Ze wou een vrouwelijke Miles Davis worden, houdt van Gustav Mahler en botst nog altijd met het Oostenrijkse culturele establishment. Componiste Olga Neuwirth laat zich niet wegjodelen.

De componiste Olga Neuwirth (33), ‘composer in residence’ van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen, ziet er misschien als een verlegen, braaf meisje uit, maar dat is ze niet. Ze heeft haar eigen wil en ze is dapper. Ze baande zich een weg door het ultraconservatieve Oostenrijkse muziekleven. Haar muziek is rijk, boeiend, vol mysterie en scherp, zeker als ze de teksten van zielsverwante Elfriede Jelinek van muziek voorziet. Vorig jaar riep ze op een protestbijeenkomst, tegen de deelneming van het FPÖ aan de Oostenrijkse regering, de verzamelde massa op de Heldenplatz toe: ‘Ik laat me niet wegjodelen’. Een gesprek met een vrouw die niet anders dan uit Oostenrijk kan komen, maar die het daar wel behoorlijk moeilijk mee heeft.

U komt uit Graz, dicht bij de grens met de Balkan, heeft dat uw leven bepaald?

Olga Neuwirth: Ik ben in Graz geboren, maar opgegroeid bij de grens met Slovenië. Mijn familie is een mengelmoes van Kroaten, Slovenen, Hongaren, Bohemers. Dat was daar heel gewoon.

Betekende dat ook een beetje aan de rand van de oorlog wonen?

Neuwirth: Toen de oorlog in ex-Joegoslavië begon, hoorden we de inslagen van het geschut. Oorlog wordt plotseling iets heel reëels. Maar doordat mijn familie van zo’n verscheiden afkomst was, ben ik toch een beetje toleranter opgegroeid dan in het oorlogsgebied gebruikelijk was. Mijn familie bewees dat het mogelijk is om in vrede samen te leven. In een familie is dat mooi, die is klein en overzichtelijk. Men beïnvloedt mekaar. Je moet tolerant zijn, je inhaleert de verschillende culturen. Dat vind ik spannend.

Heeft dat uw muzikaal universum gevormd?

Neuwirth: Dat denk ik niet.

In Graz is ook de plek van de ‘Steirischer Herbst’, een van de eerste avant-gardefestivals van Europa. Heeft dat u beïnvloed?

Neuwirth: Mijn ouders waren lid van een literaire vereniging. Zij waren betrokken bij de eerste opvoeringen van Peter Handke. Zo heb ik als kind al de ‘Steirischer Herbst’ meegemaakt. Ze namen ons altijd mee naar literatuuravonden, performances, muziek, theater. Ik heb er een podium gekregen toen ik zelf begon te componeren.

Was het voor een vrouw vanzelfsprekend om compositie te studeren?

Neuwirth: Helemaal niet. Dat is nog altijd niet vanzelfsprekend in Oostenrijk. Het is nog altijd het enige land in Europa waar geen enkele vrouw een compositieklas leidt of zelfs maar theorie geeft. Wel mogen ze instrumenten geven, piano, harp, fluit. Maar componeren, dat zou te aanmatigend zijn! Daarom ben ik er zo gauw ik kon vanonder gemuisd.

Werd u dan gedwarsboomd?

Neuwirth: Absoluut. Er is van alles geprobeerd om te maken dat ik de muziekhogeschool zou verlaten. Ik heb wel mijn studies afgemaakt. Gelukkig ben ik dan privé-onderwijs gaan volgen. Ik was als een eendje dat in het water duikt, ik heb alles beluisterd en nadien heb ik alle nattigheid van me afgeschud en weg was ik.

Het was uiteindelijk een voordeel om zo van zich af te moeten bijten?

Neuwirth: Achteraf bekeken wel. Maar op het moment zelf valt het zwaar als je overal wordt buitengesloten en niet wordt geaccepteerd. Je hebt sterke zenuwen nodig om erdoorheen te raken.

