‘Ik vind nog altijd dat wij de betere helft van Syrië zijn’

© BRECHT SURMONT

Na een bikkelharde strijd van 4,5 jaar vallen er voor het eerst geen bommen meer op Aleppo. Op 22 december werden de laatste bewoners en rebellen met bussen geëvacueerd. Nu de stad opnieuw in handen is van president Bashar al-Assad, blikken drie opstandelingen van het eerste uur terug op hun Aleppo-revolutie.

Ayman Akkad

– leeftijd: 28

– gevlucht naar Istanbul

– was activist, eerstehulpverlener en verslaggever

– verliet de stad in januari 2014

‘Het begon met de val van Hosni Mubarak in Egypte, in februari 2011. Ik zag op tv een samenvatting over de opstanden in Caïro en het begon meteen te kriebelen. Dat moesten we ook in Syrië doen, vond ik. De volgende avond spoten een paar vrienden en ik graffiti op de stadsmuren. We kopieerden de teksten uit Caïro, maar dan in het dialect van Aleppo. Het was een roep om vrijheid. De volgende dag was de graffiti verwijderd en werd een onderzoek gestart door de overheid. Prompt werd in mijn buurt iedereen door iedereen in de gaten gehouden. Dus gingen we verder op Skype, via versleutelde boodschappen. We zetten een verzetsgroep op, met een aantal vrienden. Na een paar weken werden de eerste veertien leden gearresteerd en een maand lang vastgehouden. Het ging om artsen, ingenieurs, academici. Niemand had het over een opstand tegen het regime gehad, we vroegen om democratie en inspraak voor de burgers, meer niet.

Intussen werd de revolutie voortgezet op de universiteit van Aleppo. Ik zie nog voor me hoe de studenten in paniek uit de ramen en van hun balkons sprongen toen de politie een inval deed op de campus.

In de zomer van 2012 werd ik op-gepakt. De oorlog was juist uitgebroken in Aleppo. Een burgerwagen stopte op straat, vier mannen dwongen me in te stappen. Ik had alle info op mijn telefoon in versleutelde boodschappen staan, op één video na die ik had gefilmd van een helikopter die op onze auto aan het schieten was, ergens buiten Aleppo. Die werd ontdekt, het was blijkbaar reden om me op te sluiten. Ik werd in een cel gestopt van een paar meter groot, met zeventig anderen. Iedereen werd gemarteld, elke dag. De eerste keer dat ik te grazen werd genomen, zat de bewaker aan de telefoon met zijn vrouw. Ik lag met mijn gezicht naar de vloer, hij gooide koud water over mijn rug, en zei dat ik een ‘welkom’ kreeg. Dat bestond uit honderd slagen met een elektrische kabel. Omdat hij aan de telefoon zat, moest het stil zijn, zei de bewaker. Als ik geen geluid maakte, zou het bij honderd slagen blijven. Anders werden het er tweehonderd. Ik heb het volgehouden zonder te schreeuwen. Tot ik bewusteloos raakte.

Ik heb zo’n veertig dagen vast- gezeten. De cel was een openbaar toilet, we mochten om de drie dagen naar een ‘echt’ toilet. Hoe vaak ik gemarteld ben, weet ik niet meer. Door de hitte kregen we wormen in onze wonden en afschuwelijke infecties. Toen Ibrahim, een van de gevangenen, stierf na een foltering, vroegen de bewakers wie er naast hem had gezeten in de cel. Ik en drie anderen bevestigden. We moesten de cel uit. Ibrahim lag dood op een tapijt. We brachten hem naar boven, naar het dak. Daar dwongen ze ons hem van het dak te duwen zodat hij op de achterplaats viel.

Onder dwang moest ik een valse verklaring ondertekenen waarin ik zei dat ik niet tegen het regime was. Ik werd vrijgelaten. Maar ze hebben me niet gebroken. Ik ben me blijven inzetten voor de revolutie. En hoe vreemd het ook klinkt, aan de periode 2012-2013 heb ik veel goeie herinneringen. We maakten voor het eerst in ons leven mee wat vrijheid was. Wij, activisten, protesteerden tegen alles. Als Jabhat al-Nusra in een bepaalde wijk te dominant werd, kwamen wij in opstand. Tot de IS op het toneel verscheen. Ze plaatsten hoofden in de stad, als waarschuwing dat niemand tegen hen in opstand mocht komen. Van dan af was het uit met onze vrijheid. Ik werd opgepakt door zwartgemaskerde mannen en kwam alleen vrij omdat ik ooit een van de jihadisten had gered tijdens een bombardement. Vlak daarna werd het mediacentrum waar ik als videograaf werkte, gebombardeerd door een vatbom. Begin januari 2014 ben ik naar Turkije gevlucht.

