We komen met de halve wereld kijken naar twee dozijn schilderijen en veertig tekeningen van Jeroen van Aken, plechtig signerend als Jheronimus Bosch. Bij welke naam we hem ook noemen, we weten niets bijzonders over hem, en nog minder over de geniale dubbelganger die De kruisdraging schilderde. Hoe groter de beroemdheid, hoe meer navolgers, ook. Legioenen! Tegen het midden van de zestiende eeuw hallucineerde heel Europa in de trant van de messcherp uitgetekende visioenen van Bosch.

We herkennen ‘echte Bosch’ in de mate waarin zijn scherpte die van een scheermes benadert, de anderen werkten met een afgestompt Zwitsers zakmes. Alleen zijn penseel snijdt niet, het glijdt vlezig en zacht binnen de contouren van de klaar omlijnde tekening. Voorts laten we ons niet misleiden door de kleuren op de schilderijen. Een echte Bosch heeft vanzelfsprekend een fantastisch palet, maar sommige werken zijn in de loop der eeuwen zo stiefmoederlijk behandeld dat ze flets voor de dag komen, zonder dat je met zekerheid kunt zeggen dat ze door een atelierhulpje geschilderd zijn. Dat komt omdat de bezitters nooit geloofden dat ze een Bosch in handen hadden, maar iets wat erop leek, zodat ze weinig moeite moeten hebben besteed aan conservatie en restauratie.

Neem nu het Brugse Groeningemuseum en zijn triptiek van Het Laatste Oordeel. Sinds jaar en dag vertelde het bordje onder dit hallucinante panorama van het einde der tijden ons dat een navolger het geschilderd had. Pas in 2014-2015 achtte het Bosch Research and ConservationProject het werk een behandeling waard, zodat iedereen er nu moeiteloos de hand en het hoofd van de meester in herkent. Zo kon Brugge met des te minder pijn in het hart afstand doen van Bosch’ Jobtriptiek, die inderdaad een beetje bleekjes oogt, maar wie weet veel fitter voor de dag zou komen na een flinke beurt. Het oordeel vooraf luidde evenwel dat het ging om een paneel uit ‘de werkplaats’ van Bosch, zodat Job in ‘langdurige bruikleen’ werd gegeven aan de Sint-Jacob-de-Meerderekerk in Hoeke.

‘Echte Bosch’, waar verlangen we dan naar? Niet naar zijn wereldbeeld waar wit en zwart, goed en kwaad, ziel en lichaam met elkaar in oorlog zijn. Niet naar zijn harde leerschool van de ware godsdienst, die ons van bij de geboorte met het besef van zondigheid overlaadt, en van de uitverkorenen onder ons predikers maakt, apostelen of heremieten, die zichzelf kastijden om de liefde Gods. Dat was nu precies waarom zijn grootste bewonderaar, de strenge Spaanse koning Filips II, hem in zijn slaapkamer toeliet. Vandaag zouden we zijn geestgenoten eerder in kringen van Opus Dei situeren. En aan het werk zien in The Da Vinci Code.

Nee, als we warm lopen voor ‘echte Bosch’, stillen we onze reusachtige beeldhonger, een zegen of een vloek die de wereld overheerst sinds de onstuitbare opkomst van digitale media. Hier worden we op onze wenken bediend door die vreemde meneer Bosch. Levende wezens, bouwwerken, bloemen en planten metamorfoseren tot wonderlijke creaturen, veelal met een giftige inslag. Hybride figuren gebruiken of ondergaan geweld, bevredigen hun lusten of worden het slachtoffer van de zondige begeertes van anderen. Steden staan in brand, schepen vergaan, het krioelt van wonderbaarlijke schepselen die onze verbeelding prikkelen én bevredigen, en niet langer bang maken voor de wrake Gods. Op het paneel met Johannes op Patmos heeft de meester, vlak boven zijn signatuur, zichzelf afgebeeld. Hij heeft het bovenlijf en het verstandige hoofd (met brilletje) van een mens en het onderlichaam van een lelijk insect. Als hij alleen het goede zou willen, of alleen het kwade, zou hij zichzelf in tweeën moeten hakken. Maar hij doet niets, niets dan ons vermaken met een fantastisch beeld. Jheronimus Bosch, Visioenen van een genie, tot 8 mei in het Noordbrabants Museum, ’s Hertogenbosch.

Vandaag situeren we zijn geestgenoten eerder in de kringen van Opus Dei.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content