De politieke moordzomer: de laatste stuiptrekkingen van de RAF

Opsporingsbericht over de Baader-Meinhof-groep of Rote Armee Fraktion. © /
Marc Gevaert
Marc Gevaert journalist

Vanaf de jaren 1960 kreeg vooral Duitsland af te rekenen met terreur. De Rote Armee Fraktion was verantwoordelijk voor 34 moorden, talrijke bankovervallen, ontvoeringen en bomaanslagen.

De politieke moord is een fenomeen van alle tijden – van gisteren en vandaag, en helaas ook van morgen. Want macht doet iets met een mens: als gewone politieke middelen niet meer volstaan, wordt de strijd om de macht dan ook beslist met de loop van een geweer, of het lemmet van een mes. Deze zomer blikken we terug op de meest markante politieke moorden en aanslagen uit de geschiedenis.

In de lentedagen van 1968 werd zowat overal in West-Europa het gezag ter discussie gesteld. Studenten gingen hun universiteiten bezetten en probeerden te verbroederen met arbeiders in de industrie. In West-Duitsland lieten de kopmannen van de radicale bewegingen zich inspireren door wat er gebeurd was in de nadagen van de Eerste Wereldoorlog. De West-Duitse radicalen van de eerste generatie wilden de instellingen van binnenuit veranderen, maar al gauw haalde de strekking de bovenhand die vond dat de strijd tegen het kapitalisme ook met geweld moest worden gevoerd.

Het begon allemaal vrij onschuldig. Op 3 april 1968 stichtten Andreas Baader, de zoon van een historicus uit München, en enkele gezellen brand in twee warenhuizen in Frankfort. Het ging om een protestactie tegen de consumptiemaatschappij. De daders werden opgepakt en tot drie jaar celstraf veroordeeld. In mei 1970 werden Baader en zijn kompanen door gelijkgezinden bevrijd. Tijdens die actie raakte een ambtenaar zwaargewond. Voor het eerst vloeide er bloed.

De leden van de groep rond Baader noemden zich de Rote Armee Fraktion (RAF), maar raakten bij het publiek al snel bekend als de Baader-Meinhofgroep, naar de twee prominentste leden binnen het gezelschap, Baader zelf en Ulrike Meinhof, de dochter van een museumdirecteur uit Jena.

Na hun vrijlating gingen de belangrijkste leden van de RAF zich in het Midden-Oosten bekwamen in guerrillatactieken bij militante Palestijnse groeperingen. Eenmaal terug in de Bondsrepubliek gedroegen ze zich een stuk gewelddadiger dan voorheen. Hun spraakmakendste aanvallen waren gericht tegen het gebouw van het Springerconcern in Hamburg, waarbij zeventien mensen gewond raakten, en tegen het hoofdkwartier van het Amerikaanse leger in Heidelberg, waarbij drie soldaten werden gedood. Door de vele achtergelaten sporen slaagde de politie erin om de complete top van de terreurgroep tegen 15 juni 1972 achter de tralies te krijgen. Het proces tegen de RAF in de zwaarbewaakte Stammheimgevangenis in Stuttgart begon pas in 1975 en duurde twee jaar. Op 28 april 1977 viel de uitspraak. Baader en twee andere kopstukken van de terreurgroep, Gudrun Ensslin en Jan Carl Raspe, werden tot levenslang veroordeeld.

Nog voor de uitspraak was gevallen had Meinhof zelfmoord gepleegd in haar cel. Het duurde niet lang voor duidelijk werd dat er een tweede generatie terroristen was opgestaan, die bereid was alles op alles te zetten om de historische leiders van de RAF vrij te krijgen. Tien maanden lang voelden de Duitsers hoe de dreiging van de RAF als een zwaard van Damocles boven hun hoofden hing. Op 7 januari 1977, drie maanden voor de uitspraak in Stuttgart, werd procureur-generaal Siegfried Buback doodgeschoten in zijn auto op weg naar zijn kantoor. Op 30 juli volgde de moord op Jürgen Ponto, de president-directeur van de Dresdner Bank. De daders hadden de bedoeling om de bankier thuis te ontvoeren en in ruil voor zijn leven de vrijlating te eisen van Baader en zijn gezellen, maar de bankier had onverwacht weerstand geboden.

