De vrede die Amerika niet wilde

KLAAR VOOR DE VREDE 'Wist je dan niet dat de hele top van de taliban zich had overgegeven?' © Panos

Kort na de aanslagen van 11 september 2001 gaven de taliban zich over in Afghanistan, maar de Amerikanen hebben dat nieuws vakkundig gekild. Dat ontdekte de Nederlandse journaliste Bette Dam, die acht jaar in het land woonde. ‘Het Pentagon heeft de diplomatie vleugellam gemaakt in de oorlog tegen terreur.’

In de zomer van 2008 was ik in de Afghaanse provincie Uruzgan. Om mij heen raasde de oorlog tegen de taliban. 1600 Nederlandse militairen en een onbekend aantal Amerikaanse Special Forces vochten er in de bergen. Overal in Afghanistan werd gevochten: in de media verschenen dagelijks berichten over doden, nachtelijke raids, luchtaanvallen, allemaal met maar één doel: het kwaad van de taliban en Al-Qaeda uitroeien.

Het was toen dat ik er voor de eerste keer over hoorde: dat de oorlog waarin ik nu zat eigenlijk niet nodig was geweest. Dat het Westen zich door de Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld de Afghaanse strijd had laten aanpraten. Dat na 9/11 de taliban kennelijk de wapens hadden neergelegd, dat hun strijders naar huis waren gegaan. Natuurlijk had het later mis kunnen gaan, zou er misschien alsnog een oorlog gekomen zijn. Maar er was toen een kans om voor onderhandelen te kiezen en duizenden doden te voorkomen.

De eerste die me vertelde over de overgave van de taliban na 9/11 was Aziz Agha, een prominente tribale leider in Uruzgan. Ik sprak hem voor mijn boek Expeditie Uruzgan, waarin ik de opmars van de latere Afghaanse president Hamid Karzai van dag tot dag reconstrueerde. Na de val van de Twin Towers in New York deed Karzai een greep naar de macht. Dat ging heel simpel: met drie familieleden reed hij op een bromfiets Zuid-Afghanistan binnen. Daarbij kregen ze de steun van Amerikaanse Special Forces en een paar CIA-agenten. Al pratend en vechtend namen ze de ene na de andere stad over. Toen al was duidelijk dat veel lagergeplaatste talibancommandanten snel eieren voor hun geld kozen.

Volgens het gangbare verhaal begonnen de talibanstrijders na hun nederlaag direct een guerrillaoorlog tegen Karzai en zijn Amerikaanse bondgenoten. Maar volgens Aziz Agha was het anders gegaan. ‘Jullie westerlingen waren geobsedeerd door terreur, maar jullie hadden beter kalm kunnen blijven’, vond hij. ‘Wist je dan niet dat de hele top van de taliban zich had overgegeven?’ vroeg hij me. ‘Tayab Agha, de secretaris van talibanoprichter en -leider Mullah Omar, gaf zich over, net als Mullah Berader, de belangrijkste militaire commandant. En dan had je nog Mullah Obaidullah, de minister van Defensie van de taliban.’ Al die mannen werden in het Westen gehaat, stonden op de most wanted-lijst, werden medeplichtig geacht aan de aanslagen van 9/11. Verbaasd keek ik Aziz aan. Ik wilde het niet geloven. Het was vast een complottheorie, dacht ik, zoals ik er zoveel hoorde.

Vrede in een tuin

Niet lang na het gesprek met Aziz Agha had ik een ontmoeting met Hamid Karzai in het presidentiële paleis in Kaboel. Met hem had ik in die periode geregeld gesprekken, hij werkte voluit mee aan mijn boek. Hij bevestigde Agha’s verhaal. De taliban hadden zich inderdaad overgegeven. Dat gebeurde in het district Shah Wali Kowt, op een uur noordwaarts rijden van de zuidelijke stad Kandahar. Daar zat Karzai, samen met ongeveer twaalf Special Forces en een onbekend aantal CIA-agenten, in een tuin bij een verlaten schooltje. ‘In die tuin heb ik de talibanleiders ontmoet’, zei hij. Ze kwamen twee keer, op 5 en 7 december 2001. De tweede keer overhandigde hun defensieminister Mullah Obaidullah me een brief waarin Mullah Omar zijn kabinet de toestemming gaf te doen ‘wat goed was voor het land’. Karzai: ‘Maar ik ben die brief kwijtgeraakt. Jammer is dat.’

