Hubert van Humbeeck

Het gevreesde zwarte gat heeft Walter Zinzen na zijn pensioen nog niet gevonden. Veertig jaar na de rebellie van de Simba’s reisde hij naar Kisangani voor een boek over de verloren stad aan de stroom. ‘Arme landen hebben een vreedzame geschiedenis. Congo is een rijk land.’ Een gesprek.

Walter Zinzen, ‘Kisangani. Verloren stad’, Van Halewyck, Leuven, 231 blz., euro 17,50.

Er is die verjaardag. Het is deze maand precies veertig jaar geleden dat Belgische para’s in 1964 in Stanleystad tussenbeide kwamen om enkele honderden blanke gijzelaars te bevrijden. Die waren in handen van de Simba’s, een rebellenbeweging die in opstand kwam tegen de regering van Moïse Tshombe in Leopoldstad. Het jonge, onafhankelijke Congo had op dat moment vier ongelukkige jaren van geweld, afscheidingen en burgeroorlog achter de rug.

Stanleystad heet ondertussen opnieuw Kisangani. De stad kende ook na 1964 weinig rust. Onlangs nog vochten de voormalige bondgenoten uit Rwanda en Uganda in het centrum van Kisangani zelf een bloedige strijd uit. Voormalig VRT-journalist Walter Zinzen bezocht de stad twee keer gedurende enkele weken. Gesprekken met blanke en zwarte overlevenden van bijna vijftig jaar bloed en tranen leverden genoeg materiaal op voor een boek. Kisangani. Verloren stad verschijnt deze week.

Voor hij journalist werd, gaf Zinzen in het begin van de jaren zestig drie jaar les in Congo en hij is nu nog altijd covoorzitter van Africalia. Een organisatie die door toenmalig staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans (Groen!) werd opgericht om cultuur te gebruiken als een middel tot ontwikkeling. Africalia kon vorige week haar eerste schuldvordering indienen en hoopt nu snel een deel van de beloofde subsidies te ontvangen. De organisatie is intussen al wel een tijd met geleend geld actief. ‘Africalia’, zegt Zinzen, ‘is in Afrika bekender dan hier.’

U ging in Kisangani niet op zoek naar jammerklachten van oud-kolonialen, schrijft u in de inleiding van het boek. Hebt u de indruk dat die doorgaans meer aandacht krijgen dan het leed van de Congolezen?

WALTER ZINZEN: Eerlijk gezegd wel. Ik was eerst zelfs van plan om voor dit boek alleen met Congolezen te praten. Omdat ik vind dat je hun verhaal te weinig leest. Maar de geschiedenis is wat ze is. Je kunt dat niet volhouden. En toch. Ook als je over feiten spreekt die algemeen bekend zijn, leggen zij nog andere accenten. Over de rebellie van de Simba’s in 1964 bijvoorbeeld, die deze maand wordt herdacht omdat het 40 jaar geleden is dat de Belgische para’s in Stanleystad tussenbeide kwamen. Maar je zult zien: zoals toen zal het ook nu alleen gaan over die interventie en over de arme blanke gijzelaars, die de para’s gingen bevrijden. De slachtpartij onder de Congolese bevolking kreeg toen geen aandacht, en dat zal nu niet anders zijn. Als ik dat beeld een beetje kan corrigeren, wil ik dat graag doen.

Dat is toch van alle tijden? Wij weten nu heel precies hoeveel Amerikanen er in Irak zijn gevallen, maar het aantal slachtoffers onder de Iraakse burgerbevolking blijft een ruwe schatting.

ZINZEN: Dat is juist. Er is ook nooit iets opgeschreven over het bloedbad dat Victor Nendaka na de bevrijding – of moet ik zeggen herovering – van Kisangani heeft aangericht.

Wie was Victor Nendaka?

ZINZEN: Nendaka was eerst de veiligheidschef van Patrice Lumumba en daarna van Moïse Tshombe, die in 1964 eerste minister van Congo was. Een dag of twee na de landing van de para’s meldde hij zich in Stanleystad om er het gezag van de centrale regering te herstellen. Volgens alle mensen die ik sprak, zette hij een wraakactie op tegen de burgerbevolking, die in zijn ogen volledig medeplichtig was aan de opstand. Stanleystad was het oorspronkelijke bolwerk van Lumumba en de rebellen claimden dat ze zijn werk wilden voortzetten. Vandaar. Nendaka dreef onder meer duizenden mensen bijeen op het oude vliegveld, liet ze een na een bij hem komen en besliste dan met een handgebaar of ze mochten blijven leven.

