De naweeën van de Eerste Wereldoorlog: alles blijft hetzelfde, en toch verandert alles

Een speakeasy scene tijdens de prohibition in de stad New York. Vanaf 1920 is de productie van alcohol verboden in de Verenigde Staten en kan dit enkel in de illegaliteit gebeuren. We zien er 'flappers', dat zijn Amerikaanse versies van de Franse 'garçonnes'. © Getty Images
Bert Govaerts Medewerker Knack Historia

De strijd die tussen 1914 en 1918 woedde, was anders dan alles wat de mensheid zich over oorlogvoeren herinnerde of ooit geleerd had. We spreken daarom over de ‘Groote Oorlog’. Hij verwoestte hele streken en verslond miljoenen levens. Maar wat heeft hij aangericht bij de overlevenden?

Op kerstdag 1915 spreekt de Britse minister voor Munitie, David Lloyd George, een grote groep arbeiders toe in Glasgow. Hij is gekomen om rekruten te werven en maakt de mannen duidelijk wat volgens hem de betekenis is van de oorlog: ‘Het is de zondvloed, het is een stuiptrekking van de natuur. Het is een cycloon die de sierplanten van de moderne samenleving ontwortelt. Het is een aardbeving die de rotsen van het Europese leven op hun grondvesten doet daveren. Het is een van die seismische storingen waarbij naties in één sprong generaties vooruitgaan of terugvallen.’

'Wat we nooit meer willen meemaken'. Pakkende voorstelling van het aantal doden per land in de Eerste Wereldoorlog.
‘Wat we nooit meer willen meemaken’. Pakkende voorstelling van het aantal doden per land in de Eerste Wereldoorlog.© Le Miroir, 16-3-1919. www.gallica.bnf.fr

In 1920 publiceert het Franse parlement een eerste rapport over de tol van de oorlog. Het komt uit op het haast niet te vatten aantal van 1.400.000 militaire doden. Elke dag van de oorlog zijn er gemiddeld 900 Franse mannen gesneuveld. De ronde cijfers voor de andere landen, die later bekend worden, zijn niet minder verbijsterend: 2.000.000 voor Duitsland, 1.100.000 voor Oostenrijk-Hongarije, 600.000 voor Italië, 1.000.000 voor het Britse Rijk, 1.800.000 voor Rusland… De ‘zondvloed’ van Lloyd George lijkt werkelijk over het continent te zijn gespoeld.

Maar ziet de wereld die van onder het stormwater komt er écht grondig anders uit dan de beschaving die tijdelijk onder de golven is verdwenen? De Franse dichter Paul Valéry publiceert in 1919 zijn brieven over La Crise de L’Esprit, waarvan de eerste begint met de beroemde zin ‘Wij, beschavingen, weten nu dat we sterfelijk zijn’. ‘Sterfelijk’, maar niet dood. De Grote Oorlog heeft wel geleerd dat er in de afgrond plaats genoeg is voor alles en voor iedereen. Het kan nu nog alle kanten uit voor Europa, meent Valéry, maar het continent balanceert wel op de rand van een gapende diepte. Voor de Duitser Oswald Spengler, die in 1918 Der Untergang des Abendlandes publiceert en daarmee op slag beroemd wordt, is de toekomst duidelijker. De Europese beschaving stevent af op haar vernietiging.

Het leven gaat voort

En toch. In 1921 vraagt de Franse filosoof, leraar en oorlogsveteraan Emile Chartier, die publiceert onder het pseudoniem Alain, zich af wat de oorlog hem geleerd heeft:

‘Ik heb geleerd om nog meer te genieten van de vreugde in leven te zijn. Ik eet, ik drink, ik adem, ik slaap als een gelukkige. Door dat kostbare goede humeur ben ik geneigd om me niet druk te maken over kleine dingen. Wat heb ik nog meer geleerd? Ik heb geleerd om van grote schoenen en zachte hemdsboorden te houden, want ik heb lang de livrei van een arme gedragen. Ten slotte heb ik de burgerlijke gewoonte verloren om indruk te willen maken door het uiterlijk. Dat is een zorg minder.’

(Uit: Mars ou la guerre jugée)

Hebben Lloyd George, Paul Valéry, Oswald Spengler en Alain dezelfde oorlog doorgemaakt? Toch wel. Maar de catastrofe van de Grote Oorlog heeft, niet alleen bij Alain maar bij de meeste burgers, de levenswil en de drang om weer aan te knopen bij het vredige leven van voor 28 juni 1914 niet kunnen breken. Het familieleven is in de oorlogsjaren onder zware druk komen te staan, maar na de oorlog stichten mensen meteen weer massaal traditionele gezinnen.

In België is het aantal huwelijken in 1915 gezakt tot ongeveer 24.000. Maar in 1919 zijn er alweer bijna 100.000 nieuwe huwelijksparen en in 1920 zelfs méér dan 100.000. Ook de geboortes verdubbelen weer: van 85.000 in 1918 tot 163.000 in 1921. De levenskracht van het traditionele gezin is niet uniek voor België. Zelfs in het revolutionaire Moskou noteren de statistici in 1919 het getal van 24.000 huwelijken, tegen 10.000 in 1913.

De pijler van het gezinsleven lijkt niet te zijn weggeblazen door de grote oorlogsorkaan. Hoewel… ook het aantal scheidingen schiet te hoogte in. In België verdriedubbelt het na de oorlog ineens, al is het absolute getal niet zo indrukwekkend: 3.665 in 1921. Ook Frankrijk en Duitsland kennen een ‘echtscheidingsboom’.