Karzai beloofde de mannen dat er geen Amerikaanse aanvallen zouden komen, en dat ze na hun thuiskomst niet zouden worden lastiggevallen. En hij droeg Obaidullah op: ‘Maak op jullie radiostations bekend dat ik nu de nieuwe leider van Afghanistan ben.’

In Expeditie Uruzgan, dat in 2009 verscheen, beschreef ik de overgave van de taliban niet meer dan terloops. Over de machtsovername van Karzai was zo weinig bekend dat die overgave maar een van de vele verhaallijnen was. Wat ik me niet realiseerde, was dat mijn ‘ontdekking’ in de Verenigde Staten tot ongemak zou leiden. Ik ging ervan uit dat grote Amerikaanse kranten zoals The New York Times ook wel van de overgave wisten. Later zou blijken dat het tegenovergestelde waar was: iedereen ging uit van het frame dat de taliban meteen de bergen waren ingetrokken en doorgingen met vechten.

Kort na de publicatie van Expeditie Uruzgan kreeg ik een e-mail van de Amerikaanse diplomaat Barney Rubin. Hij had lange tijd voor het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken gewerkt, en was een belangrijk adviseur geweest van opeenvolgende Amerikaanse regeringen. En hij schreef me dat hij nog nooit had gehoord van wat hij meteen maar de ‘Shah Wali Kowt-akkoorden’ noemde. Hij schreef me dat het ‘uitermate nuttig’ zou zijn als hij een vertaling kon krijgen van de betreffende passage uit mijn boek.

Wat was hier aan de hand? Mijn goede Amerikaanse vriend, journalist Anand Gopal, had de diplomaat op mijn werk gewezen. In 2009 deelden Anand en ik een huis in Kaboel, en hij had mijn boek gelezen. De Engelse vertaling was toen al klaar, maar op dat moment was nog geen Britse of Amerikaanse uitgever geïnteresseerd.

Anand ging ook op onderzoek uit en sprak de minister van Financiën en de minister van Onderwijs van de taliban, die de overgave bevestigden, en ook de latere talibanleider Akhtar Mansour, de opvolger van Mullah Omar. Pas in het voorjaar van 2014, toen Anand zijn veelgeprezen boek No Good Men Among the Living publiceerde, kreeg het verhaal over de gebeurtenissen van december 2001 meer body.

Anand en ik zijn natuurlijk maar twee stemmen in het Afghanistan-debat. Tot vandaag blijft het leidende verhaal dat de taliban na 9/11 tot de laatste man moesten worden bestreden, dat er geen andere optie was. In 2011 werd dat beeld bevestigd in Known and Unknown, de memoires van Donald Rumsfeld. Ook in At The Centre of the Storm van de voormalige CIA-baas George Tenet staat veel stoere praat over het sturen van CIA-units naar Afghanistan na 9/11 om Al-Qaeda- en talibaneenheden op te sporen, maar geen woord over de ‘Shah Wali Kowt-akkoorden’.

Eeneiige tweeling

Sinds 2013 werk ik aan een boek over Mullah Omar, en heb ik veel getuigen van de overgave opnieuw gesproken. Zo ontdekte ik nog een nieuw feit: al in november 2001 belde Omar met Hamid Karzai via een satelliettelefoon om over de overgave te onderhandelen. Dat werd me bevestigd door Mualim Haider Qader, Ibrahim Akhundzada en Jason Amerine van de Amerikaanse Special Forces, die in de entourage van Karzai zaten. Ook twee talibanstrijders die anoniem wilden blijven, bevestigden het gesprek. Zij waren aanwezig op de bijeenkomst waarop Omar zijn toestemming gaf voor de overgave.

