‘Wat wij de Derde Wereld noemen, is niet per definitie straatarm’

In ‘Van de nood een deugd maken: hoe humanitaire hulp werkt’ geeft Bruno De Cordier (UGent) zijn visie op de toekomst van de noodhulp. Knack.be biedt een selectie uit het boek aan.

Eind mei 2016, een paar weken voor ik de tekst van mijn boek afwerkte, had in Istanboel onder auspiciën van de Verenigde Naties de eerste mondiale top over humanitaire hulp en noodhulp plaats. De bedoeling was om een staat van het humanitaire systeem op te maken en een aantal hervormingen uit te werken, zeker tegen de achtergrond van de Syrische oorlog, de trekker van wat vaak de ergste vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog wordt genoemd.

Een aantal grote ngo’s en commentatoren deden het evenement af als een pr-stunt die niets wezenlijks zou veranderen aan een aantal grote pijnpunten in de sector. Bij dergelijke samenkomsten is het echter altijd zo, dat wat naar de buitenwereld wordt verklaard, altijd doorspekt is met flitsende slogans en abstracte diplomatentaal. Wat echt leeft, gebeurt in de wandelgangen en tijdens de informele contacten. De vraag is echter gesteld: waar staat de humanitaire sector en hoe moet het verder?

Syrië en Zuid-Soedan als orgelpunt

In 2015 werd wereldwijd officieel 131,6 miljard dollar besteed aan ontwikkelingsbijstand. Daarvan ging 28 miljard dollar naar humanitaire hulp en noodhulp, beide vormen van hulp die op korte termijn gegeven worden aan bevolkingsgroepen die getroffen zijn door een gewapend conflict, een natuurramp of een epidemie. Door grote crisissen als Syrië en Zuid-Soedan is dit een voorlopig record in de humanitaire geschiedenis.

Echt opbeurend is het humanitaire verhaal niet. Waar geen kommer en kwel is, of dreigt, zijn er immers geen noodhulp en humanitaire hulpverleners te bespeuren. Iets dat velen in het humanitaire verhaal en het bonte kluwen van donorinstellingen, ngo’s, VN-organisaties en hun talrijke onderaannemers wellicht het meest bijblijft, is de sterke verwevenheid van het humanitaire, de noodhulp en het politieke. Hoe moeten we daarmee omgaan en hoe moet het nu verder?

Volgens mij hangt het af van wat we van humanitaire hulp verwachten en, vooral, van de manier waarop we het beestje inschatten. Als je de humanitaire branche idealiseert als een wereld boordevol onbaatzuchtige, dromerige idealisten, die allemaal gedreven worden door de roeping om samen minder fortuinlijke medemensen in de tropen te helpen, dan moeten de realiteit en de praktijk als een ijskoud stortbad werken. Heel wat individuele humanitaire werkers zullen dat vanuit hun eigen ervaringen beamen. De humanitaire hulp is een professionele sector, om niet te zeggen industrie, die naast oorspronkelijke idealen ook belangen heeft en die, of je het nu wil of niet, een onderdeel is van mondiale politiek en van internationale betrekkingen. Humanitaire hulp is ook nooit echt apolitiek noch ideologisch neutraal. Dat komt omdat de organisaties en donoren die ze organiseren en financieren dat altijd in de één of ander mate doen vanuit bepaalde waarden, normen en ideologische beschouwingen.

Als men het humanitaire zo bekijkt, zoals het werkelijk is, dan wordt het wellicht gemakkelijker om de dingen te plaatsen. Dat er tijdens de talrijke operaties dingen mislopen en onvoorziene effecten opduiken, dat er fouten worden gemaakt en dat er aberraties zijn, is des mensen. Het zou pas verdacht zijn als we deden alsof dat niet zo was. Niets is perfect in deze wereld en in dit leven en er bestaat dan ook geen perfecte aanpak van noodhulp en humanitaire bijstand. De sector is daar achter de schermen en ook publiek veel nuchterder en zelf-kritischer in dan de publieksreclames en donateurs-pr laten uitschijnen.

