Jan Denys

‘Waarom een kortere werkweek geen goede zaak is’

Jan Denys Arbeidsmarktdeskundige en woordvoerder van Randstad

Sinds enkele jaren is het thema van het collectief minder gaan werken opnieuw aan een revival bezig. Het idee is zeker niet nieuw. De Franse socialist Paul Lafargue hield in 1881 in zijn pamflet Recht op Luiheid al een pleidooi om minder te werken. Benjamin Franklin, John Stuart Mill en John Mainard Keynes zijn andere beroemde historische pleitbezorgers. Sindsdien komt het idee om de zoveel decennia naar boven drijven. Meestal wint het aan populariteit in tijden van economische stagnatie of recessie. Het verdween telkens weer toen de economie aantrok. De laatste keer dat dit gebeurde was halverwege de jaren 1980. Maar nu is het idee opnieuw terug. Dit keer voorgoed? Collectief minder werken: ik geloof er alvast niet in.

Dit artikel verscheen eerst als deel van de rubriek ‘Pro-Contra’ in het meest recentr nummer van Sampol.

Lees hier waarom Olivier Pintelon, lid van de sociaal-progressieve denktank Poliargus, een kortere werkweek wel een goede zaak vindt.

De intussen in Vlaanderen beroemde Nederlandse journalist Rutger Bregman schreef er vorig jaar in De Morgen reeds een opgemerkte bijdrage over. Zijn voorstel was behoorlijk revolutionair. Op termijn moeten we naar een 15-urige werkweek evolueren. Minder werken zou de oplossing zijn voor alles, of toch bijna. In Vlaanderen is Femma, de voormalige KAV, de belangrijkste pleitbezorger. De vrouwenbeweging voert sinds enkele maanden campagne voor een collectieve 30-urenweek (met behoud van loon). Ook voor de denktank Poliargus is een kortere werkweek wenselijk én haalbaar. Opmerkelijk, bij de verkiezingen vorig jaar nam buiten de PVDA+ geen enkel linkse partij een uitgesproken standpunt in pro collectieve arbeidsduurvermindering. Bij de volgende verkiezingen zal dit misschien anders zijn.

Onderscheid

We maken om te beginnen een onderscheid tussen individuele en collectieve arbeidsduurvermindering. De collectieve arbeidsduurvermindering kwam inderdaad tot stilstand in de loop van de jaren 1980 maar de individuele arbeidsduurvermindering is onverkort verder gegaan, zelfs in die mate dat de gemiddelde jaarlijkse arbeidsduur in België nu al één van de laagste ter wereld is. Het is aan het individu/gezin om te bepalen wat er gebeurt met productiviteitsstijgingen. Dat werknemers hier hun deel van krijgen, is niet meer dan normaal. Het is ook aan hen om te beslissen of ze dit omzetten in meer vrije tijd of in hogere welvaart. Kiezen voor meer vrije tijd is voor mij op individueel niveau een volstrekt legitieme keuze. Het staat echter buiten kijf dat er door de burgers/gezinnen de voorbije decennia meer is gekozen voor hogere welvaart dan voor meer vrije tijd. Dat daarnaast ook voor meer vrije tijd is gekozen, heeft veel te maken met de flinke subsidies van de overheid. Denk aan de verschillende vormen van tijdskrediet. We hebben ook geen wezenlijke bezwaren tegen een collectieve arbeidsduurvermindering op bedrijfsniveau, bijvoorbeeld als alternatief voor een collectief ontslag. We hebben zelfs geen bezwaren indien de vakbeweging bij collectieve onderhandelingen de produktiviteitswinsten zou willen inruilen voor minder werken. Het is dan aan het sociaal overleg om hier verder mee om te gaan.

'Waarom een kortere werkweek geen goede zaak is'
© Fred

We hebben wel ernstige bezwaren tegen het verder collectief verminderen van de gemiddelde arbeidsduur. We geloven om te beginnen in tegenstelling tot de voorstanders geenszins dat dergelijke vermindering oplossingen zal brengen voor twee grote problemen: de werkloosheid en de toegenomen stress.