Dat doet denken aan verhalen uit de Tweede Wereldoorlog.

ZINZEN: Er zijn er die volhouden dat hij van plan was om alle mannen van Kisangani te vermoorden om hun vrouwen met mannen uit andere streken te laten trouwen. Om het lumumbisme zo met wortel en tak uit te roeien. Dat is misschien een legende, maar het schetst de reputatie die Nendaka tot vandaag geniet. Hij stierf in 2002 in Brussel in zijn bed. Niet lang daarvoor getuigde hij nog voor de Lumumba-commissie in het Belgische parlement. Over wat zich in 1964 in Kisangani afspeelde, is hem bij die gelegenheid geen enkele vraag gesteld.

Zat die commissie dan te slapen?

ZINZEN: Ze was niet met 1964 bezig. Ze ondervroeg Nendaka over zijn rol bij de ontvoering van Lumumba. Het blijft wrang dat er hem over die ene moord – terecht – vragen werden gesteld, maar niet over die duizenden andere.

Hadden de Belgen in 1964 in Kisangani dan niets gezien?

ZINZEN: Mijn hoofdgetuige is een Belg! Maar er was natuurlijk een machtsvacuüm. De Belgische soldaten zaten in de brousse en de grote meerderheid van de Belgische burgers was geëvacueerd. De moorden die later onder president Mobutu werden gepleegd, werden ook altijd onder de mat geveegd. Alleen als er ergens een Belg sneuvelde, kreeg dat grote aandacht.

Hoe zou dat komen?

ZINZEN: Dat komt door de manier waarop wij, de media, functioneren. Om te beginnen, is het hemd nader dan de rok. Belgische journalisten kunnen gemakkelijker met Belgische gijzelaars praten. Daarnaast: journalisten komen en gaan en wat er nadien gebeurt, blijft in het ongewisse. Er was pers aanwezig bij de inname van Kisangani, maar die is daarna vrijwel meteen weer vertrokken. Het nieuws was over.

U kunt eigenlijk wel begrip opbrengen voor de opstand van de Simba’s?

ZINZEN: De ontgoocheling onder de Congolese bevolking was zeer groot. Van alle beloften die bij de onafhankelijkheid waren gedaan – geen belastingen, betere huisvesting, dezelfde sociale voordelen als de blanken, en zo verder – was niets in huis gekomen. Ze kregen wel vier jaar van secessie en burgeroorlog, terwijl de parlementsleden in Kinshasa hun wedde meteen fors optrokken. Ik begrijp dus dat de leiders van de rebellie gemakkelijk gehoor vonden. Maar ze waren in hetzelfde bedje ziek: zij smokkelden ook goud het land uit naar Egypte.

Dat blijft toch de constante in het verhaal: de geschiedenis van Congo sinds 1960 gaat de hele tijd over verraad en wederzijds bedrog.

ZINZEN: Dat begint eigenlijk al met de komst van Stanley op het einde van de 19e eeuw. Die arriveerde ongeveer gelijk met de Arabieren op de plek aan de stroom, waar nu Kisangani ligt. Omdat ze prauwen nodig hadden, joegen ze de plaatselijke vissers met geweerschoten weg. Die mensen hebben daarna nooit meer in peis en vree geleefd. Leopold II. Het Belgische kolonialisme. Op het moment van de onafhankelijkheid was er in Kisangani grote werkloosheid, en dus armoede. Daarna de afscheidingen, de rebellie. De opstand van de Katangezen, die de eerste rebellie hadden neergeslagen. De komst van huurlingen. De dictatuur van Mobutu. En sinds 1997 de zogenaamde bevrijdingsoorlogen, met de blinde terreur van de Rwandezen en hun lokale bondgenoten. Kisangani is van de ene ramp in de andere catastrofe gerold.

Het is een beetje een verdoemde stad?

ZINZEN: De Congolezen noemen Kisangani zelf ook de verloren stad. Of: la ville maudite, inderdaad.

Toch heeft ze altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op schrijvers. Van Joseph Conrad met ‘Heart of Darkness’ over V.S. Naipaul met ‘A Bend in the River’ tot Lieve Joris.

