‘Er zijn altijd kiezers die het met je eens zullen zijn als je “nee” roept’

Geert Wilders (PVV) in Spijkenisse, Rotterdam, Nederland, 18 februari 2017. © Reuters

Kaj Leers was journalist, woordvoerder voor de Partij van de Arbeid-fractie in Amsterdam en werkt vandaag als communicatiestrateeg gespecialiseerd in politieke communicatie. In zijn boek Megafoonpolitiek gunt hij lezers een blik achter de politieke schermen. Knack biedt u een passage uit het boek aan over nee-politiek.

‘Als je een campagne alleen maar kunt winnen door mensen te verdelen, dan kun je niet verwachten dat je ze kunt regeren.’ – Barack Obama

‘Nee’ is met afstand het makkelijkste woord in de politiek. Door zo hard mogelijkk ‘nee’ te zeggen tegen wie er ook aan de macht is op dat moment, kun je jezelf profileren. Er zijn altijd kiezers die het met je eens zullen zijn als je ‘nee’ roept. Partijen en politici kunnen er in korte tijd heel populair mee worden, zeker als de zittende regering het tij tegen heeft. En het is ook handig. Je hoeft nooit je handen te branden aan lastige compromissen. Je kunt altijd en in alle oprechtheid zeggen dat jouw handen schoon zijn.

In Nederland zijn partijen als de SP en de PVV groot geworden met Nee-politiek. Zij zijn de afgelopen twintig jaar de duidelijkste tegenpartijen geweest en zijn dat nog steeds. Maar ook andere partijen waarvan je het misschien niet snel verwacht, maken bij tijd en wijle gebruik van Nee-politiek. Een partij als het CDA bijvoorbeeld, die sinds het ontstaan in 1980 een rasechte bestuurderspartij is en jarenlang dé compromispartij die dan weer naar links, dan weer naar rechts boog om een regering te kunnen vormen. De afgelopen kabinetsperiode gooide het CDA het roer volledig om. Weg was de bereidheid om compromissen te sluiten. Het CDA riep in de Tweede Kamer vrijwel tegen alle voorstellen van het kabinet Rutte-II hard ‘Nee!’. Dat had een duidelijk doel. Het CDA bevond zich net als D66 in een lastig parket. Veel van de beleidsvoorstellen van VVD en PvdA hadden net zo goed uit het CDA-verkiezingsprogramma kunnen komen. Het is lastig oppositie voeren tegen voorstellen waar je het best mee eens bent. In plaats van zich opstellen als een constructieve oppositiepartij, zoals D66 wel deed door samen te werken met de ChristenUnie en de SGP, en onder voorwaarden Rutte-II de hand te reiken, sloegen CDA’ers de armen over elkaar en sloten de ogen. Rutte-II zou van het CDA geen hulp krijgen. Het koos ervoor met schone handen langs de kant te gaan staan.

Wat het CDA wilde bereiken, was duidelijk. In de verkiezingen van 2010 en 2012 liepen bosjes CDA-stemmers over naar de VVD. Die wilden de christendemocraten graag terug. Dat lukt niet als je het als partij vaak eens bent met de rivaal. En dus moest in ieder geval in de perceptie van de kiezer het CDA hard oppositie voeren tegen de voorstellen waar vooral de hand van de PvdA in te zien was. Zoals lastenverzwaringen en de hervormingen in de zorg. Bij de volgende verkiezingen wilde het CDA weer winnen en dan vooral van de VVD. Dat het CDA zelf al jaren voorstelde om te snoeien in de zorg en het in het kabinet Rutte-I met het CDA zelf een begin maakte met de decentralisatie van de zorg van de Rijksoverheid naar de gemeenten, was een vervelend maar eenvoudig te verhullen detail. Dat de senaatsfractie van het CDA juist vóór meer dan 90 procent van de regeringsvoorstellen stemde en het CDA zo het ware gezicht liet zien, viel nauwelijks op. Parlementaire media focussen vooral op wat er gebeurt in de Tweede Kamer, waar het ‘echte’ politieke spel wordt gespeeld. Terwijl het CDA met de senaatsfractie dus in breder verband een spelletje speelde. De opstelling van het CDA kwam niet geheel onverwacht voor VVD en PvdA. De christendemocraten moesten toch íets om oppositie te voeren, realiseerden zij zich. Maar dat de christendemocraten onder leiding van fractievoorzitter Sybrand Buma zó cynisch en onvermurwbaar zouden zijn, verraste zelfs de meest doorgewinterde spelletjesspeler op het Binnenhof.