Voor Karzai waren die onderhandelingen met de taliban niet zo vreemd. Nog geen vier jaar daarvoor, ontdekte ik, had hij gesympathiseerd met de beweging en was hij er zelfs lid van geweest. Zijn motief was vooral eigenbelang geweest: voordat de taliban de macht kregen, was Karzais prominente familie uit de regering gegooid, en dat moest worden rechtgezet. Toen de taliban kwamen, steunde de familie hen, en zodoende kreeg ze weer toegang tot geld en macht. De toen nog jonge Hamid Karzai stelde voor om VN-ambassadeur voor de taliban te worden. Dat ging niet door omdat Mullah Omar bang was macht aan de Karzais te verliezen. In 2001 waren Karzai en Omar dus elkaars tegenstanders, maar dat wilde niet zeggen dat Karzai de taliban categorisch wilde uitsluiten. ‘Iedereen mag meedoen: dat is mijn adagium’, vertelde hij me vaak. En dat is begrijpelijk als je de Afghaanse context kent. Wat veel westerlingen zich niet realiseren, is dat Karzai in de eerste plaats een lokale leider was, gewend aan wisselende allianties van stammen en families, die allemaal hun overlevingsstrategie hebben. Bij Afghaanse machtswisselingen geven zich traditioneel altijd grote groepen over zonder dat een schot wordt gelost, in de hoop mee te profiteren van de nieuwe wind. Je gokt op wat je denkt dat de sterkste partij is, en blijft hangen zolang je er profijt van hebt. Dat is wat er in december 2001 in Kandahar gebeurde.

Bovendien sprak niemand in het Westen over wat Karzai en andere Afghanen allang wisten: de taliban waren helemaal niet zo pro-Al-Qaeda. Dat is voor veel westerlingen een bittere pil om te slikken. De Amerikaanse president Barack Obama stelt nog altijd dat de westerse troepen in Afghanistan moeten blijven ‘om te voorkomen dat de taliban terugkeren’. Want als de taliban weer aan de macht komen, zo luidt de redenering, zal Al-Qaeda weer basissen opzetten en wordt de VS opnieuw vanuit Afghanistan aangevallen.

Die redenering leidde er ook toe dat Osama bin Laden, de oprichter van Al-Qaeda en de man die verantwoordelijk wordt gehouden voor 9/11, altijd is gekoppeld aan Mullah Omar. Onder de noemer ‘War on Terror’ maakten westerse politici en beleidsmakers van het duo gemakshalve maar een eeneiige tweeling, een verbond van het kwaad, dat door het Amerikaanse leger en zijn NAVO-bondgenoten vernietigd moest worden. Al die islamitische groepen zijn toch hetzelfde?

Maar het bondgenootschap heeft nooit als zodanig bestaan. Mullah Omar heeft altijd onwelwillend gestaan tegenover Osama bin Laden. Hij zag niets in Bin Ladens internationale jihadagenda, en ergerde zich mateloos aan zijn agressieve antiwesterse fatwa’s. Omar stond dan wel te boek als antiwesters, maar dat beeld klopt niet helemaal: op diplomatiek niveau wilde hij graag goede relaties. Zo vroeg hij de Amerikanen lang voor 9/11 om een ambassade in Kaboel te openen, zodat hij rechtstreekse contacten met hen kon onderhouden en ze niet via het in zijn ogen onbetrouwbare buurland Pakistan moesten communiceren.

Ondertussen realiseerde de veel slimmere Osama bin Laden zich goed dat Mullah Omar hem eigenlijk niet wilde. Hij liet zijn volgelingen – en zijn zoon Omar bin Laden, die ik heb gesproken – weten dat ze tegenover Omar hun mond moesten houden over zijn activiteiten. Vooral zijn masterplan ‘9/11’ moest geheim blijven. Toen de Twin Towers instortten, was dat ook voor Omar nieuws.