Nieuwe tijden, oude rolpatronen

Tot het herstel van de traditionele familie behoort ook de herbevestiging van de rol van de huisvrouw en moeder. In vele landen krimpt de aanwezigheid van vrouwen op de arbeidsmarkt opnieuw. Dat gebeurt gewoonlijk zonder veel misbaar. De meeste vrouwen vinden het niet meer dan normaal dat ze hun plaats opnieuw afstaan aan de teruggekeerde mannen. Vaak hebben ze een contract getekend dat hun werk beperkt tot de duur van de oorlog.

Tijdens de oorlog zijn miljoenen vrouwen buitenshuis gaan werken om de door het leger opgeëiste mannen te vervangen in bedrijven en openbare diensten. De ondersteuning in de vorm van kinderdagverblijven wordt na de oorlog onmiddellijk weer afgebouwd.
Tijdens de oorlog zijn miljoenen vrouwen buitenshuis gaan werken om de door het leger opgeëiste mannen te vervangen in bedrijven en openbare diensten. De ondersteuning in de vorm van kinderdagverblijven wordt na de oorlog onmiddellijk weer afgebouwd.© RATP

De Duitse wapenfabrikant Krupp heeft tijdens de oorlog 30.000 vrouwen in dienst in Essen. In mei 1919 blijven er daar nog welgeteld 490 van over. De 90.000 vrouwen die in de Beierse wapenindustrie werken worden in 1919 zelfs bij overheidsdecreet ontslagen. De massaontslagen leiden niet tot oproer. De meeste vrouwen aanvaarden gelaten hun lot. Overheid, vakbonden en oud-strijders zijn het allemaal eens dat de oude rollenverdeling maar best snel weer ingevoerd wordt.

In Engeland zijn twee miljoen vrouwen buitenshuis gaan werken om mannen te vervangen in bedrijven en openbare diensten. Maar ook daar keert het tij wanneer de oorlogsveteranen thuiskomen. De ondersteuning van de werkende vrouwen wordt opgeheven. Kinderdagverblijven gaan dicht. De vrouwen raken het onderling oneens over wie er eerst moet gaan: ongehuwde vrouwen en oorlogsweduwen vinden dat ze voorrecht hebben op hun getrouwde zusters.

The Daily Herald, een linkse krant, geeft op 31 oktober 1919 een tribune aan lezeres Isobel Pazzey uit Woolwich: ‘Geen fatsoenlijke man zal zijn vrouw toestaan om te werken en geen fatsoenlijke vrouw zal dat doen als ze beseft welke schade ze toebrengt aan de weduwen en de ongehuwde vrouwen op zoek naar werk. (…) Wijs de getrouwde vrouwen de deur, stuur ze naar huis om hun huizen schoon te maken en om te zorgen voor de man met wie ze getrouwd zijn en om hun kinderen te verzorgen. Geef werk aan de ongehuwde vrouw en de weduwen.’

Huwelijksportret, ca. 1918. Het familieleven heeft tijdens de oorlog zwaar onder druk gestaan. Maar na 1918 stichten mensen weer massaal traditionele gezinnen. Van 24.000 huwelijken in 1915 gaat het naar bijna 100.000 in 1919.
Huwelijksportret, ca. 1918. Het familieleven heeft tijdens de oorlog zwaar onder druk gestaan. Maar na 1918 stichten mensen weer massaal traditionele gezinnen. Van 24.000 huwelijken in 1915 gaat het naar bijna 100.000 in 1919.© Huis van Alijn, Gent

In Frankrijk gebeurt hetzelfde. Het aantal werkende vrouwen is er onder de oorlog met 20% gestegen. In de wapenindustrie alleen al werken bij de 600.000 vrouwen. Maar al van in de eerste weken na de wapenstilstand worden die met een vaste hand naar de uitgang geleid. In 1921 werken er weer ongeveer evenveel Franse vrouwen als in 1911. Dat zijn er dan nog bij de 7.000.000, dus van een massale ’terugkeer naar de haard’ is er zeker geen sprake. Maar evenmin van een grote sprong voorwaarts.

Meer dan in andere landen leeft in een Frankrijk een ‘nataliteitsdebat’. De slachting onder de Franse mannen is zo verschrikkelijk groot geweest dat veel Fransen vinden dat vrouwen zich nu maar in de eerste plaats moeten toe leggen op het baren van kinderen. Tijdens het debat in de Franse senaat over de ratificatie van het Vredesverdrag van Versailles merkt premier Clemenceau op dat de tekst nergens vermeldt dat de Fransen zich engageren om veel kinderen te hebben, terwijl dat het eerste is wat erin had moeten staan.

De zogenaamde ontvolking van het land is een oude Franse obsessie. Al van lang voor de oorlog bestaat er een Alliance nationale pour l’accroissement de la population française. Die vereniging krijgt na de oorlog ineens veel gehoor en zorgt ervoor dat abortus zwaarder wordt bestraft en alle informatie over voorbehoedsmiddelen verboden wordt.

Veel helpt het niet. Tot vijf jaar na de oorlog blijft het aantal geboortes onder het niveau van 1914 en dat was al niet hoog. Franse vrouwen krijgen ook na de oorlog gemiddeld niet meer dan drie kinderen. De angst voor ontvolking leeft ook in België. Abortus is er al lang strafbaar, maar vanaf 1923 wordt het verstrekken van informatie over abortus en voorbehoedsmiddelen eveneens verboden.