Humanitair staatmanschap

Wellicht zullen sommigen zich afvragen of humanitaire bijstand geen deel van het probleem is. Dat is het in een resem gevallen wel degelijk, bijvoorbeeld in staten en samenlevingen die massa’s hulp omzeggens door de strot geduwd krijgen, waar overheden of rebellengroepen een sport maken van het afschuiven van hun verantwoordelijkheid voor het inrichten van een sociaal beleid op buitenlandse hulporganisaties, en op plaatsen waar massa’s hulp een ware afhankelijkheidscultuur en profitariaat voeden. Daar is stoppen of zwaar snoeien vaak het beste dat men kan doen.

In een aantal hulporganisaties beseft men dat ook al te goed en wordt dat steeds openlijker besproken. Sommige organisaties kiezen ervoor om niet meer te verschijnen in ‘populaire’ rampgebieden waar er al een massa hulpacties zijn. In de plaats daarvan gaan ze meer in crisisgebieden werken die uit het publieke oog en hart verdwenen zijn. Ergens bewust niet tussenbeide komen, creëert soms een grotere meerwaarde dan wanneer je dat absoluut en tot elke prijs toch wil doen. Dat vereist visie en een soort humanitair staatsmanschap. Het is niet evident in een sfeer waar organisaties soms onder zware emotionele druk van de opinie en de achterban staan om ‘daar-niet-te-staan-en-iets-te-doen’ en waar financiering vaak afhangt van zichtbaarheid in de media. Toch is het een goede keuze die moet worden aangemoedigd.

Ergens bewust niet tussenbeide komen, creëert soms een grotere meerwaarde dan wanneer je dat absoluut en tot elke prijs toch wil doen.

Een andere ontwikkeling die volgens mij moet worden aangemoedigd, is de opkomst van wat we de geografisch gespecialiseerde hulpverleners kunnen noemen. Dat zijn hulpverleners met een actieve interesse in een bepaalde regio of in specifieke landen die ervoor kiezen om hoofdzakelijk in die gebieden te blijven werken en niet meer van hot naar her te lopen. Naast het aanleren van een onder internationale hulpverleners minder courante taal zoals Arabisch of Portugees, bouwen ze naast een heus netwerk ook een pak kennis op over de cultuur, de samenleving en de politieke dynamiek van en binnen hun werkgebied.

Verder blijft het uitkijken hoe de gebonden voedselhulp gaat evolueren. De zogenaamde ‘ijzeren driehoek’, de nauwe verwevenheid van de agro-industrie, grote maritieme transportfirma’s en een selecte groep ngo’s in de internationale voedselhulp van de VS (maar ook van een aantal andere donorlanden als Japan), krijgt steeds meer weerwerk. Dat komt niet alleen van ngo’s en vanuit de ontvangstlanden, maar ook van binnen de betrokken donorinstanties zelf.

Omdat noodhulp en humanitaire bijstand inherent zijn aan crisissen en er altijd crisissen gaan zijn, zullen ze als activiteit en als sector niet snel verdwijnen. In de acute fase van rampen en andere urgenties blijven ze vaak nodig, ook, en in toenemende mate, in Europa. Je mag echter niet verwachten dat de mensen die de hulp krijgen een innige liefde gaan koesteren voor de goeddoeners door wie ze geholpen worden. De menselijke geest zit zo niet in elkaar en de meesten willen uiteindelijk geen hulp omdat ze in eerste instantie niet wilden belanden in een situatie waarin ze hulp moeten vragen. Dat is volledig te begrijpen. Nu als we dus op een volwassen en evenwaardige manier willen werken met de ontvangstlanden en de begunstigden, zullen we moeten afstappen van die postkoloniale zelfkastijdig en de postslavernijwroeging die het blijkbaar nog goed doen in de linkse salons en onder carrièreactivisten. Daarop werd al vaak ingespeeld door machthebbers in de oude Derde Wereld, die al te graag de blaam voor hun brokkenparcours van zich afschoven.

Crisissen kunnen heus niet lineair herleid worden tot de gevolgen van kolonialisme, imperialisme en blank privilege. Het tegendeel beweren, veronderstelt dat lokale machthebbers en belangenroepen per definitie ontoerekeningsvatbaar en niet in staat zijn om de dingen in een bepaalde richting te duwen. Dat is pas écht betuttelend.

