Hoe genetisch onderzoek bij honden de mens vooruithelpt

DOBERMANNS vertonen vaak obsessief-compulsief gedrag.

Chihuahua’s hebben zoiets als een waterhoofd, dobermanns doen aan zelfverminking en beagles hebben autistische neigingen: omdat het zo’n populair huisdier is, spendeert de wetenschap veel geld aan genetisch onderzoek bij honden. Geen erg, het blijkt nu ook voor de mens nuttig te zijn.

De band met ’s mens trouwste vriend is zo’n 30.000 jaar oud. Toen begon de moderne mens een speciale band te kweken met de voorloper van de hond. Mensen en wolven deelden niet alleen hun leefgebied, maar ook de gave van een uitgesproken sociaal gedrag. Het is niet uitgesloten dat de connectie begon met uitzonderlijke persoonlijkheden in zowel de mensen- als de wolvenwereld: individuen die elkaar vonden in een modus vivendi – een prehistorische variant van wat acteur-regisseur Kevin Costner deed in de western Dances with Wolves.

Waarschijnlijk vonden prehistorische jagers af en toe ook wolvennesten en namen ze de welpen mee, als speelkameraadjes voor de kinderen. Misschien waren tamme wolven goede wakers of helpers bij de jacht. Maar echt gedomesticeerd kon je ze niet noemen. Zelfs vandaag is het aartsmoeilijk om wolven handstam te maken. Je kunt ze wel laten wennen aan een permanente menselijke aanwezigheid, maar het zijn geen honden. Als een wolf wegloopt van een mens zal hij zich nooit omdraaien om te kijken of de mens volgt. Een hond doet dat wel.

In de wolvenaard zitten wel eigenschappen die de hond op de goede weg zouden zetten om een leven samen met de mens op te bouwen. Een studie in Frontiers in Psychology toont aan dat wolven aandacht schenken aan elkaar én aan mensen. Ze zijn ook toleranter en socialer dan veel andere dieren. Maar wolven missen het vermogen om makkelijk met andere soorten te communiceren. Hondenpuppy’s zijn vanaf hun geboorte in staat om adequaat te reageren op mensen, bij wolven lukt dat zo goed als nooit. Wolven zullen ook nooit hun argwaan tegenover mensen opgeven, honden doen dat wel.

De mens had een hand in de ontwikkeling van de hond uit de wolf, al was het maar door systematisch te kweken met de meest sociale dieren waar hij mee te maken kreeg. Het echte proces van domesticatie, via kunstmatige selectie die kenmerken zoals minder agressiviteit en grotere volgzaamheid bevorderde, zou zo’n 15.000 jaar geleden begonnen zijn. Dat betekent niet alleen dat de hond zich fluks als een nieuwe soort manifesteerde, maar ook dat de enorme veelzijdigheid aan hondenrassen zch verrassend snel doorzette.De kleinste rassen, zoals de chihuahua, kunnen zelfs niet meer paren met reuzen zoals de Deense dog. Hun DNA blijft natuurlijk wel vergelijkbaar genoeg om ze als soortgenoten te beschouwen.

Het genoom van de hond is zo flexibel dat het de ontwikkeling van grote verschillen in het skelet mogelijk maakt, waardoor je opvallende rassenverschillen krijgt. Bij katachtigen is dat niet het geval, waardoor de meeste kattenrassen op elkaar lijken. Katten hebben evenmin dezelfde sociale flexibiliteit als honden – in de natuur zijn veel katachtigen territoriaal. Ze gebruiken de mensenwereld voor hun eigen welzijn, maar in feite maken ze er niet echt deel van uit. Honden wel.

Geschikte geleidehonden

Wetenschappers krijgen steeds meer zicht op de aanpassingen waarmee honden zich in de mensenwereld konden inwerken. Door het succes van de hond als huisdier is er veel geld beschikbaar voor diepgravend onderzoek van de psychologie en de persoonlijkheid van honden. Zelfs dure hersenscans behoren tot het gamma. Onderzoekers kunnen honden zo trainen dat ze proefjes doen in scanners, waarbij de werking van hun hersenen in beeld wordt gebracht.

Zo meldt Scientific Reports dat hersen-scans een belangrijke hulp kunnen zijn om te bepalen welke honden geschikt zijn om geleidehond te worden. Meestal worden daar zachtaardige en leergierige rassen zoals de labrador of de golden retriever voor geselecteerd. Maar zelfs dan moet 70 procent van de dieren tijdens de training uit het programma worden gehaald, omdat ze toch niet de juiste kwaliteiten blijken te hebben. Omdat zulke trainingen duur zijn, is het zaak om foute keuzes zo veel mogelijk uit te sluiten. Met een hersenscan kan de kans op een mislukte selectie worden teruggedrongen. Zelfs dieren die ogenschijnlijk kalm lijken, kunnen tijdens experimenten in een scanner vrij veel activiteit vertonen in de amygdala, een zone in de hersenen die met emotionele opwinding en angstreacties in verband staat.