Frankrijk telt zo'n 700.000 oorlogsweduwen. Een deel daarvan zal nooit hertrouwen. Ze vormen een zelfstandige groep en leven van een door de staat gegarandeerd weduwenpensioen.
Frankrijk telt zo’n 700.000 oorlogsweduwen. Een deel daarvan zal nooit hertrouwen. Ze vormen een zelfstandige groep en leven van een door de staat gegarandeerd weduwenpensioen.© Bridgeman Images

Duitsland heeft nog veel meer mannen verloren dan Frankrijk en door het Verdrag van Versailles verwerven ongeveer 6 miljoen Duitsers een andere nationaliteit. Maar de Duitse bevolking is nog altijd heel groot. Er zijn 61 miljoen Duitsers, tegen 39 miljoen Fransen. Dat verklaart wellicht waarom er in de Weimarrepubliek wél over de versoepeling van de oude abortuswet kan worden gepraat. Socialisten en communisten voeren daarvoor actie. De versoepeling komt er in 1926, wanneer abortus niet langer als een misdaad maar als een overtreding wordt beschouwd. In 1927 beslist een Duits rechtscollege dat abortus om medische redenen ook toegestaan is.

Alleen in de Sovjet-Unie wordt abortus in 1920 zondermeer gelegaliseerd. Abortus mag daar uitgevoerd worden op eenvoudig verzoek. Maar behalve in dat land is zwangerschapsonderbreking slechts het ‘voorbehoedsmiddel’ van een minderheid. De meeste huwelijksparen doen wel aan geboortebeperking, véél meer dan voor de oorlog. Voor België is een cijfer bekend: 35% voor de oorlog, 68% in de jaren 1920 tot 1924. De mensen die de oorlog overleefd hebben, willen graag weer gezinnen stichten, maar dat hoeven geen kroostrijke families meer te zijn.

Democratie, maar niet voor alle vrouwen

De traditionele man-vrouwverhoudingen worden ook in het publieke leven weer wakker gekust. In veel landen is de redenering dat alle mannen stemrecht verdiend hebben door hun bloedoffer. Het algemeen enkelvoudig stemrecht breekt overal door. Ook in de vele nieuwe staten die uit de brokstukken van de oude keizerrijken worden gevormd.

Maar de vrouwen blijven vaak weer in de kou staan. In België eisen de liberalen zelfs uitdrukkelijk dat er géén vrouwenstemrecht komt bij de eerste naoorlogse verkiezingen. De Britten gunnen in 1918 alleen vrouwen van boven de dertig met een bepaald inkomen stemrecht. Jonge vrouwen, die van de ‘vrijheid’ geproefd hebben tijdens de oorlog, worden bewust uitgesloten.

In Frankrijk willen de ‘natalisten’ het gezinsstemrecht invoeren, een soort wederuitvinding van het cijnskiesrecht, maar met stemrecht gekoppeld aan het kindertal in plaats van aan bezit. Vrouwen verwerven dan stemrecht via hun status van echtgenote en moeder. Dat familiestemrecht raakt niet door het parlement. Maar het zuivere, individuele stemrecht voor vrouwen evenmin.

In de Verenigde Staten moeten de feministes ‘Kaiser Wilson’ er met demonstraties voor het Witte Huis aan herinneren dat de democratie – waar zijn soldaten in Europa voor vechten – in de Verenigde Staten zelf niet bestaat zo lang de vrouwen geen stemrecht hebben. Pas in 1920 halen ze hun slag thuis.

De grote verliezers presteren op dit vlak trouwens beter dan de winnaars. Duitsland, Oostenrijk, Hongarije en het herrezen Polen kennen het vrouwenstemrecht nog in 1918 goed. Ook in de Sovjet-Unie hebben de vrouwen stemrecht, maar daar zijn vanaf 1918 geen echte verkiezingen meer.

De schommelingen van de huwelijksmarkt

De wens om weer aan te knopen bij de vooroorlogse verhoudingen en gewoontes is af te lezen aan beleidsmaatregelen en politieke programma’s. Maar het volstaat om wat foto’s van voor en na de oorlog naast elkaar te leggen om vast te stellen dat de mensen er op zijn minst helemaal anders uitzien. Er is iets met ze gebeurd. Veel vrouwen dragen nu korte rokken en korte haren. Tijdens de oorlog hebben ze geleerd dat een ‘ander’ leven, met een eigen inkomen, ook mogelijk is. Ze laten zich niet zomaar terugdrijven naar de vooroorlogse kookpotten en kinderkamers.

Het is ook helemaal niet zo vanzelfsprekend meer om een partner te vinden. In landen waar bijna alle weerbare mannen in het leger gediend hebben (zoals Duitsland en Frankrijk) is de huwelijksmarkt in sommige leeftijdsgroepen sterk verstoord door het onevenwicht tussen mannen en vrouwen. Voor de oorlog bestaat er in Frankrijk in de groep 20 tot 40 jaar praktisch een evenwicht, met 6 miljoen aan elke kant. In de jaren 1930 is er een miljoen vrouwen op overschot.

Uit de volkstelling in Duitsland in 1925 blijkt dat er zo’n anderhalf miljoen meer vrouwen dan mannen zijn in de groep tussen 25 en 45 jaar. Bij de ‘beschikbare’ mannen zijn er dan ook nog talrijke oorlogsinvaliden. Gemiddeld 1 gesneuvelde op 3 heeft een weduwe achtergelaten. Voor Frankrijk is dat zelfs 1 op 2. Frankrijk telt bijgevolg 700.000 oorlogsweduwen. Een deel van die vrouwen hertrouwt nooit en vormt een zelfstandige groep, met een gegarandeerd inkomen, namelijk het weduwenpensioen.

Maar het is een mythe dat het in de naoorlogse samenlevingen ‘krioelt’ van vrouwen zonder partner. Tien jaar na de oorlog blijkt het percentage getrouwde vrouwen in Europa weer haast even groot als in 1914. De ‘markt’ heeft zich hersteld dankzij twee bewegingen die door de oorlog in gang zijn gezet.