Heeft uw succes sommigen niet milder gestemd?

Neuwirth: Ik heb met die mensen helemaal geen contact. In Wenen kom ik niet aan de bak. Ik heb wel een serie in de Salzburger Festspiele gehad. Ik veronderstel dat sommigen nijdig zijn omdat ik succes heb in het buitenland.

Hoe kwam u in Parijs terecht?

Neuwirth: Tijdens een zomercursus in Hongarije leerde ik Tristan Murail kennen. Ik heb toen gevraagd of ik bij hem privé-onderwijs mocht volgen. Ondertussen heb ik gewerkt aan het Parijse IRCAM (Institut de Recherche et Coordination Acoustique/Musique).

Is het IRCAM, het geesteskind van Pierre Boulez, een ideologie?

Neuwirth: Ik zal me in nesten werken als ik dit zeg, maar ik vind dat alle producten van het IRCAM hetzelfde klinken. Het is wel mooi dat er zo een onderzoekscentrum bestaat, het is nog altijd een uitzondering. Jammer dat er maar één soort muziek uitkomt, het spectrum is niet erg breed. Jammer voor een instituut van die omvang en voor Parijs. Ik zocht in mijn vriendenkring mensen die met informatica om konden gaan, om mijn eigen elektronische muziek te kunnen maken. In het IRCAM krijg je een opdracht en die moet je binnen de drie maanden af hebben. ‘Snel, snel, snel! een stuk, een stuk!’

Is elektronica een instrument erbij of leidt ze tot een ander soort muzikaal denken?

Neuwirth: Het gaat om een instrument meer, om de verruiming van het traditionele instrumentarium. Ik gebruik dikwijls live elektronica. Van een traditioneel instrument maak je een hyperinstrument of ook gewoon een ander. Een ander aspect van elektronica is dat je er ruimten mee kan scheppen. Architectonische ruimten. Zelfs als je een orkest in verschillende stukjes opstelt in een ruimte, schep je niet die verschillende lagen die je met elektronica kan verkrijgen. Maar ik schrijf bijvoorbeeld ook kamermuziek. Dan gaat het om iets anders. Dat hou ik uit mekaar.

Uw instrument was de trompet, wilde u de fanfare of de jazz in?

Neuwirth: Mijn vader is jazzmuzikant. Ik wilde een vrouwelijke Miles Davis worden. ( lacht) Dat was misschien te hoog gegrepen. Ik hield van die afstandelijke klank van de trompet, koud en toch emotioneel. Dat spel met de demper, dat speciale geluid heeft me altijd gefascineerd. Toen ik een auto-ongeval kreeg, was het radicaal gedaan. Want zonder tanden kan je geen trompet spelen.

Toen ben ik maar gaan componeren. In die periode kwam de componist Hans Werner Henze naar Graz. Die wou in de muziekscholen bewijzen dat componeren gewoon deel uitmaakt van de creativiteit. Ik volgde die cursus. Daar ontdekte ik dat componeren een manier is om je – zonder een instrument te bespelen – toch uit te drukken. Het ging er nog vreselijk naïef toe. Ik wist in feite niet waarover het ging. Ik ben in het koude water gesprongen.

Wanneer u het over muziek hebt, spreekt u bijna altijd over de ruimte waarin ze klinkt.

Neuwirth: Ik kom misschien nog uit de oude traditie van Gustav Mahler. Of die van Charles Ives. Waar ik woonde, kreeg je zoveel muziekindrukken: de blaaskapel die langskwam bij begrafenissen, of bij een andere optocht, het geluid van de koebellen. In mijn geboortestreek zijn er zoveel koeien. Alle akoestische ruimten komen samen in hetzelfde vakje terecht. Iets van zeer ver weg en iets van dichtbij. Bij ons in het dorp klinkt tijdens de zomer altijd van die vreselijke volksmuziek. Hoewel we er ver vandaan wonen, kwam die muziek door een of ander akoestisch fenomeen ongefilterd in onze tuin terecht. Je kon er niet aan ontsnappen!