In Nederland zijn partijen als de SP en de PVV groot geworden met Nee-politiek.

Het leidde bij de regeringsfracties tot grote frustratie. Premier Rutte zei het CDA op ‘verantwoordelijkheidsvakantie’ was. Vicepremier Lodewijk Asscher verweet het CDA ‘vier jaar niks te hebben gedaan. Het is makkelijk fietsen met de wind mee.’ ‘Wat heeft het CDA in Jezusnaam aan het herstel bijgedragen?’, vroeg VVD-staatssecretaris Eric Wiebes zich gespeeld boos af voor de draaiende camera’s. Ministers en fractievoorzitters gingen in de Tweede Kamer regelmatig tekeer als Buma en de zijnen weer eens stoïcijns tegen beleidsvoorstellen stemden – om vervolgens te zien hoe de CDA’ers in de Eerste Kamer die voorstellen juist lieten passeren. Wanneer ernaar gevraagd zei Buma steevast dat de senaatsfractie eigen afwegingen maakt. Maar dat is onzin: net als vrijwel alle senaatsfracties van de andere partijen is ook die van het CDA al jaren gepolitiseerd. Er vindt bij iedereen nauw overleg plaats met de partijgenoten in Tweede Kamer-fractie.

CDA-leider Buma trok zich van de kritiek niks aan. Want hij wist: al die verwijten zijn vooral interessant voor de spelers op het Binnenhof. Het CDA was bezig met perceptiemanagement, het spel op de lange termijn. Ook tijdens de verkiezingsdebatten in de campagne van 2017 sloeg Buma iedere handreiking van VVD en PvdA af. Vervelend voor vooral de VVD: het CDA slaagde in de opzet. De christendemocraten wonnen zes zetels die zij vooral bij de VVD weghaalden, zo bleek uit kiezersonderzoek. Missie geslaagd. Hoezeer het allemaal spel was geweest van Buma bleek later, bij de vorming van Rutte-III. Tijdens het debat over de regeringsverklaring en de Algemene Politieke Beschouwingen bestond Buma het om GroenLinks de maat te nemen, de partij die na twee keer onderhandelen definitief van de onderhandelingstafel wegliep om niet meer terug te keren. Met droge ogen verweet Buma GroenLinksleider Klaver het weglopen, om vervolgens te zeggen: ‘Wij willen niet met schone handen langs de kant staan.’

Het was voor VVD en PvdA dubbel frustrerend, omdat de harde opstelling van middenpartij CDA de regeringspartijen veroordeelde tot samenwerking met D66, dat handig opereerde door de ChristenUnie en de SGP aan zich te binden. Mark Rutte en Lodewijk Asscher bleef zo de weinig aanlokkelijke keuze over om met de SP en de PVV samen te werken – maar deze partijen hadden zich ook al diep ingegraven in de ‘nee’-stand. Waar de PVV simpelweg tegen voorstellen stemde, deed de SP structureel tegenvoorstellen die radicaal afweken van wat de regeringspartijen wilden. Zo kun je er niet van beschuldigd worden dat je de hele tijd overal maar ’tegen!’ bent, maar het effect is natuurlijk hetzelfde en dat is wat de SP beoogde.

