Meer dan ooit gaat het om de dollars

HILLARY CLINTON Haar nauwe banden met de financiële sector zijn een dankbaar doelwit voor haar Democratische tegenkandidaat Bernie Sanders. © Getty Images

Geld speelt een cruciale rol bij alle Amerikaanse verkiezingen en in 2016 zal dat bepaald niet anders zijn. Een kleine elite van superrijken tast steeds dieper in de geldbuidel voor de man of vrouw die ze het liefst in het Witte Huis zou zien.

Tweeënhalf miljard dollar. Zo veel kostten de presidentsverkiezingen van 2012. Door de gelijktijdige verkiezingen voor het Congres kwam daar nog eens drieënhalf miljard bij. Daarmee waren de verkiezingen van 2012 de duurste uit de geschiedenis. En toch liet het campagneteam van Barack Obama zich erop voorstaan dat zij niet afhankelijk waren van het grote geld. Volgens Obama werd zijn campagne gefinancierd door miljoenen gewone Amerikanen die hun bescheiden steentje, vaak niet meer dan een paar tientallen dollars, hadden bijgedragen. Helemaal ongelijk had hij niet. Nooit eerder had een politicus – ook hijzelf niet tijdens de campagne van 2008 – zo veel geld opgehaald bij gewone Amerikanen. Toch was ook Obama in grote mate afhankelijk van steenrijke individuen, machtige bedrijven en lobbyisten.

Kleine donor

Het grote probleem van de vervlechting tussen geld en politiek in de Verenigde Staten is het gebrek aan transparantie. In 2012 zamelde de persoonlijke campagne van Obamaongeveer 600 miljoen dollar in. Ondanks alle claims brachten kleine donoren maar 30 procent van dat bedrag bijeen, de rest kwam van grotere financiers. Maar dat is slechts een deel van het verhaal. Naast de officiële campagnes haalden de Democratische Partij en allerlei onafhankelijke actiegroepen, zo achterhaalde de niet-partijgebonden denktank TheCenter for Responsive Politics, nog eens 300 miljoen extra op. Bij die buitenstaanders speelden kapitaalkrachtige donoren een nog belangrijkere rol. Uiteindelijk betaalde de average Joe slechts twintig procent van Obama’s campagne, bij zijn Republikeinse tegenkandidaat Mitt Romney lag dat cijfer nog aanzienlijk lager.

De politieke financiering verschuift duidelijk in de richting van een select clubje uitermate gegoede individuen. Bij de tussentijdse Congresverkiezingen van 2014 schonk 0,01 procent van de Amerikaanse bevolking meer dan een miljard dollar, goed voor 30 procent van het totaal. Dat was een stijging van 50 procent in vergelijking met vier jaar eerder. Maar zelfs onder deze elite neemt de ongelijkheid toe: een paar dozijn superrijken zijn verantwoordelijk voor honderden miljoenen dollars aan donaties. In 2014 behoorde de grootste geldbeugel toe aan ene Thomas Steyer, een klimaatactivist en miljardair die de Democraten op 73 miljoen dollar trakteerde.

Het zal niemand verbazen dat de financiële sector de grootste politieke sponsor is. In 2015 heeft Wall Street – of individuen die voor een bedrijf op Wall Street werken – 93 miljoen dollar geschonken, daarmee alle andere sectoren ruim achter zich latend. Doorgaans krijgen de Republikeinen het meest, maar ook Democraten mogen op aanzienlijke bijdrages rekenen. Hillary Clinton heeft haar persoonlijke fortuin aangedikt door voor honderdduizenden dollars speeches te geven voor bedrijven op Wall Street, en haar campagne heeft ruim twintig miljoen dollar ontvangen. Die nauwe banden met de financiële sector zijn een dankbaar doelwit voor haar Democratische tegenkandidaat Bernie Sanders. De erg progressieve Sanders teert bijna uitsluitend op de giften van gewone Amerikanen en beweert dat Clinton een pion is van de financiële sector. Hoewel hij met die kritiek heel wat, vooral jonge, kiezers lijkt te bekoren, heeft Clinton wel dubbel zoveel geld opgehaald als Sanders. Als de voorverkiezingen een lang uitgesponnen strijd worden, zal dit gebrek aan steun uit het bedrijfsleven Sanders zuur opbreken.