Het vooroorlogse Europa is een reusachtig emigratiereservoir. Maar de uitstroom van jonge mannen valt stil wanneer de gevechten beginnen. De potentiële emigranten blijven thuis en worden toekomstige huwelijkspartners. Een ander corrigerend mechanisme is het bijgestelde ideaalbeeld van de echtgenoot. In Frankrijk is de bruid voor de oorlog gemiddeld vier jaar jonger dan de bruidegom. Na 1918 hebben de trouwers vaak dezelfde leeftijd of is de man zelfs jonger dan zijn vrouw. Hetzelfde gebeurt in Engeland. Daar gaan de partners elkaar ook buiten de eigen klasse en buiten de eigen streek zoeken. De regel is: probeer vooral niet alleen te blijven!

Garçonnes en flappers

De wens om de oude verhoudingen tussen mannen en vrouwen gewoon weer op te nemen, staat haaks op de naoorlogse realiteit, waarin diepe krachten aan het werk zijn die de vrouwen vooruitduwen naar meer vrijheid en zelfstandigheid. Aan de oppervlakte tonen die krachten zich in de vorm van modes, trends en levensstijlen, die de massa’s bereiken via kranten, tijdschriften, romans, films en dans- en theatervoorstellingen.

Tekening van Kees van Dongen voor de geïllustreerde uitgave van Victor Marguerittes 'La garçonne', een schandaalroman uit 1922 waarin het hoofdpersonage Monique gekleed is als een jongen, drugs gebruikt, rookt en lesbische maîtresses heeft.
Tekening van Kees van Dongen voor de geïllustreerde uitgave van Victor Marguerittes ‘La garçonne’, een schandaalroman uit 1922 waarin het hoofdpersonage Monique gekleed is als een jongen, drugs gebruikt, rookt en lesbische maîtresses heeft.

In 1914 zijn er in België al 650 cinema’s en de meeste daarvan overleven de oorlog. Het filmaanbod is overweldigend. Een Belgische keuringscommissie die in 1921 wordt opgericht, krijgt in het eerste jaar van haar bestaan al 1.000 films te verwerken. Het beeld van de ‘nieuwe vrouw’ dat in de media wordt opgevoerd, fascineert veel lezers en kijkers, maar in hun dagelijks leven nemen ze er alleen wat uiterlijke trekken van over: kapsels, kleren, make-up, rook- en drankgewoontes.

In Frankrijk staat de garçonne op, de vrijgevochten, zelfstandige vrouw. De naam komt van een schandaalroman van Victor Margueritte uit 1922. Het hoofdpersonage, Monique Lerbier, is de dochter van een industrieel die tijdens de oorlog een fortuin heeft verdiend met de wapenhandel. Zij weigert een gearrangeerd huwelijk, stort zich in het nachtleven, verslindt mannen en vrouwen aan de lopende band en gebruikt allerlei drugs. Maar ze vestigt zich ook als een veelgevraagde en goedbetaalde ontwerpster van theaterdecors, met een eigen bedrijf. Ze draagt haar haren kort en kleedt zich als een man. Zij is de ‘oer-garçonne’, de vrije vrouw die voor zichzelf zorgt. Wanneer haar moeder haar allerlei verwijten naar het hoofd slingert, antwoordt ze: ‘We moeten onszelf redden, moeder, sinds de oorlog zijn wij allemaal min of meer garçonnes geworden.’

De beschrijving van haar rijke en ongeremde seksleven volstaat voor de kerk, maar ook voor de wereld van de ‘betere’ literatuur, om een morele banvloek over het boek uit te spreken. Niettemin verkoopt Margueritte op korte tijd wel 300.000 exemplaren en vertalingen in een hele reeks Europese talen volgen snel.

De Amerikaanse versie van de garçonne is de flapper. Maar als de garçonne een echt oorlogskind is, dan is de flapper eerder een dochter van de economische welvaart die de oorlog de Verenigde Staten brengt. De beschikbaarheid van auto’s speelt een belangrijke rol in haar modus operandi. Net als hun Franse zusters leven de flappers er lustig op los en demonstreren ze hun vrijgevochten zelfstandigheid door mannen en vrouwen aan- en af te stoten, de ene sigaret met de andere aan te steken, stevig te drinken en de charleston te dansen. Dat drinken is extra pittig omdat het in de clandestiniteit moet gebeuren. De Verenigde Staten zijn na de oorlog drooggelegd. Anders dan de garçonnes lijken de flappers niet echt geïnteresseerd in wat solidere vormen van emancipatie, wat hun op zure blikken van de feministes komt te staan.

De actrices Clara Bow (vooral in de films Mantrap, uit 1926 en It uit 1927) en Louise Brooks (A Girl in Every Port, uit 1928) belichamen het ‘flapperdom’ in de cinema. De beroemdste zin van Brooks is: ‘I like to drink and I like to fuck.’ In de ‘echte’ wereld is Zelda Fitzgerald de koningin van de flappers. Zij is de vrouw van de schrijver F. Scott Fitzgerald, die in een paar van zijn romans (o.a. The Great Gatsby) het ‘flapperwezen’ beschrijft. In 1922 publiceert Zelda zelf een lofrede op de flapper in Metropolitan Magazine. Ze denkt dan dat de ‘echte’, rebelse flapper al dood is. Er zijn er al te veel, het is gewoon een mode geworden, tot in de kleinste provinciesteden. Maar de ‘beweging’ heeft haar werk gedaan. Jongeren verliezen vlugger hun illusies en dat is alleen maar gezond: ‘Ze worden er slimmer van en ze leren hoe ze hun natuurlijke hulpbronnen kunnen kapitaliseren en waar voor hun geld krijgen. Ze passen gewoon businessmethodes toe op jong zijn.’