Werkloosheid

'Waarom een kortere werkweek geen goede zaak is'
© iStock

Een collectieve arbeidsduurvermindering zal de werkloosheid helemaal niet oplossen. Als mensen aan de bovenkant van de arbeidsmarkt minder gaan werken, betekent dit helemaal niet dat mensen aan de onderkant meer kansen krijgen. De werkloosheid bij hoger opgeleiden is nu reeds heel laag. Collectief minder werken, zal in dat segment hoofdzakelijk tot meer moeilijk vervulbare vacatures leiden met alle negatieve gevolgen van dien. Zelfs als we binnen één scholingsniveau blijven, komen we niet veel verder met arbeidsduurvermindering. Een dokter die minder werkt, biedt geen soelaas voor een werkloze archeoloog. Collectief minder werken kan hier en daar weliswaar voor banenwinst zorgen maar zal vooral de spanningen op de arbeidsmarkt doen toenemen. De lonen komen onder bijkomende druk. De concurrentiepositie van heel wat bedrijven komt verder in gevaar. Bovendien kan een collectieve arbeidsduurvermindering alleen effect hebben als deze fors is. Maar dergelijke forse verminderingen kunnen nooit betaald worden met de huidige productiviteitswinsten. Er zou een ernstige taxshift nodig zijn om in deze voor de nodige zuurstof voor de bedrijven te zorgen. De voorstanders van de arbeidsduurvermindering verwijzen ook graag naar het forse banenverlies dat ons te wachten staat als een gevolg van de robotisering, automatisering en – waarom ook niet – de globalisering. Dergelijke voorspellingen zijn niet nieuw. Het aantal keer dat het einde van de arbeid werd aangekondigd, is niet meer te tellen. Deze voorspellingen werden wel telkens door de feiten tegengesproken. Maar hoeft de geschiedenis zich per sé telkens te herhalen? Dat is inderdaad niet uit te sluiten maar het zal toch niet voor binnenkort zijn. Nooit werkten er zoveel mensen in dit land. Ook nu voorspelt het Planbureau een forse nettogroei van 200.000 banen tegen 2020. Zelfs zonder arbeidsduurvermindering zal het aantal knelpunten op de arbeidsmarkt stijgen. Het minste wat we kunnen zeggen, is dat de voorstanders wel een slecht moment hebben gekozen om hun voorstel te lanceren. De voorstanders vergeten ook systematisch enkele belangrijke neveneffecten te vermelden. Zo zal een daling van de gemiddelde arbeidsduur automatisch leiden tot meer overuren en/of zwartwerk.

Stress

We kunnen ons vergissen maar we hebben de indruk dat het vooral de toegenomen vrije tijd is die op dit moment bij de voorstanders het zwaarst doorweegt bij het pleidooi voor collectief minder werken. Het leven is nu gewoon te druk. Minder werken zal leiden tot minder stress en meer levensgeluk. Tegen deze redenering kan heel wat worden ingebracht. Vooreerst kunnen we al vragen stellen bij de toename van stress. In het pleidooi van Poliargus voor een kortere werkweek wordt verwezen naar één studie van SD Worx. Hoewel ruim verspreid wordt niet verwezen naar de werkbaarheidsmonitor van de Vlaamse Overheid. Uit deze monitor die sinds 2004 wordt samengesteld blijkt helemaal geen toename van stress. Er is ook geen toename van werkdruk en emotionele belasting. Ten slotte blijkt de veelbesproken balans tussen werk en privé slechts voor 10% van de werknemers problematisch. Bovendien wordt er bij het fenomeen stress snel uitgegaan van een louter werk gerelateerd probleem. Mark Elchardus lanceerde vele jaren geleden al de term ‘leefstress’. Veel drukte heeft te maken met onze vrije tijd en met een algemene versnelling in onze maatschappij. Deze louter terugvoeren tot een puur economisch gegeven is een reductie die de werkelijkheid geweld aandoet. Veel stress komt voort uit verlies van ‘het eeuwige leven na de dood’. Daardoor leven we niet langer maar existentieel veel korter. Er is nog maar één leven en dat moet hier en nu geleefd worden. Er valt geen seconde te verliezen. Het aanbod aan intensieve levensmomenten is gigantisch gestegen. De sociale media, internet en onze smartphones zorgen daarenboven voor een niet aflatende stroom aan prikkels ook buiten het werk. En dan is er de toegenomen keuzestress. Het is naïef te denken dat dit probleem opgelost geraakt door enkele uren per week minder te gaan werken. Ik geloof meer in het incorporeren van traagheid en stilte in ons leven, d.w.z. zowel in als buiten ons werk. Het gaat meer om een kwalitatieve benadering dan om een puur kwantitatieve (meer/minder).