Het CDA wist dat D66 juist voor de rol van de ‘constructieve oppositie’ koos waarmee Hans van Mierlo eind jaren ’80, begin jaren ’90 zo succesvol was geweest. Daarvoor zou D66 electoraal beloond worden, zo calculeerde politiek leider Alexander Pechtold – en dat gebeurde dan ook. D66 maakte optimaal gebruik van de aandacht die het kreeg door aan de onderhandelingstafels aan te schuiven. Graag lieten Pechtold en de zijnen zich door soms getipte camerateams filmen en als het even kon live, zo vlak voor de avondjournaals of de Nieuwsuur-uitzending. Het CDA liet de beker van die positieve media-aandacht bewust aan zich voorbijgaan en hield vast aan de tegenboodschap en koos voor profilering op lastenverlichting voor ondernemers, met name die in de regio’s in het midden, oosten en zuidoosten van het land, op de langdurige zorg – juist daar waar Rutte-II stevig ging hervormen – en op het aanvallen van VVD-leider en premier Rutte zelf. Ook zou het CDA een rechts toontje meeblazen in het vluchtelingendossier, zeker toen de vluchtelingencrisis een hoogtepunt bereikte in de zomer van 2015. De truc was een positie te kiezen nét rechts van de VVD en links van de PVV. Buma maakte goede sier met het pleiten voor het aanpassen van al decennia geldende internationale vluchtelingenverdragen van niet alleen de Europese Unie, maar ook de Verenigde Naties. Dat het juridisch uiterst moeilijk is je daaruit eenzijdig terug te trekken, laat staan dat Nederland in zijn eentje niet de hele Verenigde Naties zou kunnen dwingen tot het veranderen van al lang bestaande verdragen, maakte hem daarbij niet veel uit. Buma kon met zijn pleidooien aanschuiven bij vele media en dat was het doel.

Buma wist dat de VVD het omwille van de coalitierelaties met de PvdA zich nauwelijks kon veroorloven verder naar rechts te schuiven. Na de verkiezingen en de formatie van Rutte-III gaf Buma in een interview met de Volkskrant toe dat hij heus wist dat het aanpassen van vluchtelingenverdragen een onhaalbare kaart was. Iets voorstellen dat je niet waar kunt maken, daar deed Buma niet aan, zei hij in het interview; zoiets ‘kan alleen een populist doen’, voegde hij eraan toe. Eerlijk is eerlijk, het opzeggen of aanpassen van vluchtelingenverdragen stond niet in het verkiezingsprogramma van het CDA. Wel riep Buma ertoe op in een interview met Elsevier en herhaalde hij dat nog eens op tv. Een maand later herhaalde Mona Keijzer, toen de nummer 2 van het CDA, dat dit niet waargemaakt zou kunnen worden nog eens in de Tweede Kamer.

Aan de andere kant van de plas, in politiek gidsland Amerika, gaat het er vele malen cynischer aan toe.

Voorland

De opstelling van het CDA tijdens Rutte-II mag dan cynisch overkomen, het legde de partij geen windeieren. Aan de andere kant van de plas, in politiek gidsland Amerika, gaat het er vele malen cynischer aan toe. Daar wordt indien nodig het hele land in het onheil gestort als het maar helpt de tegenpartij dwars te zitten. Nu is politiek in de Verenigde Staten altijd al oorlog geweest, waarbij karaktermoord en politieke chantage de normaalste zaak van de wereld zijn. Maar in de afgelopen twintig jaar hebben met name Republikeinse politici duidelijk gemaakt dat ze bereid zijn heel ver te gaan als ze de Democraten maar dwars kunnen zitten, indien nodig met een sluiting van de overheid en grote problemen voor eenvoudige burgers tot gevolg. Er was een tijd, aan het begin van de jaren ’90, dat Amerikaanse kiezers Republikeinen nog afstraften om deze strategie van de verschroeide aarde. Tegenwoordig wordt zulk destructief gedrag aangemoedigd door kiezers in het stemhokje.

