?Het zij” : Elly de Waards beklijvende litanie, haar louterende tocht eindigt bij zichzelf.

IN DE BUNDEL?Strofen” (1983) schreef Elly de Waard : ?Streng zijn de zeden die zich niet lenen voor klinken.” Het vat haar eigen evolutie samen : van de pathetische zang voor de emancipatie van de lesbische liefde in ?Furie” (1981) en ?Strofen” (1983), tot de introverte muzikaliteit in de trilogie ?Eenzang” (1992), ?Eenzang twee” (1993) en ?Het zij” (1995).

Eind jaren tachtig raakte haar poëtisch vermogen het meest in de verdrukking omdat ze als ?Nieuwe Wilde” op de barricade ging staan. De Eenzang-trilogie is daarvan bijna de antipode, want De Waard heeft zich wijselijk teruggetrokken in de taal, een monomane uitkijkpost van waaruit zij de werkelijkheid, met daarin de vrouwelijke geliefde als onmiskenbaar middelpunt, afspeurt. Elly de Waard houdt zich niet langer bezig met het verleggen van de grenzen van de zeden, maar ze maakt de muzikaliteit van de Nederlandse poëzie een maatje groter.

Recente publicaties als ?Pornschlegel” van Dirk van Bastelaere, ?Frjemde kusten” van Tsjêbbe Hettinga en ?Tijdgenoten” van Benno Barnard laten een heropleving zien van het lange elegisch aandoende gedicht, al blijft de Nederlandse poëzie de breedvoerige zangerigheid toch grotendeels schuwen. De Waard levert 328 pagina’s poëzie af, maar dat betekent niet dat haar gedichten barok zijn of thematisch uitwaaieren. Er is eerder sprake van condensatie want de louterende tocht van de dichteres eindigt bij zichzelf, zoals ze in ?Het zij” schrijft : ?en eindelijk vloeit het // heden van mij af / en voel ik alle dingen zoals // ze zijn, die van mijn innerlijk / en van de buitenschijn // maar zonder ze tot mij / door te laten dringen ; en worden // mijn gedachten uit / hun onwennig licht bevrijd // en is er in mijn hoofd / een wachten op een nieuwe // herbergzaamheid.”

ZEE.

De Waard lijkt die herbergzaamheid te willen oproepen in versregels die als golven over de bladzijden rollen, want ze wijkt zoals in de twee vorige bundels niet af van de tweeregelige strofe. Het metrum zorgt voor een wisselende cadans, en de muzikaliteit wordt versterkt door alliteraties en assonanties. De beelden komen af- en aanrollen in herhalingen en modificaties op hetzelfde thema. De gedichten lijken daardoor, en omdat ze geen afzonderlijke titels dragen, één groot gedicht. De Waard geeft de indruk in de deining van de taal haar fatalistische visie op haar eigen existentie en de onmogelijkheid van de eenheidservaring te willen louteren.

De ritmering in haar gedichten verbindt ze met de zee. Een voor de hand liggende vergelijking, maar soms groeien die natuurvergelijkingen uit tot een soort confrontatie wanneer ze haar eigen existentie wil laten opgaan in de natuurelementen : ?Het ritme van de deining / is van een grotere orde dan // het mijne, dan dat van mijn kleine / lichaam dat zich drijvende // probeert te houden in een / ruwe zee ; maar waar die twee // tegen elkaar stoten of botsen / en ik mij al roeiend met voeten // en handen boven weet te / houden, voeling krijgend met het // wijde van die grote / vloeiende zee, daar zijn wij // een geheel van ritme (…)”

Die eenheid lijkt maar voor even mogelijk, want het einde van het gedicht wijst een onoverkomelijke én noodzakelijke dichotomie aan : ?Alleen als // de wereld mij is vergeten / kan ik met haar omgaan, kan ik // mij meten.”

Het lyrische ik blijft alleen in de zin zoals de vorig najaar overleden filosoof Leopold Flam die omschreef in ?De eenzaamheid” (1979) : ?Metafysisch eenzaam ben ik voor zover ik mij objectiveer door mij te subjectiveren. Ik objectiveer mij in de subjectivering door de warreling van afzonderlijke gegevens in mij op te nemen, te laten doorstromen, op zulke wijze dat ik in ze aanwezig ben en ze zo aanwezig maak. Ik volg zo maar niet de gebeurtenissen, ik neem ze op, ik ga in ze op en in.” ?Wanneer men zich opstelt als een denkend subject ten opzichte van de objecten, ontstaat solipsisme als vorm van de metafysische eenzaamheid”, aldus Flam.

DOOD.

Op de flaptekst van ?Het zij” staat dat De Waard het vrouwelijke onderzoekt, maar ze lijkt eerder op een solipsistische manier met haar eigen vrouwelijkheid begaan. Dat wordt duidelijk wanneer de titel van de bundel opduikt : ?En na de bevrediging // de bevrijding van het ik / in overgave aan het zij // het zij in mij, het zij / van haar in mij, een hoger // dorst, naar een vollediger / verlies zich openbaarde // aan de dood misschien of god.” Doordat het zij hier niet alleen een persoonlijk voornaamwoord, maar met een beetje goede wil een conjunctief of een tegenstelling kan zijn, ontstaat een suggestie van meerduidigheid.

Toch lijkt De Waard de ervaring van de eenheid vooral op zichzelf te betrekken. Door die houding krijgt ?Het zij” het karakter van een beklijvende litanie die de gemeenplaatsen van de lesbische poëzie ruim overstijgt. Dat litanie-achtige is wellicht ook de reden waarom de Natureingang en het doodsmotief zo vaak opduiken. Jammer genoeg staat De Waard precies daardoor ver af van de poëzie van Emily Dickinson, aan wie de beste gedichten in ?Het zij” soms doen denken door de vermenging van haar abstracte gedachten en de concretisering in herkenbare beelden. Door melige en te weinig gepoëtiseerde clichébeelden, nog versterkt door goedkoop gebruik van stilistische middelen, verliest de bundel aan waarde. Ergerlijk zijn de passages waarin ze op een sentimentele manier de natuur als metafoor voor haar gevoelsleven gebruikt. Nochtans is ?Het zij? door de metrische en fonetische techniek en de stilistische repetitiviteit een bij momenten intrigerende poging om de eigen identiteit een plaats te geven tussen extase en verdriet, tussen leven en dood.

Paul Demets

Elly de Waard, ?Het zij”, De Harmonie, Amsterdam, 88 blz., 650 fr.

Elly de Waard : herbergzaamheid als golven over de bladzijden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content