Bülent Öztürk

‘Ik hoop ook dat Europa mijn vaderland Turkije helpt bij het vinden van verlichting’

Bülent Öztürk Belgisch-Koerdische filmmaker

De Antwerpse filmregisseur Bülent Öztürk reageert voor het eerst op de gebeurtenissen in zijn vaderland. Ze doen hem vooral terugdenken aan enkele voorvallen uit zijn kindertijd.

Op vrijdagavond 15 juli zat ik in een Grieks restaurant in Antwerpen met een vriendin te eten. Ineens stroomden berichten op mijn smartphone binnen over de staatsgreep in Turkije. Ik probeerde via sociale media erachter te komen wat de situatie was. Op dat moment leek het allemaal nog heel chaotisch.

Ik zag beelden van de luchthaven van Istanbul die door het leger werd bestormd. Dat deed mij denken aan twee jaar geleden, toen ik zelf op dat vliegveld werd aangehouden. Ik mocht toen het land niet in omdat ik er eerst mijn dienstplicht van achttien maanden nog moest vervullen. De uren die ik daar in het politiekantoor, en later op de dag in de legerkazerne heb doorgebracht, hebben bijgedragen aan mijn gevoel dat sommige dingen in Turkije moeilijk te veranderen zijn.

‘Ik hoop ook dat Europa mijn vaderland Turkije helpt bij het vinden van verlichting’

Toen ik die vrijdagavond naar huis ging heb ik het nieuws de hele nacht gevolgd.

Veel Vlaamse vrienden hebben mij de afgelopen tijd gevraagd waarom ik niet op ‘die belangrijke gebeurtenis in Turkije’ heb gereageerd. Ik denk niet dat ik iets nieuws kan vertellen. De laatste tijd is er al veel over geschreven en getoond. Bovendien vind ik de situatie, die is geworteld in een politieke en sociale geschiedenis, complex. Als ik hierover ‘even snel’ iets zou zeggen, vrees ik dat ik bepaalde belangrijke aspecten tekort zou doen.

Door de mislukte staatsgreep moest ik de afgelopen dagen vooral veel denken aan een aantal gebeurtenissen uit mijn kinderjaren. In plaats van alleen mijn mening over vandaag, wil ik ook graag wat anekdotes uit mijn verleden met u delen.

Veel Vlaamse vrienden hebben mij de afgelopen tijd gevraagd waarom ik niet op ‘die belangrijke gebeurtenis in Turkije’ heb gereageerd.

Op 12 september 1980 was ik zes jaar. Een groepje mannen zat gekluisterd aan mijn vaders radio, een van de eersten van het dorp. Ik hoorde de daaropvolgende heftige gesprekken waarin het woord ‘leger’ dikwijls viel. Mijn vader Hasan was door het dorp verkozen als muhtar, dorpshoofd. Hij was geliefd. Dorpelingen kusten zijn hand. Aan kinderen deelde hij snoepjes uit.

Versteende gezichten

Mijn vader wist dingen die ik niet wist.

Toen ik op een avond thuiskwam, stapte ik door vaders oda, zijn sober ingerichte ontvangstkamer, en stuitte plots op vreemde, gekleurde pamfletten en ingekaderde affiches aan de muur van generaals in uniform. In die tijd was het in het dorp de gewoonte dat de mannen de salvar, een lange wijde broek droegen. Sinds deze hete zomer zag ik mijn vader steeds vaker in een geklede pantalon. Tijdens de zomernachten sliepen wij allemaal op het dak, wij luisterden naar de krekels en telden de sterren. Maar mijn vader bleef vanaf toen binnen.

Op een dag zag ik in de verte eerst een stofwolk, en dan een auto. Ik liep met de andere kinderen de weg op om te zien wie eraan kwam. De kaki wagen naderde razendsnel. Toen hij door ons dorp raasde, hadden de oude mannen hun drukke gesprek abrupt afgebroken. Ik zie hen nog allen rechtstaan op een rij, netjes hun pet in de hand. De angst viel van hun versteende gezichten af te lezen. Zelfs Ali Tiar, onze woeste, gebochelde kapper, deed zijn best om recht te staan.

Zeven jaar later, 1987. Ik was dertien en woonde sinds kort bij mijn zus in de stad om te studeren aan de middelbare school. Andere jongens uit de dorpen hadden hun draai al gevonden. Ze waren ouder, haalden hoge punten en kwamen samen in gemeenschappen waar ze aten en sliepen. Ik keek naar ze op, voelde mezelf nog onhandig wanneer ik ’s middags de straten, de nieuwe grote wereld, verkende. Alles was anders dan het vertrouwde dorp waar ik vandaan kwam en waar ik ieder weekend naar terugkeerde.