In 2010 raakten de Democraten onder president Barack Obama hun meerderheid in het Huis van Afgevaardigden kwijt, mede als gevolg van historische zorghervormingen. Helaas voor Obama en zijn Democraten bleven te veel Democratische kiezers thuis terwijl de Republikeinse kiezer duidelijk gemotiveerd was om Obama en de zijnen een lesje te leren. Vanaf de dag van de verkiezingen deden de Republikeinen maar één ding: op de rem trappen. Mitch McConnell, de leider van de Republikeinen in de Senaat, zei letterlijk: ‘Wij gaan op alles “nee” zeggen.’ Of een voorstel of motie de Republikeinen nu beviel of niet, dat maakte niet uit. Zolang er een Democraat in het Witte Huis zat, was alles geoorloofd. In 2013 ging de overheid ook een paar weken ‘dicht’ omdat Republikeinen en Obama lijnrecht tegenover elkaar stonden. De Republikeinen hadden een begroting opgemaakt met grote bezuinigingen in overheidsprojecten. Obama weigerde het te accorderen en eiste veranderingen, wat de Republikeinen op hun beurt weer weigerden. Tegelijkertijd liepen de kosten op; salarissen van ambtenaren moesten immers worden betaald. Maar zonder een nieuwe begroting kwam er letterlijk geen geld vrij. Lonen van overheidsfunctionarissen werden niet uitbetaald, federale fondsen kregen geen overheidsgeld uitgekeerd. De obstructie werd beloond: in 2014, toen zowel het Huis van Afgevaardigden als de Senaat immens impopulair waren door het totale onvermogen om beleid te maken, wonnen de Republikeinen ook nog eens de meerderheid in de Senaat. Een medewerker van Obama’s Witte Huis verzuchtte daarover tegen nieuwswebsite Politico: ‘Obstructionisme werkt. Het werkt in ieder geval zeker voor de Republikeinen.’

Volgens Barack Obama was betrekkelijk eenvoudig waarom de Republikeinen voor de Nee-politiek kozen; eerder, in 1996, noemde zij n voorganger Bill Clinton de Republikeinse partij al ’the party of No’. In zijn laatste interview als president zei Obama dat hij in 2008 campagne gevoerd had voor verbinding en samenwerking, omdat meer dan tweehonderd jaar Amerikaanse geschiedenis uitwees dat wanneer Amerikanen samenwerken zij grootse dingen kunnen realiseren. Mitch McConnell realiseerde zich dat dit niet mocht slagen. Anders zou Obama gelijk krijgen en zouden Democraten nog jaren aan de macht blijven. Dus moest Obama’s boodschap van samenwerking stuk. Dat kon alleen door op iedere centimeter strijd te leveren. Wat volgde, leek nog het meest op de politieke versie van de strijd om Stalingrad in de Tweede Wereldoorlog, toen Duitse en Russische soldaten letterlijk om ieder huis, iedere voordeur, iedere verdieping en iedere kamer streden – en de stad zo volledig in puin legden. Waar mogelijk zetten de Republikeinen de Democratische president de voet dwars. Letterlijk elke poging tot samenwerking van de kant van Obama werd resoluut afgewezen. En als de Republikeinen zeiden dat ze heus wel samen wilden werken, dan presenteerden ze een voorstel dat geheel in hun straatje paste en waarover vervolgens geen compromis gesloten kon worden. Als de Democraten daarop aangaven dat compromissen sluiten niet hetzelfde is als ‘slikken of stikken’, dan zeiden de Republikeinen: zie je wel, de Democraten willen helemaal niet met ons samenwerken. En gingen ze verder op dezelfde voet.

Het was zeven jaar heel erg makkelijk. We hoefden alleen maar tegen te stemmen en verder niks.

Republikein Tom Rooney

‘We hoefden alleen maar tegen te stemmen’