Op 5 september sloegen de terroristen opnieuw toe. Bij die gelegenheid werd gebruikgemaakt van extreem geweld. Het slachtoffer was Hans-Martin Schleyer, de voorzitter van de Duitse werkgeversorganisatie. Uit veiligheidsoverwegingen vergezelde een politie-escorte Schleyer bij al zijn verplaatsingen. Toen diens auto in het centrum van Keulen een zijstraat insloeg, moest de chauffeur bruusk remmen voor een vrouw die met een kinderwagen de straat overstak. De begeleidende politiewagen kon niet tijdig remmen en reed achteraan op de wagen van Schleyer in. Vier of vijf gewapende mannen begonnen de twee auto’s met machinegeweren onder vuur te nemen. De inzittenden kregen niet de kans om zich te verdedigen. De twee chauffeurs en twee begeleidende agenten werden doodgeschoten, Schleyer zelf werd uit zijn voertuig gesleurd en meegevoerd.

Tegen het begin van de jaren 1980 hadden de Duitse autoriteiten het fenomeen van het extreemlinkse terrorisme vrij stevig onder controle

De ontvoering van Schleyer bleef dagenlang het nieuws beheersen. Het is zo goed als zeker dat de zakenman werd overgebracht naar een villa in de heuvels buiten Keulen, waar hij de hele tijd gevangenzat. Op een bepaald ogenblik stond de plaatselijke politie op het punt om de schuilplaats van de ontvoerders te ontdekken, maar door een gebrek aan coördinatie slaagde ze niet in haar opzet.

Vanaf het begin was het duidelijk dat de Duitse overheid niet van plan was om in te gaan op de eisen van de ontvoerders. In een poging om haar onder druk te zetten ging de RAF toen aankloppen bij oude vrienden uit het Midden-Oosten. Op 13 oktober kaapten vier Arabieren een Boeing 737 van de Lufthansa, die op weg was van Frankfort naar Mallorca met zes bemanningsleden en zesentachtig passagiers aan boord. De kapers, twee mannen en twee vrouwen, eisten niet alleen de vrijlating van twee Palestijnen, maar ook van negen RAF-leden. Na een marathonvlucht werd het toestel aan de grond gezet in Mogadishu, de hoofdstad van Somalië. In de namiddag van 17 oktober hadden de kapers hun ultimatum verlengd tot de volgende nacht. De Duitse verantwoordelijken lieten het niet zo ver komen. Om middernacht, anderhalf uur voor het verstrijken van het ultimatum, bestormden leden van een speciaal uit Duitsland overgevlogen eenheid het toestel en schakelden de kapers uit. Drie kapers kwamen om, de vierde werd zwaargewond. Tien passagiers raakten lichtgewond en één kreeg een hartaanval.

Kort na het bekend raken van de geslaagde operatie pleegden Baader, Ensslin en Raspe zelfmoord in hun cellen. Baader en Raspe hadden daarbij een pistool gebruikt, Ensslin verhing zich. Hoe de pistolen de gevangenis waren binnengesmokkeld is nooit duidelijk geworden. Internationale experts die aanwezig waren bij de lijkschouwing kwamen tot de conclusie dat de stelling van zelfmoord ‘medisch aannemelijk’ was. De jacht op de opvolgers van Baader, Ensslin en Meinhof, degenen die Buback, Ponto en Schleyer hadden vermoord, duurde nog een tijd voort, maar tegen het begin van de jaren 1980 hadden de Duitse autoriteiten het fenomeen van het extreemlinkse terrorisme vrij stevig onder controle.

Dit artikel verscheen eerder in Knack Historia: 150 politieke moorden en aanslagen. Hier te koop

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content