Liegen voor Rumsfeld

Al begin november 2001 was duidelijk dat de taliban zouden zwichten voor de voortdurende aanvallen van de Amerikaanse luchtmacht. Maar Donald Rumsfeld wilde geen strategische pauze overwegen. Hij vroeg het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken ook niet naar politieke oplossingen voor Afghanistan. Er mocht geen overgave plaatsvinden, er zou geen amnestie komen voor Mullah Omar en zeker geen overgave zonder voorwaarden, liet hij weten aan Jason Amerine van de Special Forces, die de boodschap op zijn beurt aan Hamid Karzai moest overbrengen. Dat het zo was gegaan, vertelde Amerine aan Anand Gopal.

Karzai ging aanvankelijk zijn eigen gang. Hij wilde wél een akkoord. Op donderdag 6 december 2001 kwam hij tot een overeenkomst met de taliban over de overgave van Kandahar, het laatste bolwerk dat ze nog in handen hadden. Na afloop was hij optimistisch achtergebleven op de locatie waar de gesprekken waren gevoerd, vertelde hij me later. Hij negeerde de instructies uit Washington en sprak diezelfde dag nog met de internationale pers: ‘Mullah Omar mag gaan in waardigheid’, zei hij. Hij voegde eraan toe dat Omar ‘een vrij man’ was, maar dat 650 Al-Qaeda-strijders wel zouden worden opgepakt en berecht. Zijn aankondiging haalde alle nieuwsmedia. Na drie maanden leek de War on Terror al voorbij: de taliban verslagen, Osama bin Laden op de vlucht. De vrede was nog nooit zo dichtbij geweest.

Maar op 6 december gebeurde er nog iets, waardoor ik pas zoveel jaren later op dit verhaal ben gestoten: in Washington werd het nieuws van de overgave vakkundig gekild. Defensieminister Rumsfeld begon er zijn dagelijkse briefing niet mee. Hij had het over de militaire operaties in Afghanistan, en dat die volop zouden doorgaan, ook al waren de taliban verslagen. ‘Er zal niets gebeuren wat tegen onze belangen ingaat’, zei hij toen een journalist ernaar vroeg. Hij zei ook dat er geen bewijzen waren voor Karzais uitlatingen. ‘Gaat u de hulp aan Afghanistan terugschroeven als het akkoord met de taliban doorgaat?’ luidde een andere vraag, waarop Rumsfeld herhaalde: ‘Er zal niets gebeuren wat tegen onze belangen ingaat.’ Dat Karzai de facto de interim-leider van Afghanistan was, zoals een van de verslaggevers opmerkte, en dat je dus niet zomaar kon interveniëren, deerde hem niet: ‘Een onderhandelde vrede zal er niet komen, dat is onaanvaardbaar voor de Verenigde Staten.’

Vanaf die dag gaf Donald Rumsfeld elke dag een persconferentie waarop hij vertelde hoe zijn militairen de taliban en Al-Qaeda voortvarend verjoegen. Hij hield bijna niemand in Washington op de hoogte. De CIA wist weinig, en ook speciaal vertegenwoordiger James Dobbins, die namens president George W. Bush een nieuwe toekomst voor Afghanistan moest uitstippelen, werd cruciale informatie onthouden. ‘Als dat klopt, was dat een gemiste kans’, stelde Dobbins tegen mij. Ook de toen net aangestelde Amerikaanse ambassadeur in Afghanistan, Zalmay Khalilzad, had geen idee, vertelde hij me toen ik Washington DC bezocht. Dat de informatie over het bereikte vredesakkoord was achtergehouden, zou hij later een ‘mislukking van de CIA’ noemen. Een politiek adviseur van Joseph Dunford, de hoogste generaal in het Amerikaanse leger, die ik ook sprak in Washington, zei dat hij schrok van de voor hem nieuwe informatie: ‘De diplomatie is destijds door het Pentagon vleugellam gemaakt in de oorlog tegen terreur. Zoiets is zeer gevaarlijk.’