Niet dat Wall Street een monopolie heeft. De afgelopen 25 jaar waren zes van de tien grootste geldschieters vakbonden, die vrijwel uitsluitend aan de Democraten schonken. Maar de vakbonden zijn op hun retour en hebben steeds minder in de pap te brokken.

De gevolgen van de groeiende ongelijkheid in de partijfinanciering zijn ingrijpend, zij het op een andere manier dan we vaak denken. Geld biedt geen garantie op electoraal succes. Talloze miljonairs en miljardairs hebben fortuinen gepompt in hun eigen campagne zonder verkozen te raken. Het omgekeerde is wel waar: electoraal succes trekt geld aan. Financiers willen hun invloed laten gelden in de politieke besluitvorming en investeren daarom in die kandidaten die het meeste kans maken om te winnen. Dat zijn met ruime voorsprong reeds verkozen politici, wat de politiek minder volatiel maakt dan we vaak denken. Een reeds zittend lid van het Huis van Afgevaardigden heeft ongeveer negentig procent kans om opnieuw verkozen te worden.

Voor buitenstaanders wordt het steeds moeilijker om een zetel in het Congres te veroveren. Verkiezingen worden ook almaar duurder. In 2014 spendeerde de gemiddelde senator tien miljoen dollar aan zijn campagne. Wie niet over dat geld beschikt, blijkt het erg moeilijk te hebben om zelfs maar enige naambekendheid te krijgen. Volgens voorzichtige schattingen zijn ongeveer de helft van de leden van het Congres miljonairs. Dat is niet toevallig, want die persoonlijke rijkdom maakt het veel eenvoudiger om een campagne te lanceren. Wie niet rijk is of kan rekenen op connecties met machtige financiers, is bijna bij voorbaat kansloos.

Lastercampagnes

Die niet te stuiten toevloed aan dollars is voor een groot deel te wijten aan een beslissing van het Hooggerechtshof uit 2010. In 2002 werd er een wet op de campagnefinanciering goedgekeurd die de geldstromen tussen de bedrijfswereld en de politiek reguleerde. Maar in 2010 besliste de hoogste rechterlijke instantie van de VS dat politieke donaties niet aan banden gelegd mogen worden omdat dat ingaat tegen de vrijheid van menings-uiting. Zo schenkt telecomgigant AT&T bij elke verkiezing miljoenen aan verschillende kandidaten: pogingen om dat te beteugelen, zijn volgens het Hooggerechtshof een inperking van de vrijheid van meningsuiting van dat bedrijf. Daardoor is sinds 2010 het hek helemaal van de dam.

Bovendien zijn de geldstromen sinds 2010 minder transparant en dat laat zich in 2016 meer dan ooit voelen. De eigen campagnes van kandidaten zijn aan allerlei beperkingen onderhevig: vakbonden en bedrijven mogen niet rechtstreeks de kas van een kandidaat spekken en elke individuele Amerikaan mag maar 2700 dollar schenken. Weliswaar zijn er manieren om deze regels te omzeilen, maar die zijn omslachtig en komen de kandidaat vaak op veel kritiek te staan.

Eenvoudiger is het om onafhankelijke groepen in te schakelen die niet aan die restricties onderhevig zijn. Zo zijn er de beruchte Super Pacs, organisaties die ongelimiteerd geld mogen aanvaarden om campagne te voeren voor een kandidaat, ook al mag er officieel geen enkel contact zijn met diens campagne. De Republikein Jeb Bush rijfde voor zijn eigen campagnekas ongeveer 30 miljoen dollar binnen, maar een Super Pac die hem steunt, heeft meer dan drie keer zoveel bijeengebracht en dat geld komt vrijwel uitsluitend van steenrijke sympathisanten. De verwachting is dat die Super Pacs in 2016 alle financiële records zullen breken. Bovendien kunnen die onafhankelijke groepen veel makkelijker hun geldbronnen maskeren, wat de democratische controle niet bevordert.