ZINZEN: Ook op wetenschapsmensen, en dan zeker op economen. De Brits-Amerikaanse econome Janet MacGaffey fietste aan het einde van de jaren zeventig, begin van de jaren tachtig een tijd in de streek rond om met Congolese ondernemers te praten. Haar bevindingen waren uitermate verrassend. Naast de corrupte kliek die zich schaamteloos verrijkte, waren er ook bonafide Congolese ondernemingen waar hard en fatsoenlijk werd gewerkt. Zij hadden van de Afrikanisering van de economie onder Mobutu gebruik gemaakt om goed aan de slag te gaan. Het fabeltje dat Afrikanen in het algemeen en Congolezen in het bijzonder niet in staat zijn om een bedrijf te leiden, werd door MacGaffey met veel feiten en cijfers tegengesproken.

Waar komt dat fabeltje dan vandaan? Komt het alleen uit de geest van kolonialisten en racisten?

ZINZEN: Een Congolees vertelde me het verhaal van God, die toen hij de wereld schiep eerst alle rijkdommen verdeelde. Wat hij overhield, stopte hij allemaal in Congo in de grond. Daarna schiep hij de mensen. Toen hij daarmee klaar was, bleven alleen de domme en de luie mensen over. En die kwamen ook in Congo terecht. Een grap. Maar ze zeggen ook serieus dat ze niet, zoals de blanken, in staat zijn om veel vooruit te denken: ze oogsten wat er is en zien daarna wel verder.

Belangrijker is het cliëntelisme. Wie geld verdient, moet dat met zijn familie en zijn clan delen. Veel Afrikanen zeggen zelf dat die clansolidariteit hen verhindert om te investeren. Alles wat ze binnen krijgen, moeten ze als het ware uitdelen. Toch zijn er mensen die er desondanks in geslaagd zijn om echt iets op te bouwen. Het is de tragiek van Kisangani en van heel Congo dat er na elke stap vooruit weer iets gebeurde dat alles tenietdeed.

Maar als dat de vijftiende keer op rij gebeurt, gelooft u toch ook niet meer in het toeval?

ZINZEN: Nee. Maar wat is de verantwoordelijkheid van de Congolese bevolking bij de oorlog die ze nu meemaken? Een conflict dat uit het buitenland werd ingevoerd?

U bedoelt: na de genocide in 1994 in Rwanda?

ZINZEN: Na de genocide trokken een miljoen Hutu’s uit Rwanda de grens met Congo over. Op de vlucht voor het Tutsi-leger van Paul Kagame, dat jacht maakte op zogenaamde génocidaires – Hutu’s die aan de genocide hadden deelgenomen. Om hutjes te bouwen en vuur te maken, kapten ze op korte tijd de hele Kivu-streek kaal. Twee jaar later kwam het Rwandese leger hen achterna, en joeg hen verder het binnenland in, zelfs tot in Kisangani, dat toch 2000 kilometer verderop ligt. Het was hallucinant hoe er een horde vluchtelingen op de stad afkwam, gevolgd door een andere horde die de eerste achternazat.

De Congolezen konden alleen wezenloos toekijken hoe de Hutu’s onder hun ogen werden afgeslacht. Misschien met medeweten en de medewerking van sommige Congolezen, maar zeker niet van de bevolking. Toen de Hutu’s weg waren, bleef er een brutale bezettingsmacht over. Dat kenden ze niet. In de tijd van Mobutu was het altijd mogelijk om het met de militairen op een akkoordje te gooien. Als je ze iets gaf, waren de meesten wel tevreden. Dat was met de Rwandezen niet het geval.

Het volstond niet meer om een bak bier langs de kant van de weg achter te laten?

ZINZEN: Integendeel: ze schoten eerst en pakten het bier daarna. Dat was voor de Congolezen een grote schok. Dat waren ze niet gewend. En dat was dan nog maar het begin van die oorlog, waar ze dus eigenlijk niets mee te maken hadden.

Het lijkt bijna België. Dat was ook eeuwenlang een slagveld.

ZINZEN: Congo is een rijk land. De Rwandezen zouden het met rust hebben gelaten als er geen goud, diamanten, coltan, hout, en zo verder, te vinden was. Arme Afrikaanse landen kenden sinds de onafhankelijkheid over het algemeen een vreedzamer geschiedenis.