Karzais deal bereikte evenmin het corps diplomatique dat in het Duitse Bonn hard aan het werken was om een regering voor het nieuwe Afghanistan te vormen. De taliban waren bij voorbaat uitgesloten. De informatieachterstand in Bonn bleek wel heel groot, ontdekte ik achteraf. Velen geloofden niet eens dat Hamid Karzai in Zuid-Afghanistan was en zich samen met Amerikaanse Special Forces en de CIA een weg door talibanland probeerde te praten.

Binnen de dag stond Hamid Karzai de internationale pers opnieuw te woord, maar nu met een heel ander verhaal. Hij zei dat het zijn doel was om ‘Mullah Omar te arresteren’, omdat Omar werd gezocht door de VS én omdat hij ‘had geweigerd het terrorisme af te zweren’ en Osama bin Laden had geholpen. Hij verklaarde ook dat de taliban nimmer onderdeel zouden uitmaken van een nieuwe regering. Wat was er gebeurd? Rumsfeld had ingegrepen, vertelde Karzai me later. Hij had weer gebeld met de Special Forces en hem op die manier nog een keer duidelijk gemaakt dat de taliban de ‘gemeenschappelijke vijand’ waren. Dit keer had Karzai eieren voor zijn geld gekozen – en er lustig op los gelogen.

‘Zorg dat je onderduikt!’

Op de dag dat hij het verhaal van de overgave had laten verdwijnen, stuurde Donald Rumsfeld nieuwe troepen naar Afghanistan. Doorvechten paste in de visie van de regering-Bush op de terreurdreiging. Ook al bestond Osama bin Ladens los-vaste verband Al-Qaeda uit zo’n vijfhonderd tot maximaal duizend jongemannen, na 9/11 maakten de Amerikanen van de vijand een groot monster. Volgens hen zat de dreiging van terroristen in tenminste 52 landen, en ze moesten allemaal militair worden uitgeschakeld. Een genuanceerde blik ontbrak: Rumsfeld en de zijnen duwden ook de taliban onder de noemer van de War on Terror. Robert Grenier, de topman van de CIA in Pakistan na 9/11, zei tegen mij dat zijn team er Washington niet van kon overtuigen dat de realiteit in het veld heel anders was. ‘Washington maakte er één woord van: “Al-Qaeda/ taliban”. We moesten er soms gewoon om lachen als we na een gesprek met hen de telefoon ophingen.’ Griniers analyse bereikte de Amerikaanse volksvertegenwoordigers niet, laat staan het grote publiek. Het Democratische Congreslid Barbara Lee was na 9/11 de enige die argwaan had: ‘Weten we wel wie onze vijand is in Afghanistan?’ vroeg ze zich hardop af, en ze stemde tegen de oorlog in Afghanistan. Na haar ‘nee’ werd ze zozeer bedreigd dat ze maandenlang beveiligd moest worden.

Zonder dat de wereld het wist, gingen de taliban een voor een naar huis. Mullah Berader, de tweede man na Mullah Omar, was weer in zijn woonplaats in Uruzgan. Mullah Mansour, zijn minister van Luchtverkeer, woonde op een halfuur rijden van Kandahar-centrum. ‘De overwinning was nabij’, stelt Anand Gopal in zijn boek. Toch zetten de Amerikanen hun jacht voort. Daags na de overgave zaten ze al achter Mullah Naquibullah, de onderhandelaar van Hamid Karzai, die namens hem en Mullah Omar de deal had afgesloten. Ze verweten hem ’talibanisme’ en wilden hem dood, vertelde zijn zoon mij – Naquibullah zelf is in 2008 gestorven. Karzai had hem nog in alle haast gebeld en gewaarschuwd: ‘De Amerikanen komen je doden. Zorg dat je onderduikt!’ En daar bleef het niet bij, wat Washington betreft: de volgende jaren bleef het Congres telkens duizenden nieuwe troepen sturen. En de Amerikanen trokken aan de bel bij de NAVO: rond 2006 stapten ook Europese landen in.