Het aantal incidenten waarbij zowel plaatselijke als buitenlandse hulpverleners betrokken geraken of waarvan ze het slachtoffer zijn, gaat gestaag in stijgende lijn. Tussen 1997 en 2013 vonden er ongeveer 1580 gekende veiligheidsincidenten met en tegen hulpverleners plaats.

Een doorgeschoten institutionalisering?

De humanitaire sector zal nog lang gedomineerd blijven door de donoren, ngo’s en andere spelers uit de OESO, dus door de oude industrielanden van Noord-Amerika, West-Europa en door Japan. De donorlanden uit dat blok, die gegroepeerd zijn in een soort ‘eerste klasse’ van donoren die de DAC-groep heet, leverden van 1962 tot nu tussen de 78 en 95 procent van de officiële ontwikkelingshulp en humanitaire bijstand in de wereld. Toch zal de ruimte voor de humanitaire hulp en de noodhulp uit dat blok krimpen.

Waarom? Een eerste reden is de toenemende onveiligheid voor hulpverleners in een reeks gebieden door het wegvallen van het taboe op het uitkiezen van hulporganisaties en hun personeel als doelwit voor politiek geweld en misdaad van gemeen recht. Dat is de uitkomst van de gewijzigde aard van de conflicten sinds het einde van de Koude Oorlog, van het feit dat hulp wordt gezien als een bron van inkomsten door gewapende groepen, van de sleet op het aura van onbaatzuchtigheid en belangeloosheid van de hulporganisaties, en ten slotte van de steeds sterkere overtuiging dat hulp een dubbele agenda heeft en onderdeel is van een grote politieke machine.

Het aantal incidenten waarbij zowel plaatselijke als buitenlandse hulpverleners betrokken geraken of waarvan ze het slachtoffer zijn, gaat gestaag in stijgende lijn. Tussen 1997 en 2013 vonden er ongeveer 1580 gekende veiligheidsincidenten met en tegen hulpverleners plaats. Er waren meer dan 3000 doden, gewonden, verminkten of ontvoerden. Meer dan twee derde van de incidenten waren tegen ngo’s gericht. In het jaar 2013 bestond meer dan tachtig procent van de slachtoffers uit lokaal ngo-personeel. Hoewel het globaal genomen om een minuscuul percentage van de hulpverleners gaat, zijn de psychologische en aansprakelijkheidsgevolgen ervan niet min. Naast het wrange besef dat je niet automatisch graag gezien en aanvaard wordt omdat je hulp brengt en goede daden verricht, zorgen de steeds strengere veiligheidsmaatregelen ook voor verlamming en voor een steeds bredere psychologische kloof tussen de lokale samenlevingen en de hulporganisaties.

Er is ook nog iets anders. Een vroegere collega die in Kandahar werkte, zei me ooit dat de echte bedreiging voor de branche niet komt van guerrillastrijders, grenssluitingen of van mensen die bij het aanschuiven voor voedselhulp hun geduld verliezen en met stenen beginnen te gooien. Als je tekent voor de meer heftige gebieden, weet je dat dat er allemaal bij hoort. De dreiging komt van een ziekte van deze tijd: een cultuur van wereldvreemde seminaries in dure hotels, vergaderzucht, esoterische managementpraatjes, modethema’s, ziekelijke regelwoede en politiek-correcte quota die blijkbaar allemaal belangrijker geworden zijn dan ervaring, gezond verstand en het échte werk aan de basis. Ik beaam dat volledig. Het soort mensen dat, zonder een batterij ronkende diploma’s, het humanitaire groot en ooit geliefd heeft gemaakt door praktisch inzicht en charisma, zou er vandaag niet eens meer aan de bak komen. Het heeft allemaal als een kanker de ziel van het humanitaire en dus ook de uitstraling ervan aangetast. Niemand pleit voor schilderachtig amateurisme. Maar het is wel tijd voor een heuse back-to-basics-beweging.

De terugkeer van de ‘andere donoren’

Een tweede reden om aan te nemen dat de ruimte voor de klassieke westerse hulp zal afnemen, is de opkomst van humanitaire donoren van buiten het OESO-blok of minstens van de DAC-groep. Dergelijke donoren zijn niets nieuws. Tijdens de Koude Oorlog gaven communistische staten als de Sovjet-Unie en Oost-Duistland en islamitische olie-exporterende OPEC-landen als Koeweit, Saoedi-Arabië en het Libië van kolonel Kaddafi bijvoorbeeld ook humanitaire hulp.