De last van de blanke man

De oorlog heeft familierelaties en manvrouwverhoudingen op een paradoxale manier beïnvloed. Ook op de relaties tussen de zogenaamde rassen werken allerlei soms tegengestelde oorlogskrachten in.

De oorlog heeft mannen uit heel de wereld bij en tegenover elkaar geplaatst. Australiërs en Nieuw-Zeelanders staan tegenover Turken in Gallipoli. Zwarten uit de Franse kolonies vechten mee in Verdun. Congolezen strijden tegen Duitsers in Oost-Afrika en in Kameroen. Chinese arbeiders werken achter de frontlijn in de Westhoek. Amerikaanse zwarten lossen de schepen in de Franse havens enzovoort. Als de blanke arbeiders na de oorlog hun politieke emancipatie in de vorm van stemrecht krijgen wegens hun offers en trouw, dan moet er misschien ook eens gekeken worden naar de status van de ‘gekleurde’ mens?

De hevigste tegenstander van het Japanse voorstel tot een verbod op rassendiscriminatie is de Australische premier Billy Hughes (miniatuur mannetjes vooraan), die zich inzet voor het behoud van een 'wit' Australië.
De hevigste tegenstander van het Japanse voorstel tot een verbod op rassendiscriminatie is de Australische premier Billy Hughes (miniatuur mannetjes vooraan), die zich inzet voor het behoud van een ‘wit’ Australië.

De enige gekleurde mensen die op de Vredesconferentie van Parijs in 1919 iets in de pap te brokkelen hebben, zijn de Japanners, medeoverwinnaars aan de geallieerde kant. De Japanners hebben ervaring met racisme. Dat hebben ze aan den lijve ondervonden in de Verenigde Staten en in de Britse kolonies en dominions. Californië bijvoorbeeld heeft wetten ingevoerd die het Japanners onmogelijk maken om grond te kopen of te pachten. Canada maakt het Japanse immigranten moeilijk om binnen te komen en Australië houdt de deur helemaal dicht. Dat zijn maatregelen die niet passen in de mooie nieuwe wereld die de Amerikaanse president Wilson voor ogen heeft. Maar zijn beroemde ‘Veertien Punten’ voor een nieuwe wereldorde reppen met geen woord over rassenrelaties.

De eerste ‘werf’ van de Vredesconferentie in Parijs zijn de statuten van de Volkenbond, het troetelkind van Wilson. De bond moet in de toekomst oorlogen helpen voorkomen door de organisatie van overleg over internationale geschillen.

De Japanners willen nu dat er in de basistekst voor de nieuwe organisatie een paar zinnen worden opgenomen die rassendiscriminatie verbieden. Ze pakken het heel diplomatisch aan en stellen alleen een ‘verbetering’ voor van een passage in de werktekst die discriminatie op basis van geloof afwijst. Hun brave amendement vraagt alleen dat de toekomstige leden van de Volkenbond ‘zo spoedig mogelijk’ alle vreemdelingen op hun grondgebied op dezelfde manier zouden behandelen als hun burgers, zonder onderscheid te maken, ‘wettelijk, noch feitelijk’ op basis van hun ‘ras of nationaliteit’.

De medewerkers van Wilson reageren weinig enthousiast, de Britten beleefd, maar voor de Australiërs en de Nieuw-Zeelanders is het voorstel totaal onaanvaardbaar. De hevigste tegenstander is de Australische premier Billy Hughes, die zich op de conferentie herhaaldelijk laat opmerken door zijn brute gedrag en zijn grove taal. ‘Ik loop nog liever in de Seine of zonder kleren in de Folies Bergères, dan dat ik dat aanvaard’, laat hij weten.

De Japanners vragen uiteindelijk om een stemming. Ze krijgen een meerderheid achter zich, maar in zijn wijsheid besluit voorzitter Wilson dat het amendement toch niet kan opgenomen worden omdat de tegenstand te groot is. Aan de Japanners legt hij geduldig uit dat het onverstandig is om van de rassenkwestie een punt te maken. Dat zal zich tegen de Volkenbond keren.

De Verkrampte Staten van Amerika

Wanneer de Europese immigratie stilvalt als gevolg van de oorlog, ontstaat een groot te kort aan mankracht in de grote steden in het noorden van Amerika. Zo komt een grote migratiestroom van 500.000 zwarten uit het arme zuiden op gang.
Wanneer de Europese immigratie stilvalt als gevolg van de oorlog, ontstaat een groot te kort aan mankracht in de grote steden in het noorden van Amerika. Zo komt een grote migratiestroom van 500.000 zwarten uit het arme zuiden op gang.

De werkelijkheid is natuurlijk dat een antiracismeclausule zich in eerste instantie tegen Wilson zelf zou keren. Hij moet de Verenigde Staten aan boord van de Volkenbond proberen te hijsen en daarvoor heeft hij ook de stemmen nodig van volksvertegenwoordigers en senatoren die over rassenrelaties zeer behoudende opvattingen hebben.

Zelf is hij bepaald ook geen grote emancipator van de niet-blanke burgers van zijn land. Zwarte Amerikanen mogen van hem meevechten in Europa, maar wel in aparte, exclusief zwarte divisies, die dan ook nog deels onder Frans bevel worden geplaatst.

