Fernando Alonso ruilt (één dag lang) de Formule 1 voor IndyCar

Fernando Alonso. © .
Jef Van Baelen
Jef Van Baelen Journalist voor Knack

Zondag zult u F1-wereldkampioen Fernando Alonso níét zien in de grote prijs van Monaco. In plaats daarvan rijdt hij in Amerika de Indy 500 – ‘het grootste spektakel in de racesport’ – in de hoop er een flinke melksnor aan over te houden.

‘Helemaal thuis voel ik me nog niet in de cockpit, dat moet ik toegeven. Maar ik amuseer me geweldig.’ De Spaanse wereldkampioen, die al vier jaar geen race meer gewonnen heeft, heeft een weg gevonden om de blues te verdrijven: totaal onverwacht schort hij zijn formule 1-carrière één weekend lang op. Zondag, terwijl het F1-circus zijn tenten opslaat in Monaco, neemt hij deel aan de Indianapolis 500. Die mythische race in Speedway, Indiana, is een van de hoogtepunten van het Amerikaanse sportjaar, samen met de Super Bowl en de NBA-finale. Alonso zal er in een IndyCar stappen, een openwielauto die op een F1-bolide lijkt, maar eigenlijk een heel ander beest is.

‘De Amerikaanse manier van racen is uitdagender’, klonk het vleiend op de persconferentie na zijn eerste testrit op Amerikaanse bodem. ‘In de F1 heb je stuurbekrachtiging, allerhande rijhulpsystemen en véél meer grip. Het rijgedrag is voorspelbaar. In IndyCar zijn de auto’s tegelijk primitiever en sneller. Het racen is rauwer, ruiger en more fun.’

IndyCar-auto’s zijn tegelijk primitiever en sneller dan F1-auto’s. Het racen is rauwer, ruiger en more fun.’ Fernando Alonso

Het uitgangspunt is uiteraard hetzelfde – wie als eerste over de finish rijdt, wint – maar verder verschillen de F1 en IndyCar inderdaad als dag en nacht. Dat beaamt onze landgenoot Anthony Kumpen, die geregeld in de States racet. Kumpen neemt deel aan de NASCAR-competitie, met stockcars die er min of meer uitzien als een normale auto – denk aan de film Days of Thunder met Tom Cruise of de Pixar-animatieprent Cars. Alle auto’s hebben hetzelfde chassis en min of meer dezelfde motor, waardoor ze ongeveer even snel zijn. IndyCar volgt hetzelfde principe, maar dan met openwielauto’s.

Kumpen: ‘De in Europa gewortelde F1 is een hightech sport. Finaal bepalen de ingenieurs wie kan winnen en wie niet. Hun onderlinge strijd is even scherp als die tussen de rijders. Het gevolg: zit je niet in de juiste auto, zoals Fernando Alonso en de jonge Rumbekenaar Stoffel Vandoorne nu bij McLaren-Honda, dan ben je bij voorbaat uitgeteld. Dat vinden de Amerikanen dom. Voor hen draait racen om entertainment, om níét weten wie zal winnen. Ze willen dat de rijders het verschil maken, ze willen het bloed voelen pompen. Ik kan hun moeilijk ongelijk geven.’

Schroefje op de baan

De eerste keer dat je een Amerikaanse race ziet, slaat de schrik je om het hart. Zeker op een ovaal circuit, zoals de Indianapolis Motor Speedway, horen crashes erbij. Voor het parcours zelf moet je geen stuurwonder zijn: vier gelijke bochten naar links en je bent weer rond. Remmen hoeft niet; normaal geef je de hele, bijna vier kilometer lange ronde plankgas. De risico’s groeien zodra drieëndertig concurrenten, met meer dan driehonderd per uur, dezelfde baan moeten delen – beangstigend dicht bij elkaar rijdend, zich voortdurend in en uit elkaars slipstream wringend, terwijl de betonnen muur nooit veraf is. Omdat de impacthoek klein is, zijn de vele botsingen meestal minder ernstig dan ze lijken.

‘Vlak voor elke race zegt de organisator: “Keep it exciting, guys!”‘, klapt Anthony Kumpen uit de biecht. ‘De spanning moet er tot het eind in blijven. Als een deelnemer te veel voorsprong neemt, weet je: de wedstrijdjury zal ingrijpen. Dan hebben ze plotseling bijvoorbeeld een schroefje op de baan zien liggen – elk excuus is goed. Vervolgens neutraliseren ze de race, waarna de safetycar het deelnemersveld weer in elkaar laat schuiven en alles te herdoen is. Oneerlijk? Nee, want je wéét dat het zo werkt. Racen in Amerika kun je nog het beste vergelijken met een vlakke etappe in de Tour de France. Je kiest positie, je probeert uit de problemen te blijven, je spaart je krachten, en in de laatste kilometers knal je als een kanon.’

Fernando Alonso ruilt (één dag lang) de Formule 1 voor IndyCar

De fans smullen ervan. Officiële toeschouwersaantallen zijn er niet, maar tijdens de Indy 500 zouden meer dan 300.000 mensen in de tribunes zitten. NASCAR is nog populairder, maar heeft geen klassieke wedstrijd op de kalender, zoals de Indy 500. Die in Daytona, Florida komt volgens Anthony Kumpen wel in de buurt. ‘Ik reed er dit jaar, en ik kan je verzekeren: ze maken er een overdonderende show van. In Indianapolis braken straaljagers rode, witte en blauwe rookslierten. Een parachutist landt met de Amerikaanse vlag naast de aartsbisschop, die de menigte oproept tot gebed. En dan komt een muziekkapel van de lokale universiteit aanmarcheren en zingt een beroemdheid het volkslied. Zelfs wie niets heeft met het Amerikaanse patriottisme krijgt kippenvel wanneer hij de StarSpangled Banner uit honderdduizenden kelen hoort weerklinken.’