Vandaag hebben we een heel diverse groep nieuwe of terugkerende donoren. Daaronder zitten niet alleen overheden maar ook private stichtingen en ngo’s. Naast de grote (her)opkomende economieën zoals China, Rusland en zelfs India (dat lang gezien werd als hét ontvangstland bij uitstek),vinden we landen zoals Turkije die wel lid zijn van de OESO maar niet van zijn DAC-groep. Er zijn OPEC-landen als de Verenigde Arabische Emiraten, Qatar, Saoedi-Arabië, en Iran. Ook een aantal Latijns-Amerikaanse staten als Colombia, Chili en vooral Venezuela geven nu noodhulp. Venezuela, sinds 1999 een zelfverklaarde voorvechter van Bolivariaans socialisme, toonde zich een actieve donor met heel doelgerichte acties zoals het sturen van artsen, verpleegkundigen, militair cargotransport en brandstofdonaties na de aardbeving in Haïti en na de orkaan in Honduras.

Niemand pleit voor schilderachtig amateurisme. Maar het is wel tijd voor een heuse u003cemu003eback-to-basicsu003c/emu003e-beweging.

Het gaat hier vaak om donoren en hulpleveranciers die minder vragen stellen over mensenrechten, transparantie en goed bestuur. Ze stellen de universele waarden en beginselen van de klassieke internationale hulp en de universaliteit van mensenrechten in vraag, of schuiven een alternatieve interpretatie ervan naar voor. Als hun hulp gebonden is, en dat is ze vaak, is het meer aan pure economische condities en niet aan, pakweg, mensenrechten en liberale hervormingen.

Op het eerste gezicht lijkt de inbreng van die donorlanden niet van die aard dat we echt kunnen spreken van een grote verschuiving binnen de humanitaire hulp. Ze lijkt in de tijd ook niet spectaculair toe te nemen. Dat brengt ons echter bij een belangrijke kanttekening bij hulpstatistieken: die weerspiegelen enkel de hulp die door de betrokken donorinstanties en regeringen gerapporteerd werd aan de OESO en de VN. Omdat opkomende donoren dat om politieke of interpretatieve redenen niet of slechts gedeeltelijk doen of pas heel recent begonnen te doen, weerspiegelen de beschikbare statistieken maar een beperkt gedeelte van hun inbreng. Indien we de niet-gerapporteerde hulp zouden opnemen en de hulp die via informele kanalen of onder een andere benaming werd geleverd, dan zou de portie van die donoren groter zijn, zonder evenwel de verhoudingen om te keren. Een aantal van die donoren, zoals India en tal van islamitische landen, hebben ook een eigen middenveld, met stichtingen en ngo’s die niet zelden internationaal actief geworden zijn, maar die op het terrein vaak een laag profiel houden.

Ook niet te onderschatten is het belang van de noodhulpwerking van politiek-religieuze bewegingen zoals talrijke islampartijen, de hindoenationalisten, en de christelijke diasporaorganisaties die noodhulp mobiliseren voor geloofsgenoten in hun historische moederland. In deze fase is het helemaal niet zo dat al die ‘andere hulpleveranciers’ de klassieke van de troon aan het stoten zijn, tenminste globaal genomen niet. Recente pogingen tot toenadering en soms coöptatie door klassieke donoren en internationale organisaties, tonen echter dat die ‘opkomende donoren’ er wel degelijk staan. Indien we context per context bekijken, verschilt het plaatje aanzienlijk. In het noorden van Soedan, in het door niemand erkende Somaliland en in de stukken van zuidoostelijk Oekraïne die in handen zijn van de zogenaamde separatisten hebben ze bijvoorbeeld geen onbelangrijke positie verworven. Dat komt onder meer doordat de klassieke humanitaire spelers er hun activiteiten op een laag pitje hebben gezet, afhaakten vanwege de veiligheidstoestand, van hun geldschieters niet in niet-erkende staten mogen werken, of omdat ze er politiek ongewenst zijn.

