‘Je eigenwaarde bengelt als een kermisflosh voor je uit’

Vluchtelingen op de Middellandse Zee, onderweg van Libië naar Italië. © REUTERS

Annelies D’Hulster doorkruiste Afrika en tekende verhalen van vluchtelingen op voor haar boek ‘Nooit meer thuis’. Knack biedt u een selectie uit haar werk aan: ‘Zelfs als ze mensen kennen die het niet halen, denken ze toch: maar misschien redt Allah mij.’

De vlucht vooruit naar Libië

Agadez, Niger, april 2015

‘Ik heb nooit geweten dat het zo was, hoe het was, tot ik er was.’

Als het over Libië gaat zit niemand stil. Pupillen worden groter, de ademhaling versnelt, benen bewegen oncontroleerbaar. Dat het er niet goed was, dat is de grootste gemene deler onder de ervaringsdeskundigen. ‘Ik moest er weg. Er was geen mogelijkheid daar te blijven. Er was enkel een weg vooruit.’

‘L’enfer, c’est les autres.’ Ja, en vooral die anderen in de woestijn naar Libië, en die anderen in Libië zelf.

De laatste stop voor Libië is Agadez in Niger.

Migranten zijn goed voor de economie. Dat zou ik voor België niet durven beweren zonder te vrezen voor een lawine aan reacties en meningen vanuit alle hoeken van de samenleving. Maar in het geval van Niger is het zonder twijfel waar. Geteisterd als het land sinds enige jaren wordt door diverse bandi en (semi)terroristische bewegingen, omarmen ze de migranten als hun nieuwe bron van inkomsten.

'Je eigenwaarde bengelt als een kermisflosh voor je uit'
© Uitgeverij Polis

De ooit zo populaire toeristische bestemmingen in het noorden van het land zijn nu, samen met de noordelijke provincies in buurland Mali, ontoegankelijk en zelfs verboden voor toeristen. De no-gozone strekt zich horizontaal uit vanaf Mopti, Timboektoe, Gao en Kidal in Mali tot in Agadez en Arlit in Niger. De noordelijke provincies van de Sahel kreunen onder grote en kleine aanslagen, en dreiging van terreur. Hoewel door het Westen de Toeareg en Arabieren met de vinger worden gewezen, wijzen vele Malinezen en Nigerezen die ik onderweg ontmoet met hun vinger naar de Fransen. Deze zouden de regio moedwillig hebben ontwricht, in het kader van uiteenlopende geopolitieke belangen. Het vertrouwen in de Fransen is nihil, ik ontmoet er niemand met een echte liefde voor onze zuiderburen.

Wat er ook van waar is, het resultaat is een destabilisatie van het noorden van deze landen, en een ongeziene verslechtering van de economie. De toeristische sector stort ineen en de noorderlingen blijven verweesd achter. Vele noorderlingen van Mali trekken naar de zuidelijke regionen, richting hoofdstad Bamako, op zoek naar een baan en een nieuw inkomen. In Niger ontstaat er als vanzelf een nieuwe business.

Na de val van Kadhafi in 2011 liggen de grenzen met Europa wagenwijd open. Al moet men nog altijd die dekselse Middellandse Zee over uiteraard. Het pact dat Kadhafi eertijds met Italië sloot om migranten en vluchtelingen in zijn land tegen te houden, werd, bijna letterlijk, overboord gegooid. Kadhafi werd vermoord, en de grenzen lagen er aantrekkelijk open bij. Europa was nooit dichterbij.

De eersten die de oversteek waagden waren de talrijke gevangenen die na de val van de dictator in de chaos konden ontsnappen uit de gevangenis. Lampedusa werd overspoeld door voormalige criminelen, al was het voor de Lampedusani, naar eigen zeggen, niet duidelijk wie nu echt een migrant of vluchteling was en wie een crimineel. Naar hun traditie van gastvrijheid en medemenselijkheid vingen de eilandbewoners de massale mensenstroom zo goed mogelijk op. Huizen werden opengesteld, kleren uitgedeeld, voedsel werd klaargemaakt. Niettegenstaande het feit dat het eiland overspoeld werd door een golf van inbraken in de zomer van 2011, wellicht gerelateerd aan de grote hoeveelheid criminelen die voet aan wal zetten, bleven de inwoners het goede in de migrant zien.