Wetenschappers weten ondertussen dat er zelfs bij honden optimisten en pessimisten zijn. Voor belangrijke taken kan het nuttig zijn om te kunnen leunen op een optimistisch dier dat een groot vertrouwen heeft in een goede afloop. In de hondenwereld zouden er verhoudingsgewijs meer optimisten zijn dan in de mensenwereld. Een recente studie in Public Library of Science ONE toont ook aan dat honden in staat zijn voedsel te delen met andere individuen, zeker als het dieren zijn die ze kennen. Ze zouden zelfs meer voedsel delen als er andere individuen, mensen inbegrepen, op staan te kijken. Noem het een variant van wat wij sociale druk noemen. Sommige dieren zijn trouwens genereuzer dan andere – er lijkt een grote variatie in persoonlijkheid onder honden te bestaan.

Studies met hersenscans leren ons ook hoe honden in staat zijn om mensen te begrijpen, of op z’n minst beter te begrijpen dan vroeger, toen ze nog wolven waren. Het topvakblad Science rapporteert dat honden informatie puren uit de woordenschat van mensen en uit de intonatie waarmee mensen woorden uitspreken. Ze gebruiken daar dezelfde zones in de hersenen voor als wij, die instrumenteel zijn in het linken van een vorm van betekenis aan klanken en toonhoogtes. Dat betekent niet dat honden in staat zijn woorden te begrijpen, wel dat ze in de context van een interactie met een mens correcte informatie uit de communicatie kunnen halen. De intelligentie van honden wordt soms vergeleken met die van jonge mensapen, of van kinderen van een jaar of twee, wat mee kan verklaren waarom de meeste mensen tegen hun hond praten alsof het een baby is: langzamer en met hogere tonen dan in een normaal gesprek.

Honden zijn in staat om vrij goed menselijke emoties in te schatten. Ze kunnen meer afleiden uit een menselijk gezicht dan niet-hondenliefhebbers willen geloven. Ze kunnen het onderscheid maken tussen gelukkige en minder gelukkige gezichten, en daar gevolgen aan koppelen over het humeur van de persoon die ze zien. Een studie in Biology Letters meldt dat ze daar geen eenvoudige indicaties voor gebruiken, maar dat ze aan de hand van de input van verschillende zintuigen een soort ‘abstracte mentale representatie’ van emoties maken, die ze zelfs kunnen toepassen op mensen die ze niet kennen. Het gaat dus om meer dan wat aangeleerde patronen van hun baasje.

Schuldige hondenblik

Er is goed nieuws voor de vele hondeneigenaars die ervan overtuigd zijn dat hun troetel, in tegenstelling tot katten, meer in hén geïnteresseerd is dan in het voedsel dat ze verschaffen. Voor een studie in Social, Cognitive and Affective Neuroscience, die ook al op hersenscans gebaseerd was, werden keuze-experimenten gehouden. Wat zou de hond kiezen: het eten of het baasje? Van de dertien geteste honden kozen er amper twee expliciet voor het voedsel. Vier kozen resoluut voor de eigenaar. Bij de rest hing het resultaat in de balans: de helft van de tijd kozen ze voor het voedsel, de andere helft voor de eigenaar. Het is evident dat de geteste dieren niet hongerig waren, anders zouden de resultaten ongetwijfeld anders geweest zijn.

Maar niet alles wat hondenliefhebbers in hun dieren zien, is correct. De zogenaamde schuldige hondenblik van een beest dat iets gedaan heeft wat niet mocht, blijkt niet te bestaan. De blik is louter het gevolg van de eigenaar die het dier iets verwijt, of er op z’n minst zo naar kijkt dat het voelt dat er iets niet juist is. Een hond die de kat heeft aangevallen, zal niet bij voorbaat bang zijn voor represailles (wat bleek uit onderzoek dat in Behavioural Processes verscheen). En hoe goed de relatie tussen een hond en zijn eigenaar ook is, recent onderzoek gepubliceerd in Animal Cognition wijst uit dat een dier, als het echt niet anders kan, zijn eigenaar misleidt als het daardoor aan een grote beloning (het best denkbare hondenkoekje) kan komen. Het is natuurlijk niet zeker of honden bewust ‘misleiden’. Misschien etaleren ze gewoon een gedrag waardoor ze makkelijker beloond worden.

In de loop van de geschiedenis van het leven heeft geen enkel dier zich zo sterk aan de mens aangepast als de hond. De oorspronkelijke gezel is een familielid geworden, dat dikwijls een naam krijgt die zijn baasje evengoed aan zijn of haar kinderen had kunnen geven. Bovendien is de selectie van honden de voorbije eeuwen zo geëvolueerd dat ze aan verwachtingen tegemoet kunnen komen: een goede waker, goed gezelschap op de sofa, een speelvogel. Er zijn zelfs hypes, rassen die eventjes populair worden vanwege hun kleur- en andere kenmerken, en vervolgens vervangen worden door een nieuwe hype. Maar hoe hipper een hondenras is, hoe groter de kans op ernstige afwijkingen. De selectie van honden in richtingen die sterk afwijken van de roots van de dieren, heeft uiteraard een effect op het genetisch materiaal. Moderne technieken voor grootschalige genoomanalyse maken het mogelijk om greep te krijgen op de veranderingen.

