De politieke moordzomer: Thomas Becket, gedood in de kathedraal

De moord op Thomas Becket © Wikipedia
Marc Gevaert
Marc Gevaert journalist

Vier Normandische ridders namen een verzuchting van koning hendrik II over Becket iets te letterlijk op.

De politieke moord is een fenomeen van alle tijden – van gisteren en vandaag, en helaas ook van morgen. Want macht doet iets met een mens: als gewone politieke middelen niet meer volstaan, wordt de strijd om de macht dan ook beslist met de loop van een geweer, of het lemmet van een mes. Deze zomer blikken we terug op de meest markante politieke moorden en aanslagen uit de geschiedenis.

Thomas Becket was een slachtoffer van de latente machtsstrijd die in de vroege middeleeuwen werd uitgevochten tussen vertegenwoordigers van het wereldlijke en van het geestelijke gezag. Hij werd omstreeks 1120 geboren als zoon van een uit Normandië afkomstige koopman. De jonge Becket ontpopte zich niet tot een uitzonderlijk theoloog. Hij beschikte wel over de gave van het woord en wist door zijn charme de gunst te verwerven van de mensen die het voor het zeggen hadden in het toenmalige Engeland.

Aartsbisschop Theobald van Canterbury was de eerste om de uitzonderlijke kwaliteiten van Becket te herkennen. Hij zorgde ervoor dat de jongeman benoemd werd tot aartsdeken van Canterbury. Toen de belangrijke functie van kanselier van het koninkrijk vacant raakte (een soort regeringsleider) was het weer dankzij de bemiddeling van Theobald dat de jonge koning Hendrik II in 1155 zijn keuze op Becket liet vallen. Hendrik was een jaar eerder koning geworden na een jarenlange burgeroorlog en had grote nood aan bekwame medewerkers. De kwaliteiten van de nieuwe kanselier als administrator, diplomaat en legeraanvoerder stonden buiten kijf. Het enige verwijt dat men Becket in die jaren kon maken was dat hij niet altijd even rechtlijnig was. Hoewel hij niet langer aartsdeken was liet hij zich toch verder betalen voor die functie. Ook bracht hij geen bezoek aan zijn weldoener Theobald toen die op zijn sterfbed lag. Becket had er als kanselier geen bezwaar tegen om de koning te helpen in zijn strijd om de macht van de kerk aan banden te leggen.

Koning Hendrik wist dat Becket als martelaar een nog geduchter tegenstander zou zijn dan als aartsbisschop.

Voor Hendrik leek het dan ook een schitterend idee om zijn handige kanselier in 1162 te laten benoemen op de vrijgekomen aartsbisschoppelijke zetel van Canterbury. Met de primaat van Engeland aan zijn zijde dacht de koning het nog gemakkelijker te hebben om de clerus onder controle te houden. Groot was echter zijn verbazing toen Becket wel de functie van aartsbisschop aanvaardde, maar onmiddellijk daarna ontslag nam als kanselier. De koning zou nu aan den lijve ondervinden dat de man die hij als zijn trouwste vriend en medewerker beschouwde een ondubbelzinnige keuze maakte voor de kerk.

De gebelgde Hendrik liet in 1163 regels uitvaardigen die de macht van de kerk verder aan banden moesten leggen en duidelijk gericht waren tegen Beckets halsstarrige werkwijze. De aartsbisschop vreesde voor zijn leven en zocht enkele maanden later een onderkomen in Frankrijk, waar hij de bescherming genoot van koning Lodewijk VII, de erfvijand van Hendrik II.

Bij herhaling probeerde het Vaticaan om de kemphanen met elkaar te verzoenen en in de lente van 1170 dacht paus Alexander III dat hij in zijn opzet was geslaagd. Becket ging in op het pauselijk aanbod om naar Canterbury terug te keren, maar aan zijn houding tegenover het wereldlijke gezag veranderde dat niets. Hij haalde zich onmiddellijk weer de woede van de koning op de hals door drie bisschoppen in de ban van de kerk te slaan omdat ze de benoeming van een nieuwe aartsbisschop van York hadden doorgedreven, een voorrecht dat traditioneel de aartsbisschop van Canterbury toekwam.

Het was rond die tijd dat de koning in de aanwezigheid van een aantal hovelingen duidelijk maakte dat het voor hem zo niet verder kon. Een van zijn felste uitvallen tegen de aartsbisschop deed hij in het Normandische stadje Buresen-Bray, waar hij met zijn hof het kerstfeest van 1170 vierde. Vier edelen – Reginald Fitzurse, Hugh de Morville, William de Tracy en Richard le Breton – zagen in de wens van de koning een bevel. Ze haastten zich naar Canterbury om af te rekenen met de recalcitrante Becket. Ze deden dit langs verschillende routes om te beletten dat ze teruggeroepen zouden worden.

Op 29 december boden ze zich aan op het paleis waar de aartsbisschop zich aan het voorbereiden was op de vesperviering. Onder de indruk van de agressieve houding van de vier ridders schrokken de geestelijken en de leden van zijn huispersoneel ervoor terug om met Becket mee te gaan naar de kathedraal. Aanvankelijk leek het erop dat de vier niet erg goed wisten wat hen te doen stond: zich meester maken van de aartsbisschop, hem opnieuw in ballingschap meevoeren naar Frankrijk of hem vermoorden. Ze probeerden de aartsbisschop weg te sleuren uit de kathedraal, maar die verzette zich. Toen een van de vier ridders met het plat van zijn zwaard op Beckets schouder sloeg, wellicht als een soort laatste waarschuwing, was het hek van de dam. Het kwam tot een gevecht in regel en binnen de kortste keren zeeg Becket dodelijk gewond neer.

Koning Hendrik die onmiddellijk op de hoogte was gebracht van het gebeuren wist dat Becket als martelaar een nog geduchter tegenstander zou zijn dan als aartsbisschop. Hij schreeuwde het uit dat hij niet verantwoordelijk was voor de moord. Toch kon hij niet anders dan boete te doen en vergiffenis te vragen aan de paus. Paus Alexander wenste geen conflict met Engeland en nam uiteindelijk vrede met Hendriks belofte een kruistocht te leiden naar het Heilige Land. De koning hield zich evenwel niet aan zijn belofte. Hij vond het verstandiger profijt te halen uit de volkse devotie die was ontstaan na de dood van Becket, een devotie die hij op alle mogelijke manieren stimuleerde.

Dat de koning gemengde gevoelens had over het gebeuren blijkt uit het feit dat hij de moordenaars geen strobreed in de weg heeft gelegd. Alle vier vonden een onderkomen in Schotland, waar ze te horen kregen dat ze door de paus geëxcommuniceerd waren. Als penitentie voor hun misdaad moesten ze net als de koning naar Palestina gaan en er ten minste veertien jaar blijven. Het lijkt erop dat het viertal nooit naar West-Europa is teruggekeerd.

Dit artikel verscheen eerder in Knack Historia: 150 politieke moorden en aanslagen. Hier te koop

Partner Content