Als vanzelf ontstond er een nieuwe business. Mensen naar Europa smokkelen werd aantrekkelijk, en in deze tijden ook plotsklaps mogelijk. De gevolgen van de nieuwe opportuniteit lieten zich snel voelen in de hele noordelijke regio. Niet enkel in Libië, maar ook in Niger werd erop geanticipeerd.

De moeilijke route via Marokko naar Spanje werd ontlast, een nieuwe route werd geopend.

En ze blijven lang. De migranten zijn de nieuwe toeristen. Ze struinen rond op de zonovergoten zandwegen van Agadez. Het duurt niet lang of ze zijn de nieuwe Toearegs beschermen hun aangezicht en schedel in een tulband.

Niet enkel Europa kwam in zicht, ook het profijt voor allerhande kleine schakels in heel West-Afrika. Wie dat kon, liet niet na om een graantje mee te pikken in de bedrijvigheid die deze nieuwe economie tot stand bracht. De onderbetaalde politieofficieren zagen een gat in de markt. Vanaf Senegal tot diep in Niger zetten ze checkpoints op om hun zakken te vullen, en zo hun families te onderhouden. Geen migrant zou hun checkpoint passeren zonder letterlijk een duit in hun zakje te doen.

Het is opvallend hoe ik in Agadez, nagenoeg als enige blanke, niet in grote mate word nagestaard en aangekeken.

‘Er waren hier veel blanken’, zegt mijn nieuwe vriend Alhassane. ‘Veel mensen hier werkten in de bloeiende toeristensector.’ Hier en daar staat nog een versleten garage met opzichtige opschriften in felle kleuren, aantrekkelijke toeristische aanbiedingen schreeuwen om aandacht. Een trektocht door de woestijn richting Madama, of een rit richting Mali tot in Timboektoe. Meestal zijn de felle kleuren het enige detail dat herinnert aan een florerend verleden. De garages staan op instorten, afgebladderd leunen ze op hun laatste fundamenten, die zuchten onder de hitte, droogte en leeftijd maar weigeren toe te geven aan de natuurlijke tand des tijds.

Op een bepaalde manier doet de stad denken aan Pozzallo in Sicilië. De glorie is er van vroeger. Vroeger was alles beter, in deze steden klopt dat cliché. Gelukkig voor Agadez is er een alternatief gevonden. En het heeft er niet eens zelf om gevraagd. Ze stroomden zomaar toe. Migranten uit Gambia, Senegal, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Nigeria, Ivoorkust, Ghana en Kameroen overspoelen de stad. Vakkundig worden ze bij de busstations opgewacht en via agents naar foyers verspreid over de hele stad gebracht. De foyers zijn compounds die zich tussen de normale familiecompounds bevinden. Ze worden van de buitenwereld afgesloten via een manshoge muur en een metalen deur. De muren omsluiten een binnenplaats met een wc-hok, een kookplaats en een huis met verschillende kamers die via L-vormige gangen met elkaar verbonden zijn. Daar slapen ze, de buitenlanders, op bidmatjes, kriskras door elkaar, met de voeten in het gezicht van hun buurman.

En ze blijven lang. De migranten zijn de nieuwe toeristen. Ze struinen rond op de zonovergoten zandwegen van Agadez. Het duurt niet lang of ze zijn de nieuwe Toearegs beschermen hun aangezicht en schedel in een tulband. Ze hangen rond bij de busstations, kopen eten en drinken bij de plaatselijke voedselstandjes. Geld wisselen en ophalen doen ze bij de lokale banken. Thee drinken ze bij hun buren, en yoghurt kopen ze enkele straten verderop. Ze puffen en zweten, geen van allen heeft aan dit klimaat kunnen wennen, noch zijn ze van plan ooit aan dit klimaat gewend te raken.

Het water is altijd zo ver, het vinden van water wordt een worsteling door het zand. Daarom proberen we soms de dorst te zien als een dwanggedachte die we kunnen wegdenken. Zolang we niet denken water nodig te hebben, hebben we het ook niet nodig.