Zo publiceerden wetenschappers in BMC Genomics een grondige analyse van een reeks genen voor 29 hondenrassen, waaronder de Tervuurse herder en het schippertje. Ze ontdekten onder meer waarom keffertjes agressiever uit de hoek komen dan grotere rassen: rassen zoals de yorkshireterriër hebben een gen dat hen tegelijk kleiner maakt én agressiever, zelfs tegenover hun eigenaars. De onderzoekers konden twaalf genen isoleren die de angst en agressiviteit van honden meebepalen. De studie steunde deels op enquêtes van eigenaars die hun honden intens observeren. Als onderzoekers de eventuele vooringenomenheid van eigenaars tegenover hun dieren kunnen doorbreken, kan dat grote mogelijkheden bieden voor het onderzoek naar het verband tussen genen en gedrag, want dan hoeven ze een belangrijk deel van het werk niet zelf te doen.

Mensen hebben van de oorspronkelijke wolf meer dan 350 hondenrassen gemaakt, waarvan sommige fysiek zo erg lijden onder hun typische kenmerken dat ze verboden zouden moeten worden. Kleine dieren met een vrij grote kop en een platte snuit, zoals de pekinees en de mopshond, zijn gemaakt om ook in hun volwassen leven de indruk te wekken dat ze puppy’s zijn. Maar de dieren hebben zo veel ademhalings- en andere problemen dat ze geen gemakkelijk leven leiden. De chihuahua torst het hondenequivalent van een waterhoofd, omdat sommige mensen dat mooi vinden. Veel diertjes lijden als gevolg van de doorgedreven selectie aan genetische afwijkingen.

Een studie in PLoS ONE screende 7000 honden van 230 rassen op een honderdtal genetische afwijkingen. Ze ontdekte dat één hond op de zes minstens één genetische afwijking heeft. Sommige afwijkingen die aan een bepaald ras worden toegeschreven, zoals ernstige hartafwijkingen voor dobermanns, werden ook in andere rassen aangetroffen. Een recente studie in Proceedings of the National Academy of Sciences linkte een gen voor epileptische aanvallen in de Rhodesian ridgeback aan hetzelfde gen voor de mens. Het gen stuurt een boodschappermolecule in de hersenen in de war, bij hond én mens.

Die laatste studie illustreert dat mensen nut kunnen puren uit iets wat eigenlijk een funest gevolg van hun activiteiten is. Omdat de genetica van mensen veel gevarieerder is dan die van honden, kunnen zeker rashonden nieuwe inzichten geven in de koppeling van genen aan gedrags- en andere afwijkingen. De redenering is: als je kleine genetische verschillen kunt puren uit de studie van genetisch zo goed als identieke individuen, en die kunt koppelen aan mentale of gedragsafwijkingen, kun je de geneeskunde een stap vooruithelpen. New Scientist gaf een voorbeeld van een studie met dobermanns, die niet alleen met hartafwijkingen worstelen maar ook met wat wij obsessief compulsief gedrag noemen, dat tot ernstige persoonlijkheidsstoornissen kan leiden. Dobermanns kunnen hun flanken en poten tot bloedens toe blijven likken. Onderzoekers identificeerden vier genen die een rol spelen in het uitlokken van dat gedrag. Drie daarvan zijn al bij mensen beschreven, ze spelen een rol in de communicatie tussen zenuwcellen. Een medicijn dat compulsief gedrag bij mensen bestrijdt, blijkt ook bij honden te werken, wat de hoop versterkt dat de studie van de aandoening bij honden nuttig kan zijn voor het medisch onderzoek.

Bijzonder onthullend was een onderzoek uit Scientific Reports. Bij 500 beagles werd getest of ze in staat waren hulp te vragen aan een vreemde mens om een moeilijke taak uit te voeren. Ongeveer de helft van de dieren deed dat. Het speurwerk legde vijf genen bloot die daar een rol in spelen. Van die vijf genen werden er bij de mens drie in verband gebracht met autisme. Een vierde gen speelt een rol in de vatbaarheid voor schizofrenie. Kortom: onderzoek naar genen die veranderingen veroorzaken in het sociaal gedrag van honden kan nuttig zijn bij de studie van menselijke gedragsproblemen. Of hoe uit de hand gelopen modegrillen medische kansen openen.

Door DIRK DRAULANS

Eén hond op de zes heeft minstens één genetische afwijking.

Honden zouden de intelligentie van een tweejarig kind hebben. Het verklaart waarom mensen tegen hun hond praten alsof het een baby is.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content