Individualisering

'Waarom een kortere werkweek geen goede zaak is'
© iStock

Het opleggen van nieuwe collectieve normen spoort ook helemaal niet met de individualiseringstrend in onze samenleving. Als individuen of families zelf beslissen om productiviteitswinsten om te zetten in meer vrije tijd dan is dat prima zoals we hierboven al hebben uiteen gezet. Dat gebeurt nu al volop. Bijna één op twee vrouwen in dit land werkt deeltijds. In Nederland is dit zelfs drie op vier. Deze ontwikkeling heeft zich op enkele decennia voorgedaan zonder enige collectieve verplichting van bovenaf. Terzelfdertijd zien we de opkomst van het ‘hosselen’ (Adjiedj Bakas) waarbij meerdere jobs om uiteenlopende redenen worden gecombineerd. Ook het aandeel freelancers neemt toe. Zij vallen per definitie niet onder de verplichtingen van een collectieve arbeidsduur. In de toekomst zal de diversiteit op de arbeidsmarkt nog toenemen. Er is onmiskenbaar een tendens om ook bij loonarbeid meer op resultaten dan op ingezette uren te gaan afrekenen (bijvoorbeeld bij thuiswerk). Op een ogenblik dat meer en meer mensen van de bestaande norm gaan afwijken, is het in zekere zin vreemd om een nieuwe norm te gaan introduceren. Stel dat we vandaag de arbeidsmarkt opnieuw zouden ontwerpen dan is het zelfs hoogst twijfelachtig of er nog zoiets als een collectieve arbeidsduur zou worden meegenomen.

Diversifiëring

De voorstanders van minder werken vertrekken ook impliciet van de dichotomie werk-vrij tijd waarbij de vrije tijd duidelijk superieur is. Wellicht speelt hier een al of niet latente Marxistische erfenis waarbij veel nadruk wordt gelegd op het vervreemdende karakter van arbeid in onze kapitalistische maatschappij. In deze redenering wordt werk nog steeds uitsluitend als middel gezien om inkomen te verwerven. Toen Lafargue zijn pamflet schreef, ging dat ongetwijfeld nog op. Maar intussen hebben sociologen overtuigend aangetoond dat betaald werk ook heel wat andere fundamenteel menselijke behoeften invult zoals sociale contacten, zingeving, persoonlijke ontwikkeling en tijdstructurering. Daarbij komt dat er anno 2015 nog nooit zoveel kwalitatief hoogstaande jobs zijn geweest. De visie van de voorstanders van minder werken op arbeid is globaal genomen te negatief. Ook op het vlak van arbeid is er wel degelijk sprake van vooruitgang. Bovendien hebben we hierboven al aangegeven dat we niet geloven dat vrije tijd op al deze menselijke behoeften per definitie beter scoort dan arbeid. Vrije tijd levert bijvoorbeeld minstens zoveel stress op als arbeid. En studies tonen aan dat ook bij vrijwilligerswerk en huishoudelijke arbeid heel wat vragen kunnen worden gesteld bij de kwaliteit ervan. Bijna alle inconveniënten die we bij betaalde arbeid aantreffen vinden we ook bij deze andere vormen van werk.

Samengevat

Het collectief verminderen van de arbeidsduur is geen goed idee. Het lost zeker niet de problemen op die het geacht wordt op te lossen, zijnde de werkloosheid en de groeiende stress (voor zover hier in een werkgerelateerde context sprake van is). Het gaat ook uit van een negatieve visie op arbeid. En het past al helemaal niet bij de groeiende individualisering en diversifiëring op onze arbeidsmarkt en onze bredere maatschappij.

Jan Denys

Arbeidsmarktdeskundige Randstad

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content