Het tijdelijke prikken van zweet in hun vermoeide ogen wordt gezien als een noodzakelijk kwaad. Maar het is moeilijk álles als een noodzakelijk kwaad te zien. Dat de Nigerezen hun broek naar beneden trekken en op klaarlichte dag hun behoefte doen in het zicht van alle voorbijgangers, midden in de zoveelste afvalruimte in de stad, bijvoorbeeld.

Vooral de Gambianen zijn in shock. ‘Hoe, Annelies, in godsnaam, kunnen ze dit doen?’ Ik kan enkel lachen. Hartelijk lachen. En het is geen zenuwtrek. Het is oprecht beschamend belachelijk grappig voor me. Voor even valt alle zwaarte van mijn onderzoek van me af. Amadou, de Gambiaanse smokkelaar die deze middag mijn gezelschap is, heeft het me nog maar net verteld, of daar gaat reeds een broek van de kont. Onbeschaamd kijken we toe. Onbeschaamd kijkt de man terug. ‘Zie je wel’, bromt Amadou. ‘Hoe kan een land ooit vooruitgang boeken als deze middeleeuwse gewoontes schering en inslag blijven?’ Ik lach luider, en langer, en stop niet, en verval vanzelf toch in een zenuwgiechel.

We slepen ons ondertussen voort door het diepe mulle zand. Het brandt rondom onze voeten, in onze sandalen, in onze tenen. Het prikt, het brandt, en het lijkt zowel van boven als van onder te komen. De hitte trekt door ons lichaam en ontneemt de honger en de lust. De behoefte aan het drinken van water wordt een dwangmatige gedachte die ons hoofd nooit rust gunt. Maar het water is altijd zo ver, het vinden van water wordt een worsteling door het zand. Daarom proberen we soms de dorst te zien als een dwanggedachte die we kunnen wegdenken. Zolang we niet denken water nodig te hebben, hebben we het ook niet nodig. Met een kurkdroge mond lispelen we ons door de woorden heen die we een conversatie noemen.

De kamer van Amadou is op wandelafstand van de compound die hij erbij huurt om ‘zijn’ migranten te herbergen. Ik mag me uitverkoren voelen, laat hij blijken, want de migranten nodigt hij nooit uit in zijn kamer. De meeste weten zelfs niet waar hij de nachten doorbrengt. De kamer bestaat uit vier muren, een dak en een plastic matras.

De buren van dezelfde compound komen ons een teil met ijskoud water brengen en het verlangen mijn lippen onmiddellijk aan de metalige rand te plaatsen is zo groot dat ik mijn handen onder mijn billen stop om mezelf ervan te weerhouden de teil niet uit hun handen te grissen terwijl ze daar staan te staan. Die ellenlange seconden waarin ze proberen uit te vissen wat mijn verhouding met Amadou is, die ellenlange seconden waarin we de leugen om best wil in stand houden om de gemoederen niet te verhitten. ‘Ja, ik ben zijn vrouw, en ik kom hem bezoeken.’ O, ga toch weg. Hoe lief en goed van wil jullie ook zijn. Het is te warm voor een teveel aan woorden. Elke spat energie moet zorgvuldig over de dag verspreid worden. We mogen niet het risico nemen alles in één keer op te gebruiken. De wet van behoud van energie. We zullen er geen extra bij kunnen creëren. Ik had ze er op elk ander moment met plezier bij kunnen nemen en had ongetwijfeld genoten van hun gezelschap, maar vandaag lukt dat niet. Die teil hebben ze nog steeds in hun handen. Eindelijk, na urenlange minuten, plaatsen ze die voorzichtig op de grond. Grinnikend verlaten ze de hutkamer. Amadou had een vrouw zeg, wie had dat kunnen denken.

Nog voor mijn uitgestrekte handen de teil vol melk en honing kunnen bereiken heeft de man des huizes deze leeggegoten op zijn zanderige vloer. Ik zie de aarde zich laven aan deze godendrank en laat mijn lichaam mismoedig terugzakken in de plastic matras. ‘Hé, waarom deed je dit?’ ‘Kun je niet drinken, jong. Wil je ziektes?’ ‘Eerlijk, dat is even het laatste waar ik me druk om maak. Ik ben aan het sterven hier, Amadou. Kijk! Mijn huid zal binnenkort rechtop blijven staan als ik eraan trek. Kijk dan. Nog enkele uren en ik ben officieel uitgedroogd.’