Zolang er in Turkije een deel van het land ongehoord en ongezien blijft vrees ik dat er veel ondemocratische verrichtingen zullen blijven gebeuren – in het hele land.

Het was winter en ik tuurde naar het kleine huis aan de overkant van de straat. Daar stroomden jonge mannen naar binnen. Met hun lange haar zagen ze er nonchalant, zelfbewust uit. Het intrigeerde me dat zoveel mensen in zo’n bescheiden huisje pasten. Toen ze ’s avonds weer vertrokken deed me dat denken aan het gat in een muur van ons dorp. In het donker vlogen daar soms honderden vleermuizen uit.

Ik wilde weten hoe het huis er vanbinnen uitzag. Daarvoor moest ik de jongens van de overkant leren kennen. Soms wachtte ik ze op, maar ik durfde niets te zeggen, wist eigenlijk ook niet wat. Ze waren vaak druk in een groepje aan het praten en zagen me niet staan. Op een keer durfde ik goeiendag te zeggen tegen een smalle, lange jongen. Hij was heel vriendelijk. Hij zei dat als ik moeite had met mijn huiswerk, ik hem om hulp mocht vragen. Ik moest gewoon bij hem aankloppen. Hij wees naar het huis. Ik was enorm blij: eindelijk mocht ik daar naar binnen!

Het duurde even voor ik de moed had verzameld, maar op een avond klopte ik aan bij het huis aan de overkant. Een jongen leidde me naar binnen. We liepen door een lange gang naar achter waar een grote ruimte was. Er zaten jongens te luisteren, samen met verschillende mannen die ik al herkende uit de stad: de apotheker, een boekhandelaar, en andere winkeliers. Het was er muisstil.

Een oudere man was aan het vertellen, en iedereen luisterde aandachtig. Hij had het over Atatürk. Die kende ik. Het was mijn held, op de basisschool was ik opgegroeid met zijn verhalen. Al die oorlogen die hij had gewonnen, het land dat hij had gesticht voor ons. Voor alle Turken. Maar, wat de oude man vertelde had ik op school nog nooit gehoord. Hij zei dat Atatürk een bastaardzoon was. Dat niemand zijn vader kende, en dat de dingen die wij over hem hadden geleerd niet klopten. Later op de avond richtte hij zich tot de jongens: jullie moeten geduldig zijn, eerst goed studeren. Jullie zijn degenen die de geschiedenis zullen herschrijven.

In dat huisje, en in waarschijnlijk wel duizenden van zulke huisjes in Turkije, groeide de gülenbeweging. Tot kort geleden hebben ze samen met de regering het land bestuurd.

Die avond ben ik geschrokken van wat ik over mijn held had gehoord. Na een tijd vertrok ik stilletjes naar huis…

Ruïnes

Dat er nu in Turkije voor drie maanden de noodtoestand is afgekondigd, is voor mij geen nieuws. Het zuidoosten/oosten van Turkije, waar ik vandaan kom, is qua oppervlakte groter dan België en Nederland samen. In dit gebied werd de noodtoestand afgekondigd toen ik drie jaar oud was, het duurde tot ongeveer 2002.

Twintig miljoen Koerden die daar wonen hebben nog steeds geen garantie van culturele autonomie. Koerdische kinderen mogen bijvoorbeeld op de basisschool hun moedertaal nog steeds niet leren.

Sinds vorig jaar is de noodtoestand op verschillende plekken van die regio opnieuw van kracht geweest. De Verenigde Naties hebben meerdere malen officieel gevraagd of ze die plaatsen mochten bezoeken. Maar de Turkse overheid gaf geen toestemming. Als we beelden van het gebied bekijken, zien we verwoeste, verlaten, van de kaart geveegde steden. Ze doen sterk denken aan de beelden van ruïnes die we afgelopen tijd van Syrië hebben gezien.

Zolang er in Turkije een deel van het land ongehoord en ongezien blijft vrees ik dat er veel ondemocratische verrichtingen zullen blijven gebeuren – in het hele land.

Ik hoop dat de al eeuwigdurende overgangsfase van Turkije een einde zal krijgen. Dat haar zoektocht naar identiteit niet moeizaam door blijft gaan zoals bij haar zuidelijke buurlanden. Ik hoop ook dat Europa mijn vaderland Turkije met al haar volkeren, helpt en steunt bij het vinden van verlichting.

Bülent Öztürk is filmregisseur, woont en werkt in Antwerpen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content