België speelde ook niet zo een fraaie rol. In 1990 bijvoorbeeld verbrak Brussel onverhoeds de banden met het regime van Mobutu na een onduidelijk incident op de campus van de universiteit in Lubumbashi.

ZINZEN: Brussel slikte in de loop der jaren alles van Mobutu – veel ergere dingen dan er in Lubumbashi zijn gebeurd. In de veronderstelling dat het daar erg was, want daar wordt ondertussen sterk aan getwijfeld. De dochter van een hoge vertegenwoordiger van het regime zou op de campus door medestudenten zijn aangerand. Kinshasa zou daarop een strafexpeditie naar Lubumbashi hebben gestuurd en daarbij zouden doden zijn gevallen. België eiste een internationaal onderzoek en het kwam tot een politieke breuk. De coöperanten moesten meteen weg en de consulaten werden gesloten. Mobutu had veel doden op zijn geweten, die hem door België altijd zijn vergeven. Maar in 1990 was er geen gevaar meer dat Congo in het communistische kamp terechtkwam en had België vrijwel geen economische belangen meer in het land.

U koppelt die gebeurtenissen aan elkaar?

ZINZEN: Absoluut. Toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Mark Eyskens (CD&V) ontkent dat ook niet. Ik hoor Herman De Croo (VLD) nog zeggen dat Mobutu wel 150.000 Belgen werk gaf, maar in 1990 was dat niet meer het geval. Eyskens zegt nu ook met zoveel woorden dat België hoopte om met de breuk de val van Mobutu te bespoedigen. Wat toen is gebeurd, leeft nog altijd sterk bij de Congolezen. Ze voelden zich in de steek gelaten. Ze vonden en vinden het nog altijd onrechtvaardig dat zij de rekening voor het bewind van Mobutu moesten betalen. Anderzijds werd duidelijk dat veel projecten ook zonder de Belgen bleven doorwerken. Projecten waarvan de blanken dachten dat ze zonder hen compleet in de soep zouden draaien. Maar onze rol was inderdaad niet fraai. Dat is hij nog altijd niet.

Hoe bedoelt u?

ZINZEN: Na Guy Verhofstadt (VLD) en Louis Michel (MR) roept nu ook Karel De Gucht (VLD) dat de Rwandese president Paul Kagame zo een fijn mens en een weldoener van zijn volk is. Terwijl hij aantoonbaar verantwoordelijk is voor de grondstoffenroof in Congo en voor de terreur die zijn troepen daar hebben gezaaid. Voor de oorlog die Rwanda en Uganda in het volle centrum van Kisangani hebben gevoerd, wordt niemand ter verantwoording geroepen. Nendaka is misschien dood, maar Kagame en de Ugandese president Yoweri Museveni leven nog. Zolang het inzicht niet is gerijpt dat de sleutel voor de Congolese problemen in Kigali ligt, is elke Belgische diplomatie tot mislukken gedoemd.

Waarom houdt de Belgische diplomatie de blik zo op Kigali gericht?

ZINZEN: Guy Verhofstadt reisde in de jaren negentig als lid van de Rwanda-commissie naar Kigali om zich zelf van de genocide te vergewissen. Dat bezoek heeft hem, denk ik, blijvend getekend. Ik twijfel niet aan zijn eerlijkheid. De fout die Belgische politici maken is, naar mijn bescheiden mening, dat ze Kagame beschouwen als de vertegenwoordiger van de slachtoffers van de genocide. Dat is hij pertinent niet. Hij heeft in Rwanda een dictatuur gevestigd en zijn volk wordt niet beter van wat hij in Congo laat roven. De Gucht moet daar niet zo luchthartig over doen: er heerst in Rwanda een sfeer van terreur en onvrijheid. En de misdaden die Kagame in Congo op zijn kerfstof heeft, daar kun je toch niet naast kijken!

Als u een glazen bol had: hoe zou een oplossing voor het Congolese probleem er kunnen uitzien?

ZINZEN: Ik heb helaas geen glazen bol. Veel Congolezen zeggen dat Kagame gerust mijnconcessies mag hebben, dat hij diamant mag ontginnen en hout hakken – als hij dat maar volgens de Congolese wetten doet. Zodat het geen diefstal meer is, maar gewoon handel. Professor Filip Reyntjes raadt aan om Kagame niet langer vol te stoppen met ontwikkelingshulp. Dat gebruikt hij toch voor een deel om zijn oorlog te financieren. Je moet hem zodanig onder druk zetten, zegt Reyntjes, dat hij er zich van bewust wordt dat vrede in Congo in zijn belang is. Dat is op dit moment niet zo.