‘Waar zijn de taliban?!’ schreeuwden zenuwachtige Special Forces tegen de lokale gouverneurs, die ze zagen als hun nieuwe bondgenoten. De gouverneurs wisten van de overgave, en van alle thuiszittende taliban, maar ze misbruikten de onwetende Amerikanen om hun eigen positie te versterken. Toen Mullah Mutawakil, Mullah Omars minister van Buitenlandse Zaken, zich in februari 2002 opnieuw wilde overgeven, hoopte hij dat te doen via Gul Agha Sherzai, de lokale gouverneur in Kandahar, maar die verraadde hem en zei tegen de Amerikanen: ‘Die man is gevaarlijk. Sluit hem op.’ En zo geschiedde. ‘Een grote fout’, erkende CIA-baas Grenier toen ik hem ernaar vroeg. Hetzelfde gebeurde met Mullah Mansour. Op verzoek van Sherzai vielen de Amerikanen zijn huis binnen en doodden zijn familieleden. Mansour vluchtte. Hij werd in 2014 de nieuwe talibanleider, tot een Amerikaanse droneaanval hem dit jaar alsnog het leven kostte.

En zo namen de gevechten toe, vaak geinitieerd door de westerse troepen. Er vielen doden en gewonden aan beide kanten. Gedupeerde Afghanen organiseerden zich en sloegen terug. Zelfmoordaanslagen, bermbommen en groepsaanvallen werden – en worden ook nu nog – vaak ingegeven door rivaliteit en niet door ideologisch gemotiveerd extremisme, iets wat het Westen weigert te erkennen. Dat gouverneurs als Sherzai de Special Forces naar hun rivalen in valleien als Panjwaye en Maiwand stuurden, werkte de oorlog net in de hand. Niet alleen prominente taliban waren de klos, ook gewone families werden simpelweg van hun land weggejaagd. Elk jaar sloten meer mensen zich aan bij de oppositie, maar het waren niet eenduidig taliban. De vijand die het Westen zag in Afghanistan, bestond simpelweg niet. Toch marcheerden ook de media mee in het verhaal. Bijna nooit checkten ze de claims van de gouverneurs: voor hen waren de taliban per definitie terroristen.

Pas in 2005 en 2006 zag ik in Afghanistan weer oud-taliban bijeenkomen. Velen wilden wraak voor wat hen na 2001 was aangedaan. Maar ze waren toen nog zwak en zouden dat nog lang blijven. CIA-baas Grenier bevestigde me dat: ‘Vóór 2005 en de heropleving van de taliban hadden we nog altijd een politieke oplossing kunnen vinden.’

Pas in 2014 nam diplomaat James Dobbins de pen ter hand en schreef een eerlijk opiniestuk in het gezaghebbende tijdschrift Foreign Affairs. Onder de titel ‘Time to Negotiate in Afghanistan’ besprak hij de overgave voor het eerst als Amerikaans official, en noemde hij mijn vriend Anand Gopal en mij als bronnen. Maar het verhaal werd weer niet opgepikt.

Toen ik Hamid Karzai dat jaar trof, vroeg ik hem waarom hij in december 2001 geen tegengas had gegeven. De president wilde er niet veel over zeggen. Het was een van zijn laatste dagen aan de macht, hij zou zijn paleis snel verlaten. ‘Door mee te buigen,’ zei Karzai, ‘ben ik aan de macht kunnen komen.’ Later had hij de overgave van de taliban dan alsnog willen verzilveren. Maar zover is het nooit gekomen.

DOOR BETTE DAM

Al in november 2001 belde talibanleider Mullah Omar met de latere president Hamid Karzai om over de overgave te onderhandelen.

Dat de informatie over het vredesakkoord was achtergehouden, noemde de Amerikaanse ambassadeur een ‘mislukking van de CIA’.

Na haar ‘nee’ tegen de oorlog in Afghanistan moest Congreslid Barbara Lee maandenlang beveiligd worden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content