‘Tien liter water nemen ze elk mee’, zegt hij. We blijven bij het waterthema, maar het lukt me mijn focus te verleggen en mijn basale behoeftes uit te schakelen.

Deze wordt immers tot de nok, als die er zou zijn, volgestouwd met migranten. Dat migranten mensen zijn wordt vaak vergeten. In de context van de pick-up zijn ze slechts vulling en goederen. Goederen die zo efficiënt mogelijk gestapeld moeten worden.

‘Ik moet pipi doen’, verklaarde ik haar, mijn toenmalige beste vriendin. ‘Laten we een wc zoeken!’ We waren een jaar of acht. ‘Dat zit in je hoofd’, zei ze. ‘Zolang je er niet aan denkt en het niet heel belangrijk laat worden in je brein, is het niet zo.’ Een uiterst basale nood met empirische bewijslast dwong ze tot een mentale dwanggedachte. Bizar genoeg werkte het. In elk geval tot op zekere hoogte, en voor een bepaalde duur. De lichamelijke noden bleken uiteindelijk, na kortere of langere tijd, toch altijd te winnen van het brein. Maar het voelt niet als een al te groot verlies wanneer we het onszelf toestaan ons lichaam te laten winnen.

‘Tien liter’, schrijf ik neer in mijn notitieboek. ‘Hoezo, en de rest?’ ‘Ja er worden ook nog twee grote tonnen water meegenomen, voor de hele groep. Dat is reservewater waarmee ze zich kunnen wassen, bijvoorbeeld voor het bidden.’ Meer water kan de pick-up blijkbaar niet aan. Deze wordt immers tot de nok, als die er zou zijn, volgestouwd met migranten. Dat migranten mensen zijn wordt vaak vergeten. In de context van de pick-up zijn ze slechts vulling en goederen. Goederen die zo efficiënt mogelijk gestapeld moeten worden. Er moet van tevoren wat rekenwerk aan te pas gekomen zijn. En veel meetkundig inzicht. Ik stel me voor hoe het transport door de woestijn, dag na dag en jaar na jaar, steeds efficiënter verliep. Er moet een moment geweest zijn waarop iemand op het idee kwam om mensen op de randen van de pick-up te laten zitten, met een stok tussen hun benen die dan weer op de bodem van de pick-up steunde. ‘Hé,’ hoor ik hem juichen, ‘kunnen we op die manier niet meer mensen meenemen? En door de stok vallen ze niet!’ De gelukkige slimmerik van het moment heft het glas en kijkt de anderen triomfantelijk aan. Een gat in de markt dat hen op korte termijn hun inkomsten kon laten verdubbelen. Het duurde niet lang of de nieuwe techniek verspreidde zich door de stad, en elke foyereigenaar schafte stokken aan.

‘En wat eten ze dan?’ Ik dwing het thema ‘water’ uit mijn gedachten. Ze hebben elk een plunjezak mee, naar het schijnt, waarin ze hun voedsel rantsoeneren voor de komende dagen. In theorie kiezen ze elk voor zich wat ze graag eten en meenemen op de trip. In de praktijk komt dit erop neer dat ze allemaal hetzelfde aanschaffen, gestimuleerd door hun compagnons en voorgangers, die het wellicht toch beter zullen weten.

In de foyer van Mohammed toont de Gambiaanse Lamin me de resultaten van zijn strooptocht. Een linnen tas van de markt met etenswaren die zowel voedzaam als energierijk zijn. Twee pakken koeken, melkpoeder, suiker, maismeel, twee bidons van vijf liter water en een zak dadels. Een van zijn kompanen troont me mee naar een van de slaapzalen. Hij neemt een jutezak van de deurklink en toont me de inhoud. Kilo’s saffo of juju puilen reeds over de rand. ‘We moeten onze geluksbrengers van de maraboets hier laten, want in Libië kunnen ze ons hiervoor zwaar aanpakken. Als ze de saffo zien en afnemen, worden we het slachtoffer van hun meedogenloze handen.’ Voorkomen is beter dan genezen, denken ze. Maar ik blijf me er afvragen waarom ze alle andere meer reële risico’s dan wel voor lief nemen. In een andere zak bevinden zich de bivakmutsen en handschoenen. Deze moesten ze allemaal aanschaffen als bescherming tegen de zon en het zand. Het zou ze, eenmaal op de pick-up, de aanblik geven van een bandietenbende op missie. Ik zou ze, zonder voorkennis, ’s nachts niet willen tegenkomen.