Terug naar Europa

Dat laatste brengt ons bij de derde reden waarom de ruimte voor westerse hulp niet langer voor de hand ligt: de hernieuwde assertiviteit van overheden in ontvangstlanden tegenover de buitenlandse hulpindustrie. Er is steeds minder schroom om hulporganisaties, tegen diplomatieke druk van grote donoren in, de deur te wijzen. En dat is heus niet alleen zo in staten, zoals Soedan, die al jaren in de clinch liggen met de internationale gemeenschap.

Rusland en andere landen van de oude Sovjet-Unie hebben een aantal buitenlandse ngo’s het land uitgewerkt en zijn meer controle gaan uitoefenen op de buitenlandse financiering van lokale ngo’s. Ook op het Indonesische eiland Sumatra zijn een resem buitenlandse ngo’s uitgewezen. En in India stelt de huidige hindoe-nationalistische regering paal en perk aan de buitenlandse sponsoring van ngo’s. Uiteraard gebeurt dat in de eerste plaats omwille van politieke controle. Het belet echter niet dat dergelijke maatregelen vaak ook bijval krijgen bij een volksbasis en publieke opinie die het stilaan gehad heeft met de buitenlandse hulpindustrie en met de realiteit achter haar altruïstische discours.

En dan komen we bij de laatste en wellicht belangrijkste reden waarom de ruimte voor de klassieke internationale hulp onder druk staat: de groeiende hulpmoeheid en het cynisme in bepaalde segmenten van de samenleving en bij opiniemakers in de ontvangstlanden. Dat zijn helemaal geen amorfe en passieve samenlevingen, maar wel degelijk maatschappijen met eigen dynamieken en solidariteitsgroepen die ook eigen manieren hebben om met noodsituaties om te gaan.

Dringende bijstand bij grote urgenties blijft meestal wel gewaardeerd. Maar van zodra de eerste en ergste noden voorbij zijn, nemen het scepticisme en wantrouwen snel toe. Los van de al dan niet reële bijbedoelingen en verborgen agenda’s achter de internationale hulp, willen de mensen een echte economie en geen hulpindustrie die hoe dan ook niet duurzaam is. Het is ook niet zo dat de bevolking van wat men in de volksmond nog altijd ‘de Derde Wereld’ noemt, per definitie straatarm is. In heel wat van die samenlevingen bestaan er naast de financiële toplaag ook groeiende middengroepen die zelf plaatselijke liefdadigheids- en noodhulpinitiatieven steunen of opzetten.

Een lopende ontwikkeling die een diepe stempel gaat drukken op de toekomst van het humanitaire, en dat is de terugkeer van Europa als inzetgebied. Dat sluit een historische cirkel omdat de moderne humanitaire branche in feite tot stand gekomen is tijdens crisissen op het Europese continent in de tweede helft van de negentiende eeuw en vooral tijdens en na beide wereldoorlogen, voor ze vanaf de jaren ’50 en ’60 hoofdzakelijk werkzaam werd in wat toen ‘de Derde Wereld’ ging heten. In december 2012 vertelde Yves Daccord, de directeur-generaal van het Internationaal Comité van het Rode Kruis, tijdens een interview dat zijn organisatie er in haar werkscenario’s van uitgaat dat zij de komende tien à vijftien jaar steeds meer zal moeten uitrukken op het Europese continent. Daccord dacht toen niet alleen aan gewapende conflicten in de oostelijke rand van Europa. Maar ook, en vooral, aan toenemende armoede en zware sociale oproer door de financiële crisis in Mediterraan- en West-Europa, met Griekse toestanden die volgens hem weldra elders op het continent zouden opduiken. Intussen groeide de vluchtelingencrisis uit tot de grootste humanitaire inzet in Europa zelf. Syrische vluchtelingen zijn daarin maar één deel van het verhaal, en misschien zelfs niet het meest onbeheersbare. De échte schok komt met wat in en net bezuiden de Afrikaanse Sahel aan het gisten is. Het zal ons snel confronteren met de grenzen en leefbaarheid van het consequente massa-humanitarisme.

‘Van de nood een deugd maken. Hoe humanitaire hulp werkt’ van Bruno De Cordier is verschenen bij Lannoo-Academia (ISBN 9789-0382-2627-9).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content