Wilson wil het rassenvraagstuk graag bevriezen op het vooroorlogse niveau. Maar ook in deze kwestie heeft de oorlog krachten losgemaakt die haaks op de politieke wensen van de machthebbers staan.

Het zijn niet alleen de Japanners die de president daar in Parijs aan herinneren. De zwarte Amerikaanse burgerrechtenactivist W.E.B. Dubois slaagt er samen met de Frans-Senegalese politicus Blaise Diange in om, in de marge van de Vredesconferentie, een Pan-Afrikaans Congres te organiseren dat invloed wil uitoefenen op de manier waarop de winnaars van de oorlog met hun Afrikaanse buit (de Duitse kolonies) omgaan.

Dubois heeft eerder aan Wilson laten weten dat hij ook de situatie van de zwarten in de Verenigde Staten als een internationaal dossier beschouwt, dat op de agenda van Parijs zou moeten staan: ‘In principe is dit evenveel een internationale kwestie als die van de Polen en de Joegoslaven die tot voor kort tot de centrale keizerrijken behoorden (…) De idealen van de vredesconferentie hebben te maken met de rechten van onderscheiden volkeren. Een beter onderscheiden volk als dat van de Amerikaanse zwarten kan men zich moeilijk inbeelden.’ Wilson weet wel waarom hij Dubois in Parijs uit de buurt houdt. Maar door in de oorlog te stappen heeft hij zelf de deur voor de zwarte emancipatie opengeduwd.

Nog voor de Verenigde Staten echt meevechten, profiteert de Amerikaanse industrie van de oorlog. De staalindustrie, de scheepsbouw, de machinebouw en de voedselindustrie: alles floreert. Maar de immigratie uit Europa valt stil. Er ontstaat een tekort aan mankracht in de grote steden in het noorden. Zo komt een grote binnenlandse migratiestroom van 500.000 zwarten uit het arme zuiden op gang. Chicago, Cleveland, New York, Pittsburgh en Detroit kleuren zwart. De meeste migranten uit het zuiden ervaren de verhuizing naar de ‘vrije’ steden in het noorden als een bevrijding uit de beklemmende en racistische sfeer van de zuidelijke staten.

Wanneer Wilson in 1917 de dienstplicht invoert, geldt die ook voor zwarten. 200.000 van hen dienen in Europa, de meesten in ondersteunende eenheden. Twee zwarte divisies worden echt in de strijd geworpen. De 93ste Divisie verwerft haar faam niet alleen aan, maar ook achter het front. Tot de eenheid behoort een orkest, onder leiding van James Reese. De band treedt veelvuldig op voor Amerikaanse en Franse troepen en burgers. Reese speelt de obligate marsen, maar ook vroege jazz, voor de meeste Europese oren een totaal nieuw geluid. De Fransen vallen voor zijn ragtime en dragen de zwarte muzikanten op handen.

Terugkeer in New York van de Harlem Hellfighters, een zwart infantieregiment dat bekend staat wegens zijn taaie vechtlust. Na de oorlog denken de zwarte Amerikanen dat hun deelname aan de strijd zal leiden tot volledige emancipatie op het thuisfront.
Terugkeer in New York van de Harlem Hellfighters, een zwart infantieregiment dat bekend staat wegens zijn taaie vechtlust. Na de oorlog denken de zwarte Amerikanen dat hun deelname aan de strijd zal leiden tot volledige emancipatie op het thuisfront.© US National Archives. NARA

De prestaties van de zwarte Amerikaanse soldaten zijn uitstekend. Een zwart infanterieregiment krijgt van de Duitsers de bijnaam Harlem Hellfighters, wegens hun taaie vechtlust. De zwarte militairen keren als helden naar huis terug.

Op 17 februari 1919 kijken 250.000 mensen in New York toe terwijl de oorlogsveteranen langs 5th Avenue het zwarte stadsdeel Harlem binnenmarcheren, met de band van James Reese aan de kop van het beroemde Hellfightersregiment. De verwachtingen zijn hoog gespannen bij de Amerikaanse zwarten. Het zwarte offer in de strijd moet nu beloond worden met volledige emancipatie. W.E.B. Dubois schrijft in zijn krant: ‘We keren terug. Wij keren terug van het gevecht. Wij keren terug al vechtende. Maak baan voor de democratie! Wij hebben haar in Frankrijk gered en, bij de Grote God, we zullen haar redden in de Verenigde Staten.’

Vechten moeten de zwarte Amerikanen inderdaad. Om hun vege lijf te redden. Blank Amerika verteert de feitelijke emancipatie die de oorlog de zwarten gebracht heeft niet. Blank en zwart zijn nu concurrenten op de arbeidsen woningmarkt in het noorden. Dat leidt tot een afschuwelijke golf van racistisch geweld in de zomer van 1919. De gevreesde Ku Klux Klan staat op uit een lange winterslaap. In het zuiden hangt er weer ‘vreemd fruit’ in de bomen. Er zijn rapporten over 64 lynchings in 1918 en 83 in 1919. Onder de opgeknoopte mannen zijn er zeker elf oorlogsveteranen, sommige opgehangen in hun uniform. In tientallen steden breken er rassenrellen los.

De oorlog brengt de zwarte Amerikanen dus allesbehalve de verwachte emancipatie. Maar hun ‘oorlogsdividend’ is toch niet helemaal negatief. De trots op de zwarte militairen verhoogt het algemene zwarte bewustzijn en de vastberadenheid om zich te organiseren in de strijd tegen de discriminatie.