Ik vertelde de handlanger, nogal eerlijk, mijn missie. Nadat we even hadden gepauzeerd op een bedorven houten bankje in de kurkdroge warmte werd ik blijkbaar als onschadelijk beoordeeld.

Het duurde even vooraleer Amadou me zijn vertrouwen schonk. In Niamey had ik zijn kompaan leren kennen. Degene die de migranten ‘pusht’, zoals ze dat hier zo mooi noemen, van Niamey naar Agadez. Amadou pushte ze dan weer verder van Agadez tot in Sabha (Libië). Er werd nogal wat gepusht op de back way. De ganse route hing aaneen van ‘pushers’, maar ook van ‘pullers’. De kompaan zag er geen probleem in me Amadous telefoonnummer toe te vertrouwen, en ik zag er geen kwaad in hem snel te bellen na aankomst in Agadez. Maar Amadou zag er de problemen wel van in, en hij wilde koste wat het kost elke valstrik vermijden.

Mijn eerste oproep beantwoordde hij. Maar het wantrouwen was al direct in zijn stem geslopen. Hij zei dat hij me even later zou ontmoeten bij het busstation van Sonef. Mijn daaropvolgende oproepen werden beantwoord door een beleefde Nigerese dame. Of door een computerstem. Dat was ook mogelijk. Amadou zelf kreeg ik niet meer aan de lijn.

Maar volharding loont. En zo stuurde hij uiteindelijk een van zijn medewerkers vooruit. Deze kwam me opzoeken bij het busstation. Me de pieren uit de neus vragend troonde hij me mee, op een eindeloze zandweg tussen lukraak verspreide huizen die zich zuchtend en steunend overeind probeerden te houden in de krakende hitte. Ik vertelde de handlanger, nogal eerlijk, mijn missie. Nadat we even hadden gepauzeerd op een bedorven houten bankje in de kurkdroge warmte werd ik blijkbaar als onschadelijk beoordeeld. Hij belde Amadou en die kwam even later, zich voortslepend door het zand, naar ons toe. Hetzelfde spervuur van vragen kwam mijn richting uit. Voor de tweede maal in een halfuur tijd vertelde ik mijn verhaal. Ik mocht mee. Ik mocht zelfs met ‘hun’ migranten praten.

‘Finaal is het Allahs beslissing. Zelfs als ze mensen kennen die het niet halen, denken ze toch: maar misschien redt Allah mij.’

Zo koud als de ontvangst was, zo hartelijk werd mijn ‘echtgenoot’ even later. Na enkele dagen leken we reeds de beste vrienden. Daarom zat ik ook hier, op zijn matras. Toegelaten tot zijn intieme sfeer, luisterend naar de verhalen over zijn familie en zijn zo te bewonderen vader.

Maar de stad geeft haar geheimen prijs. Langzaam maar zeker. Als je erdoorheen waadt, als je alles al eens hebt meegemaakt, kun je slimmer worden dan de wetten.

‘Ik laat niemand vertrekken die niet genoeg geld heeft om eten te kopen en zakgeld mee te nemen onderweg. Op zijn minst 40.000 CFA hebben ze nodig om de politieposten onderweg tussen Agadez en Sabha probleemloos te kunnen passeren. Als ze dit geld niet kunnen ophoesten, worden ze namelijk vastgehouden in een van de gevangeniscontainers die de woestijn rijk is.’ Is Amadou echt bezorgd om het welzijn van zijn cliënten, of speelt hij zo sterk toneel? Ik zal er nooit zeker van zijn.