Door hun zogenaamde onafhankelijkheid verzuren dit soort organisaties het publieke debat. Zo werd de reputatie van presidentskandidaat John Kerry in 2004 besmeurd door een politieke actiegroep die totaal onterecht beweerde dat hij over zijn verleden als oorlogsheld gelogen had. Zijn tegenstander George W. Bush schoof alle verantwoordelijkheid van zich af: hij claimde niet alleen dat die groep onafhankelijk opereerde, maar dat hij zich volgens de wet zelfs niet mocht bemoeien met hun bezigheden. Of dit correct was, valt te betwijfelen. Achteraf bleek die actiegroep miljoenen dollars te hebben ontvangen van drie van de belangrijkste donoren van Bush die bovendien alle drie uit Texas, zijn thuisstaat, kwamen. Het doet ernstige twijfels rijzen over de onafhankelijkheid van deze organisaties.

Politicus of lobbyist?

Dat investeren in een verkiezingscampagne lucratief kan zijn, staat als een paal boven water. Talloze wetten zijn veranderd of verwaterd door de invloed van lobbyisten. Maar er zijn ook meer rechtstreekse voordelen, want voor wat, hoort wat. Tachtig procent van de fondsenwervers die meer dan 500.000 dollar binnenhaalden voor Obama, kreeg later een belangrijke functie – vaak een weinig transparante rol als ‘adviseur’ – in de regering. Ook ambassadeurstitels dienen daarbij als pasmunt: zo heeft de huidige Amerikaanse ambassadrice in België miljoenen ingezameld voor Obama.

Ook na hun carrière profiteren politici van de nauwe banden met het bedrijfsleven. Van de ongeveer honderd Congresleden die na de verkiezingen van 2012 niet opnieuw verkozen waren, had meer dan een derde binnen de vier maanden een goed betaalde job bij een lobbygroep aan de haak geslagen. Nochtans mogen politici het eerste jaar na het einde van hun mandaat geen lobbywerk doen. Dat ontlopen bedrijven door de voormalige Congresleden een jaar te betalen zonder dat ze daarvoor hoeven te werken. De vraag rijst of deze politici tijdens hun carrière wel bereid zijn om hun latere werkgevers tegen de haren in te strijken.

Is er verbetering in zicht? De beslissing van het Hooggerechtshof kan alleen met een grondwetswijziging ongedaan worden gemaakt en het is onwaarschijnlijk dat die er komt. Hoewel niet-partijgebonden denktanks als TheCenter for Responsive Politics al deze gegevens openbaar maken, bereiken die amper de kiezer waardoor de druk van de publieke opinie beperkt blijft. En ook al heeft zowat elke presidentskandidaat in 2016 gezworen de invloed van het geld in Washington te zullen kortwieken, er wordt zelden iets aan gedaan. Het controleorgaan dat de campagnefinanciering moet monitoren, is log en krachteloos. Zo hebben de Amerikaanse senatoren, op basis van een aantal archaïsche procedures, ervoor gezorgd dat zij hun financiële rapporten niet op digitale wijze, maar op papier mogen inleveren. Waarna die papieren – doorgaans gewoon een print van een computerbestand – opnieuw ingetikt moeten worden. Kostprijs? 100.000 dollar. Maar het duurt vooral maanden eer die sisyfusarbeid afgerond is, waardoor financiële gegevens pas na de verkiezingen, wanneer het te laat is, transparant worden. Misschien is de populariteit van een miljardair als Donald Trump in dat licht niet verwonderlijk. Om het in zijn eigen woorden te zeggen: ‘De grote donoren houden niet van me, want ik ben de enige kandidaat die hun geld niet wil. Daarom zal ik doen wat goed is voor het Amerikaanse volk.’

DOOR JELLE DEHAEN

Het gebrek aan steun uit het bedrijfsleven kan Sanders nog zuur opbreken.

Tachtig procent van de fondsenwervers van Obama kreeg later een belangrijke functie in de regering.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content