Die Nee-politiek had op de langere termijn een keerzijde: het maakte dat de Republikeinen lui werden. Er hoefde niet meer nagedacht te worden. In de woorden van Tom Rooney, een ervaren Republikeins lid van het Huis van Afgevaardigden die zich niet herverkiesbaar stelde, in een podcast van The New York Times aangaf: ‘Het was zeven jaar heel erg makkelijk. We hoefden alleen maar tegen te stemmen en verder niks.’ ‘Nee’ zeggen was genoeg om stemmen te krijgen. Het denken in de Republikeinse partij stond stil. En dat maakte dat de Republikeinen totaal onvoorbereid waren toen een van hun eigen kandidaten onverwacht de nieuwe president werd. ‘Opeens moesten we iets. Maar we hadden geen idee wat. Niet zo gek ook, nu moesten we plotseling voor iets zij n, iets bedenken.’ Toen Donald Trump president werd, lag er geen enkel plan om ook maar iets van Barack Obama’s hervormingen terug te draaien. Ze hadden er eenvoudig niet op gerekend dat ze na bij na acht jaar ‘nee’ opeens ‘ja’ moesten gaan zeggen, terwijl wat voorlag immens impopulair bleek, zelfs onder Republikeinse kiezers die hadden gemerkt dat Obama’s zorghervormingen toch ook best wat goeds hadden gebracht. Dit proces – waarbij Republikeinen ineens toch niet Obama’s hervormingen durfden terug te draaien uit angst voor de eigen kiezer – maakt inzichtelijk dat ideologie nog nauwelijks een rol speelt in de Amerikaanse politiek. Tegen de ander zijn volstaat in een tweepartijenstelsel zoals in de Verenigde Staten. Als de Republikeinen er echt van overtuigd waren dat het in het landsbelang was om de door de overheid gesubsidieerde zorgverzekering voor (bijna) iedereen weer af te schaffen, dan hadden zij dat gedaan. In plaats daarvan maakt men zich meer zorgen over het behoud van de eigen zetel en de meerderheid in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat, en speelde men de bal terug naar Trump. Die zelf ook niet impopulair wilde worden, en dus de bal weer terugkaatste. En zo ging het een jaar heen en weer zonder uitsluitsel.

Het inktzwarte Amerikaanse voorbeeld toont aan hoe Nee-politiek kan leiden tot ongekende vormen van polarisatie, tot op het punt waarop Amerikanen tijdens Thanksgiving – doorgaans het belangrijkste moment van familiaal samenzijn in de VS – zwijgend de kalkoen tot zich nemen omdat de familieleden politiek tegenover elkaar staan. Zoons en dochters mijden gesprekken over politiek met hun ouders uit angst op een spreekwoordelijke mijn te gaan staan. Broers en zussen spreken elkaar tijden niet vanwege verschillen van mening; neven en nichten blokkeren elkaar op Facebook omdat ze elkanders dagelijks geventileerde politieke meningen niet meer kunnen uitstaan. Soms jarenlange vriendschappen lopen stuk. Ook hier in Nederland zijn zulke spanningen waarneembaar. Onderwerpen als Zwarte Piet – door onder andere de PVV regelmatig gebruikt als ‘wedge issue’, letterlijk een manier om een wig te drijven tussen groepen mensen – vluchtelingen en Geert Wilders worden aan menige kerstdis zorgvuldig gemeden om het maar gezellig te houden.

Nee is nee, ja is draaien

Hoe Amerikaanse media omgaan met de gevolgen van Nee-politiek is ook illustratief voor verschijnselen die in Nederland spelen. Heeft in de Verenigde Staten een politicus eenmaal een standpunt ingenomen tegen iets, dan krijgt hij of zij nul ruimte om daar weer van af te wijken. Zogenoemde pressure groups – letterlijk: groepen vrijwilligers, al dan niet aangestuurd door lobbyisten – houden via sociale media iedere uiting van een bepaalde politicus over een onderwerp nauwlettend in de gaten. Zoals wapenwetgeving bijvoorbeeld. Zodra er ook maar een kleine afwijking zit in wat een politicus over een bepaald gevoelig onderwerp zegt – bijvoorbeeld wanneer de politicus in kwestie voorzichtig oppert dat er misschien iets striktere regels moeten komen voor aan wie wapens mogen worden verkocht – springen de leden van de pressure groups erbovenop. Nieuwsbrieven gaan de deur uit, een leger internet-trolls wordt gemobiliseerd die de politicus bombarderen met berichten op Facebook, Twitter en andere kanalen, het kantoor van de Congresafgevaardigde of senator wordt overstroomd door belletjes, e-mails en voorgeschreven brieven, die alleen nog maar ondertekend hoeven te worden en verstuurd, en als het even kan worden er in een mum van tijd reclamespotjes gemaakt en uitgezonden. Tegelijkertijd worden media erbij gehaald die ideologisch op hetzelfde spoor zitten om de druk te versterken. Als de eerste peiling dan een neerwaartse beweging voor de politicus oplevert, wordt de keutel doorgaans snel weer ingetrokken. Zo is Nee-politiek net als politieke appropriatie uiteindelijk een gouden kooi.