Bent u het eens met Karel De Gucht, die het Congolese leiderschap ‘onbekwaam’ noemde?

ZINZEN: Hij bleef nog beleefd. Maar wie een bemiddelende rol wil spelen, helpt zichzelf niet door het Congolese leiderschap in het openbaar de mantel uit te vegen – en dan nog vanuit Kigali, de hoofdstad van de vijand.

Dat is wat de Engelsen noemen: ’to add insult to injury’!

ZINZEN: Ja. Hoewel ik van veel Congolezen in België hoor dat ze er in Kinshasa maar moeten voor zorgen dat De Gucht dat de volgende keer niet meer kan zeggen.

Uw liefde voor Afrika moet het voorbije decennium toch zeer op de proef zijn gesteld, met de slachtpartijen in Liberia, Sierra Leone, Oost-Congo, Darfur en nu weer Ivoorkust. Wat kan de internationale gemeenschap doen om dat eindeloze moorden te stoppen?

ZINZEN: Ik vind de theorie nog niet zo slecht, die zegt dat de Afrikanen hun problemen zelf moeten oplossen. Als er moet worden opgetreden, is het goed dat de Afrikaanse Unie dat doet. Kijk wat de Fransen nu in Ivoorkust doen. Ze maken de zaak alleen erger. Als de internationale gemeenschap iets wil doen, kan ze de zwakke organisatie die de Afrikaanse Unie nog altijd is, helpen om sterker te worden. Als het erop aankomt om ons geweten te sussen, is dat een beter idee dan het sturen van troepen.

Toen de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki het Westen om een bescheiden bijdrage vroeg voor zijn ‘Afrikaanse renaissance’ kreeg hij wel nul op het rekest.

ZINZEN: Ik zeg het met enige aarzeling, maar enkele Afrikaanse leiders zien nu toch tenminste dat er zich een probleem stelt. Mbeki bijvoorbeeld, maar ook de presidenten van Senegal en Nigeria. Dat is nieuw. Een eerste stap. We moeten hen dus steunen. Zeker tegen de achtergrond van onze nog altijd onrechtvaardige handelsverhoudingen met Afrika. Het is een cliché, ik weet het, maar het is daarom niet minder waar. Wat kunnen Afrikaanse boeren in ’s hemelsnaam nog op de wereldmarkt afzetten, als zowel de VS als Europa de eigen producten blijven oversubsidiëren? Dat zegt nu zelfs Guy Verhofstadt!

Ondertussen blijft de belangstelling voor Afrika in de media verder verminderen.

ZINZEN: Er is alleen nog aandacht als een paar Congolese militairen bij Malmédy in de Belgische brousse verdwijnen.

Hoe komt dat toch? Omdat het verhaal uiteindelijk eentonig wordt?

ZINZEN: Hetzelfde scenario dreigt zich inderdaad altijd weer te herhalen. Er is na alle grote verhalen over hongersnood en Live Aid bij de publieke opinie een zekere Afrika-moeheid opgetreden. Media denken dan: die zielige kindertjes met hun opgezwollen hongerbuikjes hebben we genoeg gezien. Aan de andere kant merk ik in het lezingencircuit toch dat er op conferenties over Afrika veel volk afkomt. Ook jonge mensen.

Maar wat weten we nog?

ZINZEN: Niet veel meer. Neem nu die verschrikkelijke vulkaanuitbarsting bij Goma. Als Louis Michel daar toen niet toevallig in de buurt was, hadden we daar gewoon niets van gezien. Ik weet dat het ouderwets en belegen klinkt, maar ik denk dan toch vanuit een deontologisch standpunt: als je dat nu professioneel aanpakt, kun je bij een deel van het publiek toch belangstelling wekken? Of zouden we zo diep gezonken zijn? (lacht) Het Vlaams Blok in ieder van ons?

Piet Piryns en Hubert van Humbeeck

‘Journalisten komen en gaan en wat er nadien gebeurt, blijft in het ongewisse.” Veel Afrikanen zeggen zelf dat de clansolidariteit hen verhindert om te investeren.” De Congolezen noemen Kisangani zelf ook de verloren stad.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content