Al die akoestische fenomenen die in uw tuin samenkwamen, hebben die dan in uw hoofd tot een muzikaal ‘samplen’ geleid?

Neuwirth: Neen, ik druk niet op een knop en laat vervolgens een melodie afspelen, dat zou samplen zijn. Bij mij versmelt alles. Soms kan je nog altijd horen waar ik de mosterd vandaan haal. In een stuk voor drie slagwerkers keert er altijd een stuk volksmuziek terug. Ieder stuk is anders. Ik werk met ruimten. En als het geen citaten als koebellen zijn, werk ik met processen. Met verschillende lagen die verschillende structuren hebben. Ik laat telkens andere types van klank tegen mekaar opbotsen. Dat levert procesmatige muziek op die telkens verandert in dichtheidsgraad.

Bent u een verre erfgename van Mahler?

Neuwirth: Mahler ligt me nauw aan het hart. Ik vertel ook wel verhaaltjes, zoals Mahler, maar niet zo openlijk. Ik hou meer afstand dan hij. Wanneer Mahler met die mooie melodieën uitpakt, kan het publiek niet anders dan hem volgen. Zijn melancholische houding is me niet vreemd. Maar ik houd me meer in.

Speelt de geestesstemming van Wenen daar ook een rol in?

Neuwirth: Dat mistroostige van Wenen bevalt me niet. Ik ben geïnteresseerd in de andere traditie, die van de satire, de geest van Adolf Loos of die van Karl Kraus. Wanneer in een stad alles ongrijpbaar is en in mekaar overvloeit, begin je de situatie wel te analyseren en word je sarcastisch.

De muziek die u voor een van de luisterspelen van Elfriede Jelinek maakte, heeft ook een hoog cabaretgehalte.

Neuwirth: Jelinek en ik komen allebei uit de Stiermarken. De jonge man in dat luisterspel wil Arnold Schwarzenegger worden. Die komt ook uit Graz. Hij denkt in al zijn naïviteit dat hij Arnold gaat opvolgen. Maar hij vernietigt zichzelf. Hij sterft aan de anabolica. Dat vond ik leuk. Daarom citeer ik quasi valse volksmuziek uit Stiermarken. Voorts speel ik met clichés en citaten. Dat doet Jelinek ook, die grijpt ook vaak terug naar clichés en verouderde zegswijzen.

Zijn Jelinek en u zielsverwanten?

Neuwirth: Dat geloof ik wel. Je ziet dat ook bij Thomas Bernhard. Ofwel speel je in Wenen mee, ofwel bekijk je Wenen van de buitenkant. Dan zie je het allemaal zeer scherp en hard. Vaak overdreven. Maar om te tonen hoe het er toegaat, moet je dikwijls overdrijven om tot de realiteit terug te keren. Dat doen Jelinek en Bernhard.

Is uw muziek ook zo scherp?

Neuwirth: Ik ben soms sarcastisch met geluid wanneer ik instrumenteer. Dan speel ik ook met die façade, maar alleen als ik teksten gebruik.

Is uw muziek een politiek pamflet, een protest tegen wat er in Oostenrijk gaande is?

Neuwirth: Dat kan je van muziek jammer genoeg nooit zeggen. Om het met Arnold Schönberg te zeggen: ‘O woord! Jij woord dat ik niet heb’. Als ik al iets te zeggen heb, heb ik dat bij de grote protestsamenkomst op de Heldenplatz gezegd. Maar dat was woord. Met muziek is dit niet te vatten.

Het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen speelt op 6 april o.a. ‘Photophorus’ van Olga Neuwirth in deSingel, Desguinlei 25, Antwerpen, 03-248 28 28, www.desingel.be, tickets@desingel.be.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content