In Nederland uit het zich vooralsnog op relatief mildere wijze, maar ook hier zijn bij tijd en wijle Amerikaanse taferelen zichtbaar. Jarenlang was bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek onaantastbaar. Op aanpassing of hervorming ervan klonk steevast een hard ‘nee’ van partijen als de VVD en het CDA uit angst kiezers van zich te vervreemden. Tegenwoordig is dat anders. De ban is gebroken door zowel VVD als CDA, waardoor er geen politieke noodzaak meer is: de electorale concurrentie met elkaar over het onderwerp is minder. Van de in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen zeggen alleen de PVV, het Forum voor Democratie en 50Plus nog hard ‘nee’. Zodra in vroeger tijden de VVD of het CDA leek te gaan dralen op het onderwerp hypotheekrenteaftrek, stonden parlementair verslaggevers en partij prominenten als VVD-coryfee Hans Wiegel klaar om te vragen of de partij ‘gedraaid’ was.

Aan het woord ‘draaien’ kleven nog altijd allergieverschijnselen bij politici sinds CDA-leider Jan Peter Balkenende zijn rivaal Wouter Bos van de PvdA in de campagne van 2006 verweet dat hij loog en draaide. In de aanloop naar de verkiezingen deed het CDA (zoals alle grote partijen) kiezersonderzoek naar niet alleen de sterke en zwakke punten van de eigen partij leider, maar ook die van de concurrenten. Uit onderzoek gedaan door het CDA naar Wouter Bos, bleek dat ondervraagde kiezers Bos op vrijwel alle punten de betere vonden, op één punt na: betrouwbaarheid. Daar sprong het campagneteam van het CDA bovenop. Tijdens regeringsformaties was de hypotheekrenteaftrek dan ook jarenlang wat in de Amerikaanse politiek ’third rail politics’ heet, naar de derde rail die een metrostel voorziet van elektriciteit en onder hoogspanning staat. Wie het aanraakt, sterft door elektrocutie; het woord in zichzelf heeft een echo van electoraat, ofwel electorale zelfmoord.

'Er zijn altijd kiezers die het met je eens zullen zijn als je
© Amsterdam University Press

Links- of rechts-centristische politieke communicatie is per definitie een gematigd discours waar de taal van de Nee-politiek haaks op staat. Zo lang niet één partij 76 zetels wint, blijft Nederlandse politiek per definitie compromispolitiek. Partijen die meedoen aan verkiezingen, weten van te voren al dat ze eenmaal in de onderhandelingen met andere partijen concessies moeten doen. Daar zit in de campagnes dan ook de spanning – en de worsteling in de communicatie. Vrijwel alle partijen bezondigen zich tijdens campagnes aan een vorm van Nee-politiek, terwijl ze weten dat ze hun eigen kiezers daarna teleur moeten gaan stellen. PvdA-leider Diederik Samsom probeerde dit te ondervangen door expres geen concrete beloftes te doen in de campagne van 2012. Immers: als je geen harde, concrete beloftes doet, kan je achteraf ook niet verweten worden dat je bent gedraaid. Dat had succes. Bij de VVD dacht men daar navolging in te kunnen vinden in de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017. Op de VVD-website valt te lezen dat de partij geen concrete beloftes meer zal doen; de waarden die de partij voorstaat, zij n richtinggevend. Maar de worsteling blijft, want toch stelde de VVD in de verkiezingscampagne voor 2 miljard euro te willen investeren in de ouderenzorg. Veel concreter wordt een belofte niet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content