacht)

DOOR JAN STEVENS

‘Elitesoldaten denken veel na. In de kazerne lagen Camus en Tolstoi naast de Playboy.’

‘Als conservatoriumstudent had ik nog steeds de kadaverdiscipline van de elitesoldaat.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content