Zondag, bij het Indy 500-debuut van Fernando Alonso, zullen de Steve Miller Band en countryzanger Keith Urban de pauze tussen de kwalificaties en de race opluisteren. Het startschot wordt gegeven door Jeff Bauman, de man die in 2013 beide benen verloor bij de bomaanslag op de marathon van Boston, en Jake Gyllenhaal, de acteur die hem weldra zal spelen in de biopic Stronger. Kumpen: ‘Qua opzet zijn Amerikaanse raceweekends vergelijkbaar met muziekfestivals à la Rock Werchter, maar dan voor het hele gezin. De wedstrijd is het hoogtepunt en tegelijk ook een beetje bijzaak, omdat er zo veel andere attracties zijn. Families halen hun zwerfauto van stal, slaan flink wat barbecuevlees in en komen een week rond de track kamperen.’ Voor de race mogen de fans ook gewoon door de paddock wandelen en een praatje slaan met hun helden. Kom daar maar eens om, in de jetsetwereld van de F1.

Vol, halfvol of mager

Fernando Alonso is niet de eerste F1-grootheid die in de States gaat racen. In de jaren vijftig en zestig was de Indy 500 zelfs onderdeel van het wereldkampioenschap. Daarna werd de Amerikaanse racerij, in Europese ogen tenminste, meer en meer een oord voor uitgerangeerde coureurs. Toen Nigel Mansell, nota bene nadat hij in 1992 de titel had gewonnen, geen zitje meer vond in de F1, stak hij de oceaan over. In 1993 werd hij met sprekend gemak IndyCar-kampioen. Een jaar later was de liefde tussen de Brit en het Amerikaanse publiek bekoeld en droop hij met de staart tussen de benen af. Sindsdien stak geen enkele F1-kampioen zijn neus er nog aan het venster.

Daar komt dit weekend dus verandering in. Kan Fernando Alonso winnen in Indianapolis? ‘Ik ga ervan genieten,’ zegt hij, ‘maar ik ben een competitiebeest. En een ambitieuze sporter is alleen tevreden wanneer hij wint.’ Aan zijn team-voor-één-race zal het niet liggen: Andretti Autosport won de race vorig jaar. Zak Brown, zijn teambaas in de F1, is optimistisch: ‘Ik verwacht dat Fernando meevecht voor de overwinning. Waarom zou hij het anders doen?’ Maar niet iedereen is overtuigd. Christian Horner, teambaas van Max Verstappen bij Red Bull Racing, bijvoorbeeld: ‘Alonso is stapelgek. Hij gooit zich zonder noemenswaardige voorbereiding in een van de krankzinnigste races ter wereld.’ In de Britse pers verschenen lijstjes van F1-coureurs die zwaar crashten in de States, geïllustreerd door een foto van een hinkende Nelson Piquet. De Braziliaan, drievoudig F1-wereldkampioen, bekocht zijn trip naar Indianapolis in 1992 met een onherstelbaar verbrijzelde voet.

Fernando Alonso ruilt (één dag lang) de Formule 1 voor IndyCar

Ook Anthony Kumpen twijfelt. ‘Fernando Alonso is een van de strafste racers ter wereld, en zijn eerste tests zijn goed verlopen. Maar hij zal de Indy 500 niet winnen, daar ben ik zeker van. De auto, het circuit, de omstandigheden: die race verschilt te zeer van wat hij gewend is. En zijn Amerikaanse opponenten zijn óók toppers. Ze zullen zich heus niet door een rookie laten verslaan.’

Aan de horizon gloort voor Alonso de zogenoemde Triple Crown, de heilige graal van de autosport. Of beter: de heilige drievuldigheid. Wie de GP van Monaco, de Indy 500 en de 24 uur van Le Mans wint, mag zich de koning der racers noemen. Nog maar één man slaagde daarin, in de jaren zestig en de vroege jaren zeventig: de Britse legende Graham Hill. In Monaco won Alonso al twee keer. Hij is erop gebrand om ook de beide andere evenementen op zijn naam te schrijven. ‘Ik wil bewijzen dat ik de beste rijder ter wereld ben. En om dat te doen, moet je in meer dan één discipline uitblinken.’

Wint Alonso in Indianapolis, dan wachten hem 2,5 miljoen dollar prijzengeld en nog twee andere traktaties. Om te beginnen, wordt de beeltenis van de triomfator in zilver gedreven op de voet van de Borg-Warner-trofee, een gevaarte (1,6 meter hoog, 45 kilo zwaar) dat de gelukkige even mag vasthouden, maar niet mee naar huis krijgt. Opdat zijn prijzenkast gevuld raakt, krijgt hij wel een kleine replica mee: de Baby Borg. En van de American Dairy Association krijgt hij … een fles melk aangeboden. De coureurs moeten op voorhand te kennen geven of ze de volle, halfvolle of magere variant van de witte drank willen. En zo komt het dat de voorpagina van menige Amerikaanse maandagkrant zal worden gesierd door een volwassen man met een melksnor.

Fernando Alonso ruilt (één dag lang) de Formule 1 voor IndyCar

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content