Blessuretijd in de kolonies

Blank Amerika verteert de feitelijke emancipatie die de oorlog de zwarten heeft gebracht niet. Er vinden tientallen lynchings plaats per jaar, er breken rassenrellen uit en de Ku Klux Klan ontwaakt uit een lange winterslaap.
Blank Amerika verteert de feitelijke emancipatie die de oorlog de zwarten heeft gebracht niet. Er vinden tientallen lynchings plaats per jaar, er breken rassenrellen uit en de Ku Klux Klan ontwaakt uit een lange winterslaap.© Library of Congress, Washington DC

De tegenstrijdige krachten die inspelen op de driehoek oorlog-ras-emancipatie tonen zich ook in andere delen van de wereld. Zowel de Fransen als de Britten vergroten hun koloniale imperium na de oorlog. Het woord ‘kolonie’ is vervangen door ‘mandaatgebied’, maar dat maakt in de praktijk niet veel uit. Er leven nu nog meer ‘gekleurde’ mensen onder blank gezag. Maar de gekleurde oorlogsveteranen die terugkeren naar het Franse en het Britse imperiale rijk, bezitten een verhoogde waardigheid en koesteren hoop op emancipatie. Ze hebben bovendien kennisgemaakt met blanken die zich heel anders gedroegen dan wat ze van hun koloniale meesters gewend waren.

De Malinese schrijver Amadou Hampaté Bâ schrijft later over de indruk die de verhalen van de veteranen in hun thuisland maken: ‘Het was het einde van de mythe van de onoverwinnelijke en volmaakte blanke man. De zwarte soldaten hadden in de loopgraven gelegen naast hun blanke kameraden. Ze hadden helden en moedige mannen gezien, maar ook mannen die weenden en krijsten van angst. In de steden hadden ze blanke dieven gezien, blanke armen en zelfs blanke bedelaars…’

Ook in het Britse Rijk is de hoop op meer zelfstandigheid recht evenredig gegroeid met de bijdrage van de gekoloniseerde volkeren aan de oorlogsinspanning. De verdienste van India is enorm. Een miljoen Indiërs vochten mee of deden dienst achter de linies in Azië, Afrika en Europa. 70.000 mannen sneuvelden. Daarnaast leverden de Indiase industrie en landbouw grote hoeveelheden levensnoodzakelijke producten, zoals staal en graan.

Maar na de oorlog lijken de Britten daar weinig rekening mee te houden. Ze willen het koloniale bestuur met harde hand blijven opleggen. Op 13 april 1919 laat de Britse kolonel Reginald Dyer zijn soldaten op een vreedzame demonstratie in Amritsar schieten. Balans: 400 doden. Het effect van de slachting is omgekeerd aan de bedoeling van de slachters. Het koloniale bestuur verliest het merendeel van zijn Indiase medestanders en de acties voor meer zelfstandigheid nemen toe. Maar kolonel Dyer wordt in Londen wel ingehaald als de ‘Redder van de Punjab’.

De smaak van geweld

Kladversie van Wilfred Owens 'Dulce et Decorum Est' uit 1918, het jaar dat Owen aan het front zal sneuvelen. Owen valt in zijn (anti-)oorlogsgedicht het toen gangbare wereldbeeld aan waarin het 'zoet en passend' is om te sterven voor het vaderland.
Kladversie van Wilfred Owens ‘Dulce et Decorum Est’ uit 1918, het jaar dat Owen aan het front zal sneuvelen. Owen valt in zijn (anti-)oorlogsgedicht het toen gangbare wereldbeeld aan waarin het ‘zoet en passend’ is om te sterven voor het vaderland.

Een van de bekendste (anti-)oorlogsgedichten vandaag is Wilfred Owens Dulce et Decorum Est, een vlijmscherpe aanval op het wereldbeeld waarin het ‘zoet en passend’ is om voor het vaderland te sterven. Na een opeenstapeling van gruwelijke frontbeelden besluit de dichter: als die beelden ooit in jouw dromen zouden verschijnen, dan zou jij, lezer, niet meer met zoveel vuur die oude leugen verspreiden: Dulce et Decorum Est Pro Patria Mori (Het is zoet en passend voor het vaderland te sterven, een regel van Horatius).

Maar de grote roem van Owen (die sneuvelde in 1918) en van zijn gedicht dateert uit de jaren 1960. Bij het grote publiek raakt hij pas bekend wanneer Benjamin Britten gedichten van hem gebruikt voor zijn War Requiem (1961). Vandaag vertolkt Owen een kijk op de oorlog die door heel veel mensen gedeeld wordt. In 1918 is hij nog een grote uitzondering.

Hoe gruwelijk de Grote Oorlog ook geweest is, aan het geloof in de oorlog heeft hij geen einde gemaakt. De Britse maarschalk Douglas Haig geldt vandaag als het grote voorbeeld van de gevoelloze ‘slachter’ van soldaten bij de Somme en in Passendale. Hij is het archetype van de brute, harteloze officier zoals die wordt opgevoerd in de comedyreeks Blackadder. Maar wanneer Haig in 1928 overlijdt staan de veteranen rijen dik langs het traject van de begrafenisstoet naar Westminster Abbey. Om te rouwen, niet om te jouwen!

Het blijkt veel gemakkelijker om de legers te demobiliseren dan de geesten. De mentale mobilisatie, ook van de burgers, is dan ook heel intens geweest. Langs beide zijden is de oorlog voorgesteld als een ‘heilige’ zaak, een kruistocht, vreemd genoeg met christenen aan beide kanten.

Arthur Winnington-Ingram, de bisschop van Londen, laat er in 1915 geen misverstand over bestaan: ‘Al wie van vrijheid en eer houdt, is verenigd in een grote kruistocht – we kunnen het niet ontkennen – om Duitsers te doden, om de wereld te redden; om de goeden te doden zowel als de slechten, de jongeren zowel als de ouderen…’ Alle partijen vertalen hun inspanningen in religieuze termen.