Het is intriest dat we Aleppo na vier jaar bloedvergieten moeten teruggeven aan het regime. Dat we geen hulp hebben gekregen van het Westen. Soms denk ik: is het omdat we moslims zijn dat het niemand iets kan schelen? Ja, ook wij van de oppositie hebben fouten gemaakt, de rebellen hebben ook mensenrechten geschonden. Maar ik vind nog altijd dat wij de betere helft van Syrië zijn, dat wij een betere toekomst voor het land voor ogen hebben dan de Baathpartij en het regime. Al is Aleppo gevallen, de revolutie is niet voorbij. Mijn grootste angst is dat we een oppositie in ballingschap zullen worden. Dat miljoenen Syriërs in het buitenland moeten blijven terwijl ze het liefst terug willen. Maar ik blijf geloven in verandering. Zolang ik leef, zal ik me daar voor inzetten. Al duurt het nog twintig jaar, ooit zal Aleppo vrij zijn.’

Fouad Hallak

– leeftijd: 27

– activist, medisch hulpverlener en fotograaf

– verliet Aleppo in januari 2016

– woont in Nederland, houdt zich nog steeds bezig met verzet tegen het regime

‘Ik ben begin vorig jaar in Nederland terechtgekomen. Heb de ‘klassieke’ trip van de vluchteling uit Syrië gemaakt. Met valse identiteitskaarten lukte het om van land tot land te reizen. Nu woon ik in Den Helder. Ik ben West-Europa dankbaar voor de opvang, maar laten we eerlijk zijn: het is een mensenrecht om als oorlogsvluchteling hulp te krijgen. Dat is niet meer dan normaal. Al woon ik hier, mijn hoofd zit in Aleppo, constant. We volgen de gebeurtenissen op de voet, de hele dag door. Het zat er al lang aan te komen dat de stad zou vallen maar nu het echt is gebeurd, komt de klap hard aan. Ik was 23 toen ik meedeed met de beroemde vrijdagdemonstraties in de binnenstad. We zongen, we dansten, we geloofden erin. Ik wilde meestrijden, maar zonder wapen. Dus begon ik te fotograferen. Alle protesten, alle vormen van opstand wilde ik vastleggen. We schreven geschiedenis, die mocht niet verloren gaan. Toen de oorlog uitbrak, ben ik gaan helpen op de medische post in onze wijk. Ik had geen enkele opleiding in die richting, wist niets van eerste hulp. Maar al doende leerde ik. Ik heb honderden wonden genaaid, verbanden gelegd, bange mensen getroost. Intussen bleef ik fotograferen. Maar de regel was: eerst helpen, dan foto’s nemen.

De oorlog kwam in een ander stadium toen de Russen begonnen te bombarderen. We hadden de allesvernietigende vatbommen meegemaakt. Maar de aanvallen van de Russen waren ongezien. Verwoestender dan alles. Het ging alleen nog maar over kinderen die vanonder het puin geraapt moesten worden. Verminkte mensen. Zonder gezicht, zonder been of arm. Daarom vertrok ik.

In Nederland help ik mee demonstraties te organiseren tegen de oorlog in Syrië. Laatst heb ik me samen met een vriend met handboeien vastgeketend aan het hek van de Russische ambassade in Den Haag. Als stil protest tegen de Russische bommen. De politie kwam en nam ons mee. Ze waren supervriendelijk, hebben ons heel goed behandeld en snel weer laten gaan. Was het maar zo in Syrië. Ik ben diep teleurgesteld nu Aleppo heroverd is door het regime. Nu is het wachten op de vredesonderhandelingen tussen Turkije, Rusland en Iran. Mocht er iets uit de bus komen, dan keer ik meteen terug.’

Wael Aadel

– leeftijd: 34

– activist en verslaggever

– verliet Aleppo zeven maanden geleden

– woont nu aan de Turkse grens in Gaziantep

– gaat over twee weken terug

‘Mijn oom en neven zijn tot twee weken geleden in Aleppo gebleven. We hebben van minuut tot minuut contact gehouden. Op het laatst wilden ze alleen nog maar dood. De waanzin was niet vol te houden. De vierenhalf jaar oorlog in Aleppo hebben een ongelofelijk zware humanitaire tol geëist. Zelf ben ik zo lang mogelijk gebleven. Ik voel me een echte zoon van Aleppo, ik kón mijn stad niet verlaten. Maar ik heb een vrouw en twee kleine kinderen. Vorig jaar heb ik hen in veiligheid gebracht, op het platteland van Idlib. Daarna ben ik naar Aleppo teruggegaan.