Ik zag hem enkele dagen eerder wel oprecht tegen zijn klanten zeggen dat het gevaarlijk is, de oversteek, en hij vertelde over alles wat hun nog te wachten stond. Dit stond reeds in schril contrast met zijn kompaan in Niamey, die bij hoog en bij laag beweerde dat de ongevallen op zee een vernuftige uitvinding waren van Europa, dat door middel van deze ‘grove leugen’ trachtte migranten ervan te weerhouden de oversteek te maken.

Wat ik eerst als een misplaatste grap zag, bleek hij oprecht te menen. En bijna geloofde hij er zelf in. D-plus is de ‘artiestennaam’ van zijn kompaan in Niamey. Hij ziet eruit als een mislukte voetbalster, met zijn half geschoren en semigeblondeerde hoofd. Het is onmogelijk dit jochie serieus te nemen. Maar ik vrees dat anderen dit mogelijk wel doen. Zijn kracht ligt in zijn vermeende zelfvertrouwen. Hoewel hij zich wellicht elke nacht zachtjes in slaap huilt, heeft hij zich de houding aangemeten van een krijger en overwinnaar op menig slagveld. Hij krijgt de aandacht die hij met zijn luide stem opeist, en de blikken richten zich op hem wanneer hij besluit die aandacht af te dwingen. Hij weet dat hij is wat hij wil zijn, enkel omdat hij dat wil zijn. Hij weet dat de anderen hem zien zoals hij bepaalt dat ze hem zien. Of dat beeld waarheidsgetrouw is of niet, daar stoort hij zich niet aan. In de loop der tijd is hij geworden wie ze denken dat hij is. Hij blaft zich elke situatie binnen en trekt deze vervolgens naar zich toe.

Ik slaag er niet in voor Amadou verborgen te houden wat ik van zijn kameraad in Niamey denk. Hij grijpt mijn zorgelijke uitdrukking aan om een verklaring te vragen.

D-plus is de ‘artiestennaam’ van zijn kompaan in Niamey. Hij ziet eruit als een mislukte voetbalster, met zijn half geschoren en semigeblondeerde hoofd. Het is onmogelijk dit jochie serieus te nemen. Maar ik vrees dat anderen dit mogelijk wel doen.

Hoe hij in deze business is gerold? De hitte heb ik ondertussen uit mijn gedachten geduwd. Als ik zo muisstil als mogelijk blijf zitten dan is het draaglijk. Hij was enkele jaren geleden een van de jongens onderweg naar Europa. Kort na het ter zee gaan in Libië wordt hij opgepakt samen met de anderen en teruggestuurd. Hij belandt weer in Sabha en leert de wetten van de plaatselijke jungle. Abukafi, zegt hij, is er de grootste crimineel, een kidnapper uit Nigeria of Ghana.

Maar de stad geeft haar geheimen prijs. Langzaam maar zeker. Als je erdoorheen waadt, als je alles al eens hebt meegemaakt, kun je slimmer worden dan de wetten. Hoewel sommigen het nooit leren, beweert hij. Je moet helder zijn, elke seconde telt. Een sluimertoestand wordt genadeloos afgestraft. Je zult je stappen tellen, en de wetten van je omgeving ontrafelen. Omdat het moet, omdat het zij of jij is. Mededogen schrap je uit je woordenboek, menslievendheid bewaar je voor later. De assmaboys staan je op te wachten aan de deur van je foyer. Het lijkt of ze het ruiken, nét op die avond dat jij met je zakken vol cash naar je slaapplaats struint. Weken heb je om je geld moeten smeken, de aalmoes is veel minder dan verwacht, en de beloning zal je nu weer worden ontnomen. Je kunt niet, het is onmogelijk, de loop van hun geweren vermijden. Ogen donker als de nacht richten zich op je, de kogels branden in de metalen buizen, klaar voor de start. Dat denk je, want misschien zijn de hulzen vandaag leeg. Het risico is echter niet te nemen. Je slaat je armen in de lucht, richt je blik naar beneden en laat het je overkomen. De tijden waarin je macht en zelfbeschikking had, hebben die ooit bestaan?

Na enkele verloren veldslagen bereid je de weg beter voor. Het zal je niet opnieuw overkomen. Je moet wel gek zijn. Ze moeten wel gek zijn om te denken dat je niets geleerd had. En zo neem je terug wat ooit van jou was. Je eigenwaarde bengelt als een kermisflosh voor je uit. Maar hoe hard je er ook achteraan rent, slechts sporadisch krijg je een stukje van de flosh te pakken.