Talrijke auteurs verlenen de gruwelijke frontstrijd zelfs een mystieke betekenis. De jezuïet Pierre Teilhard de Chardin (zelf brancardier) schrijft: ‘De oorlog doorbrak de korst van conventies en trivialiteit van het alledaagse leven. (…) Gelukkig, misschien, waren zij die door de dood gehaald werden bij de oorlogshandelingen en in de atmosfeer van de oorlog zelf, toen ze bewogen werden door een verantwoordelijkheid, een bewustzijn en een vrijheid die groter waren dan zij zelf, toen ze, in vervoering, naar de rand van de wereld gingen, dicht bij God.’

Voor intellectuelen die mee vorm hebben gegeven aan het mystieke patriottisme is het moeilijk om meteen weer over te schakelen op een zuiver rationeel wereldbeeld. In Frankrijk is de schrijver Romain Rolland de zeldzame belichaming van een consequent pacifisme. Hij heeft geen last van een slecht geweten. In september 1914 heeft hij zijn anti-oorlogsstandpunt al heel duidelijk gemaakt met een artikel in het Journal de Genève, onder de titel ‘Au-Dessus de la Mêlée’, wat hem de haat van de Franse patriotten oplevert.

De snelle ontbinding van het Duitse leger na 11 november 1918 belet niet dat tal van oorlogsveteranen dienst nemen in de gewelddadige Freikorpsen die gebruikt worden als bewakers van de grenzen en om binnenlandse opstanden de kop in te drukken.
De snelle ontbinding van het Duitse leger na 11 november 1918 belet niet dat tal van oorlogsveteranen dienst nemen in de gewelddadige Freikorpsen die gebruikt worden als bewakers van de grenzen en om binnenlandse opstanden de kop in te drukken.© Library of Congress, Washington DC

Na de oorlog probeert Rolland de Europese intellectuelen te mobiliseren voor een ‘internationale van de geest’. Onder zijn manifest Déclaration de l’Indépendance de l’Esprit (1919) plaatsen ook veel Duitsers (onder wie Heinrich Mann en Albert Einstein) hun handtekening. Het manifest roept de intellectuelen op om voortaan alleen nog de Mensheid te dienen en zich niet meer voor de kar van naties, klassen of religies te laten spannen. De ‘internationale van de geest’ krijgt nooit vleugels. Veel pacifisten hebben toch weer een vaderland ontdekt om voor te vechten: de Sovjet-Unie. Maar een van de meest eminente ondertekenaars van Rollands manifest, Bertrand Russell, is ook een van de eerste radicale critici van het bolsjewisme. De pacifisten gaan spoedig onder groot krakeel uit elkaar.

In Duitsland is het na de oorlog gevaarlijk om pacifist te zijn. De pacifisten worden er van verdacht de militaire nederlaag mee in de hand te hebben gewerkt. Een aantal bekende aanhangers, zoals Hans Paasche en Alexander Futran, worden vermoord.

Het pacifisme in Duitsland is ouder dan de oorlog. Het Deutsche Friedensgesellschaft bestaat al sinds 1892. Onder zijn leiding vormt zich na de oorlog een waaier aan pacifistische groepen en organisaties, een Friedenskartell dat de pacifistencongressen van Braunschweig (1920) en Essen (1921) organiseert. Het kartel ijvert tegen het weer oplaaiende Duitse militarisme en revanchisme en voor de toetreding van Duitsland tot de Volkenbond. Maar net als in Frankrijk krijgt de pacifistische beweging nooit veel slagkracht. Ze is inwendig verdeeld, onder meer over de kwestie van Duitslands schuld aan de oorlog, die is vastgelegd in het Verdrag van Versailles.

In feite demobiliseert een groot deel van Europa gewoon nooit, mentaal noch militair. De oorlog die een einde zou maken aan alle oorlogen (Woodrow Wilson), kan niet eens een einde aan zichzelf maken. Duitsland moet zijn leger snel ontbinden na 11 november 1918, maar veel oorlogsveteranen nemen dienst in de gewelddadige Freikorpsen, paramilitaire ‘hulptroepen’, die worden ingezet om de grenzen te beschermen, maar ook om binnenlandse opstanden neer te slaan. Het zijn leden van zo’n Freikorps die in januari 1919 de linkse leiders Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg vermoorden in Berlijn. Duitsland gaat nog door jaren van gewelddadige schokken, met linkse en rechtse pogingen om een staatsgreep te plegen. Ook wanneer de Freikorpsen ontbonden worden en het Duitse leger krimpt tot 100.000 man raken veel Duitse mannen de smaak van bruut geweld niet meer kwijt. Daarop ent zich de giftige ideologie van het nationaalsocialisme.

Maar ook Rusland is nog niet uitgevochten. Lenin is in 1917 met veel retorisch tromgeroffel uit de ‘imperialistische oorlog’ gestapt. Daarna stort hij zich vol overtuiging in een bloedige burgeroorlog. De ‘nieuwe mens’ van het communisme heeft met de ‘oude mens’ van het kapitalisme gemeen dat hij bereid is tot extreem geweld.

Misschien zijn de enige echt nieuwe mensen die de Grote Oorlog heeft voortgebracht de (anti)kunstenaars van het dadaïsme. Alleen zij veroordelen de oorlog en het militarisme zonder enig voorbehoud. Het is een troost dat de namen van Hugo Ball, Tristan Tzara, Georg Grosz en hun vrienden tegenwoordig even bekend zijn als die van de generaals en maarschalken die de grote offensieven hebben bedacht.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content