Ik was vanaf het eerste begin bij de revolutie betrokken. Al sinds 2005, lang voor de Arabische Lente. We waren met een groep mensen uit heel Syrië actief. Meer kan ik daar niet over zeggen voor mijn eigen veiligheid. Toen de protesten in Syrië uitbraken, werd ik al gauw gearresteerd. Mijn huis werd overhoopgehaald. Het stond vol illegale boeken over het regime en mensen in de gevangenis. Maar de domme politiemensen merkten dat niet eens op, ze kenden de boeken niet. In een van die verboden boeken vonden ze een gedicht over het regime dat ik had geschreven. Toen hadden ze me natuurlijk. Ik werd naar de gevangenis gebracht waar ze me vroegen waarom ik Bashar al-Assad haatte. Dat deed ik niet, zei ik. Ik bleef praten en praten. Tot ze me geloofden en me lieten gaan. Dat was in het begin van de revolutie, nu zou dat niet meer mogelijk zijn.

Toen de protesten in Syrië begonnen, hadden we veel idealen. In mijn wijk, Bustan al-Qasr, richtten we een zelf-bestuur op. Het was gevaarlijk want de frontlijn liep dwars door de wijk. Het stikte van de sluipschutters, elke dag werden we bestookt met mortieren en luchtbombardementen. Maar het lukte: we hadden onze eigen scholen, onze eigen medische post, een eigen radio. Ik had een compleet beleid uitgeschreven voor de wijk, dat lag klaar om in de praktijk te brengen. Intussen was ik ook actief als verslaggever. Ik denk dat ik negentig procent van alle bloedbaden in Aleppo heb verslagen. En de verwoesting bleef doorgaan. Alles werd kapotgemaakt. Op het laatst wilde ik ook dood. Het leven was zo zinloos geworden dat het me niets meer uitmaakte. De kans om te sterven was zo groot dat het dan maar beter ook kon gebeuren.

De ergste herinnering aan de oorlog is de dag dat de IS zes vrienden oppakte, eind december 2013. Ook ik werd door hen gezocht maar omdat ik constant op de vlucht was en elke nacht op een andere plaats sliep, kregen ze me niet te pakken. De anderen waren in hun eigen woning gebleven. Toen het Vrije Leger het gebouw veroverde waar mijn vrienden gevangen zaten, was ik erbij. Ik was de eerste die hen vond. Ze waren een paar dagen eerder doodgeschoten. Ik zag hen terug, onder het bloed.

En toch, hoe afschuwelijk ik de IS ook vind, ze waren wel eerlijk. Als ze zeiden dat ze je zouden doden, dan gebeurde dat ook. Obama daarentegen is een leugenaar. Hij beloofde veel maar deed bitter weinig. Hij liet ons stikken na de chemische aanval op Al Ghouta (in 2013, nvdr).

Ik heb het in Aleppo volgehouden tot mei 2016. Er bleef geen steen heel van de stad. Bustan al-Qasr werd elke dag tien tot twintig keer gebombardeerd. Alles werd gereduceerd tot puin en stof. Ook in Idlib werd het steeds gevaarlijker. Toen mijn vrouw en kinderen in een bombardement terechtkwamen – ze hebben het overleefd – en mijn dochtertje zo overstuur raakte bij elk luid geluid dat ze hoorde, besloot ik te vertrekken. Het was genoeg geweest. Maar de vlucht voelt als een amputatie. Aleppo is mijn leven: al mijn verwachtingen, dromen en verlangens liggen daar. Ik heb er 4,5 jaar keihard voor gewerkt, 24 uur per dag. Nu is iedereen dood of vertrokken. Ik ben in diepe rouw. En toch wil ik niet opgeven. Ik ga terug, over twee weken al. En ik begin opnieuw van voren af aan. Een nieuwe start voor de revolutie. Het zwarte van Al-Qaeda (Al Nusra, nvdr) moet eruit. Onze revolutie is vol kleur. We zullen ze terugkrijgen, die kleuren. We hebben geen andere keus.’

Door JOANIE DE RIJKE, foto’s BRECHT SURMONT

‘Aan 2012-2013 heb ik veel goeie herinneringen. Want we maakten voor het eerst in ons leven mee wat vrijheid was.’ Ayman Akkad

‘Het ging alleen nog maar over kinderen die vanonder het puin geraapt moesten worden.’ Fouad Hallak

‘Hoe afschuwelijk ik de IS ook vind, ze waren wel eerlijk. Als ze zeiden dat ze je zouden doden, dan gebeurde dat ook. Obama daarentegen is een leugenaar.’ Wael Aadel

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content