Amadou ‘duwt’ jongens. Zo noemen ze dat. Er zijn jongens die jongens duwen, en er zijn jongens die jongens ’trekken’. Zij die trekken zitten in Tripoli. Hij duwt ze erheen. Negen maanden van zijn jonge leven probeert hij er terug te winnen wat hem werd afgenomen. Wat cash krijgt hij van de jongens die hij duwt, waardigheid schenken ze hem niet.

‘Iedereen in Libië is wicked’, mijmert hij. Met zijn laatste restje beschaving in een plunjezak kwam hij terug naar Niger. Hij besloot een foyer en een eigen kamer te huren en werd zelfstandig. De kogels vliegen hem hier niet rond het hoofd.

Hij controleert hun vermogen, hun gemoed, hun plunjezak. Hij weigert ze in meer gevaren te duwen dan nodig. En ze willen het zelf, niet dan? Het is niet zo dat hij ze uit hun thuisland ontvoert en dwingt. Hij begeleidt ze enkel op hun zoektocht naar een beter leven, en wordt hiervoor terecht beloond.

Mijn vele vragen vallen als een zachte, warme, overbodige deken rond zijn schouders. Maar hij schudt die niet weg. Hij leunt achterover tegen zijn kalkstenen muur, strekt zijn voeten wat uit en steekt nog een sigaret op. Nee, dit is niet het leven zoals hij het als klein jongetje voor zich zag. Maar wat moet hij anders? Wie zal hem en zijn familie redden als hij het zelf niet doet? En hij beperkt de gevaren voor zijn klanten, dat moet ik van hem aannemen. Hij controleert hun vermogen, hun gemoed, hun plunjezak. Hij weigert ze in meer gevaren te duwen dan nodig. En ze willen het zelf, niet dan? Het is niet zo dat hij ze uit hun thuisland ontvoert en dwingt. Hij begeleidt ze enkel op hun zoektocht naar een beter leven, en wordt hiervoor terecht beloond.

Hij was voorzichtiger in zijn woorden, ik lees er de andere woorden tussen. Ik gun mezelf de vrijheid en het recht zijn hoofd te kennen, te herinneren en binnenstebuiten te keren. De rol van zijn vader is niet gering. Nadat het gezinshoofd, dat bij de Gambiaanse overheid werkte als een verantwoordelijke op het ministerie van Landbouw, in 2009 van een ‘fertiliser scandal’ werd beticht, en na een gevangenisstraf naar Liberia vluchtte, waar hij nog steeds verblijft, was het verstrekken van de zorg aan familieleden op Amadous schouders gekomen. De familie waaruit hij afkomstig was, bemiddeld dankzij de belangrijke baan van zijn vader, moest het voortaan met veel minder stellen.

Ik wil wel geloven dat hij als smokkelaar aanvankelijk ook menslievendheid in zich droeg. Dat hij werkelijk zijn lotgenoten wilde helpen, dat hij wilde voorkomen dat ze, zoals hijzelf, vast kwamen te zitten, geld verloren of uit de boot gehaald werden. Maar de lokroep van meer geld en meer macht werd sterker. Hij kon er misschien niet meer uit. Moest gered worden zoals hij zelf de anderen redde.

He showed me the way. Mijn vader. Alleen ben ik op de verkeerde weg geraakt. Geloof me, dit is niet hoe ik mijn leven voor me zag. En ik doe dit hoogstens nog een aantal maanden. Tot ik wat geld heb om een kleine business te beginnen. Iets in mechanica, misschien.’ Hij duwde niet enkel ‘vreemden’ voor zich uit. Een goede vriend van hem stierf onderweg. Misschien zouden de ‘geduwden’ het recht op de juiste informatie moeten hebben om zich óf geïnformeerd te kunnen laten duwen óf om ervan af te zien in beweging te komen.

Nooit meer thuis van Annelies D’Hulster (ISBN 978-94-6310-087-8) is verschenen bij uitgeverij Polis en kost €22,50.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content