‘Iemand moet het toch doen?’

Mohammed Friwan, de Sherlock Holmes onder de ontmijners, maakt een bom onschadelijk in district 2. © JEROEN OERLEMANS

De laatste dagen van terreurgroep IS in de Libische stad Sirte zijn bijna geteld. Zo’n honderd jihadisten vechten tot de laatste snik in de enige wijk die ze nog in handen hebben. De rest van de stad is bevrijd, maar ligt bezaaid met bommen en boobytraps. De ontmijners wacht een gigantische klus.

De bom ligt verstopt onder een opgerold tapijt in een hoekje van de kamer. Ze is bevestigd via drie bijna onzichtbare visdraden: een aan het raamkozijn, de andere aan de voordeur en de derde is gespannen voor de deuropening van de keuken naar de woonkamer. Door het kapotgeslagen venster zien we alleen de blauwe tape aan de bovenkant van het explosief. Ontmijner Mohammed Friwan kruipt heel voorzichtig onder de draad bij de deuropening en zegt dat we verderop moeten wachten. Hij wil eerst zien met wat voor soort bom hij te maken heeft. In de verzengende hitte op straat staan we stil. Om ons heen verlaten woningen. Lege straten. Spookstad. Grijze brokken puin. Kapotgeschoten beton. Af en toe een zuchtje zeewind. Het strand aan de Middellandse Zee is hier maar een paar honderd meter vandaan. Voor de rest doodse stilte.

We bevinden ons in district nummer 2, een wijk die enkele weken geleden heroverd is op de Islamitische Staat. Het offensief tegen de terreurorganisatie in Sirte begon in mei dit jaar. Inmiddels is 80 procent van de stad bevrijd. De jihadisten zijn op één wijk na verdreven. In het noordoosten van de stad houden ze nog hardnekkig stand en wordt zwaar gestreden. De rest van Sirte ligt er verweesd bij. De weg waar we op uitkijken, vormde lange tijd een frontlijn tussen IS-strijders en troepen van de Libische regering van nationale eenheid, bestaande uit milities en militairen. De IS heeft de gewoonte om de toegangswegen naar hun bolwerken vol te stouwen met bommen en boobytraps. Vandaar dat de ontmijningsdienst waarmee we op stap zijn eerst en vooral de buitenranden van district 2 wil opruimen. De buurt is afgesloten. Bewoners mogen pas terugkeren als de ontmijners hun werk gedaan hebben. Dat kan nog weken, zo niet maanden duren.

Onze tolk loopt langzaam terug naar het huis met de bom. Twee ontmijners staan in de keuken, hun collega zit geknield voor het enorme explosief. We kijken toe terwijl hij heel voorzichtig het ontstekingsmechanisme lostrekt. Zweet parelt over zijn gezicht. Het is een tankgranaat, zegt hij. Kaliber 122. Zwaar spul. Een zucht van verlichting klinkt als hij de bom onschadelijk maakt. ‘Doe ik altijd, een zucht slaken’, zegt Mohammed Friwan glimlachend. ‘Ik weet waar ik mee bezig ben, anders zou ik jullie hier niet toelaten, maar het blijft altijd weer spannend.’ Zijn baas, kolonel Khaled Hanka, knikt goedkeurend en zegt dat hij naast het huis alweer een volgende bom gevonden heeft. Hanka is de oudste van het drietal en staat bekend als de Sherlock Holmes onder de explosievenspeurneuzen. Waar hij ook komt, in stadswijken, natuurgebieden of een gebouw, er is geen boobytrap die hem ontgaat. Meestal ziet hij ze gewoon met het blote oog, soms gebruikt hij een metaaldetector. Een robot hebben ze niet, beschermende kledij evenmin. Hanka en zijn mannen dragen alleen een beschermend vest en helm als ze bommen ter plaatse laten ontploffen. De rest van het gevonden spul wordt op de laadbak van de auto verzameld en later op de dag tot ontploffing gebracht.

Op een veldje naast het huis, tussen de struiken, ligt de pas ontdekte bom. ‘Er lopen drie draden van de bom naar de zijmuur van het huis’, wijst Hanka. ‘Dat doet de IS vaak, want ze weten dat hun tegenstanders zo dicht mogelijk naast de muren blijven, om sluipschutters te ontwijken. De truc is dus: blijf weg van muren.’ Het is opnieuw Mohammed Friwan die naast de bom neerknielt. Na een paar minuten roept hij dat het ding onschadelijk is gemaakt. Friwan laat zien hoe het ontstekingsmechanisme is vastgemaakt: een wasknijper is met oranje tape aan een tak geplakt. Aan de knijper hangen een stukje papier en een paar draden. Zodra iemand tegen een van de visdraden aanloopt, wordt het papiertje uit de knijper getrokken en de ontsteking in gang gezet. Een poepsimpel systeem. Met enorme gevolgen. De bom is nog een maatje groter dan degene in de woonkamer, zeker een meter lang. ‘Die krengen wegen 45 kilo’, zegt Friwan als hij het explosief in zijn armen wegdraagt.

Maagproblemen van de zenuwen

De ontmijning van Sirte is een titanenwerk. De geboortestad van Muammar Khaddafi telde 120.000 inwoners toen de IS er in juni 2015 binnenviel. De verovering ging snel, de bewoners boden weinig verzet. Tijdens de revolutie in 2011 kreeg de Khaddafigezinde bevolking het zwaar te verduren van de rebellen uit Misrata. De bewoners tolereerden de komst van de IS omdat de milities uit Misrata een gemeenschappelijke vijand vormden. Iedereen die tegen de milities streed, was welkom. Dat bleek een kapitale fout. De IS ging in Sirte even wreed tekeer als elders. Wie kon, sloeg op de vlucht. Nu woont er geen kat meer in de stad aan zee, op 350 kilometer van de Italiaanse kust. De naar schatting 100 overgebleven IS-strijders in district 3 zouden samen met hun gezinnen uit 600 man bestaan. ‘Ze zullen vechten tot het einde’, verzucht kolonel Hanka. ‘Ze omringen zich met mijnen en bommen, en ze verplaatsen zich via kleine tunnels die ze zelf in hun huizen graven. De oorlog is uitgedraaid op een gevecht van huis tot huis. Onze mannen verplaatsen zich door gaten in de muren van woningen te maken. Op straat is het levensgevaarlijk geworden omdat er constant sluipschutters op de loer liggen. De rebellen weten min of meer waar de boobytraps in de huizen verstopt zijn. Maar de IS-strijders zijn ingenieus in het uitvinden van nieuwe explosieven. Het zijn geen amateurs. En ze sturen bomauto’s. Vaak gebruiken ze oude vuilniskarren. Onlangs schoten we de bestuurder van een bomauto dood. Naast hem vonden we drie tankgranaten, op de achterbank lagen maar liefst tien vliegtuigbommen, elk van 100 kilo. De IS beschikt blijkbaar nog altijd over grote hoeveelheden explosieven. Terwijl we al ontzettend veel gevonden hebben in het bevrijde deel van de stad.’

Kolonel Hanka en Mohammed Friwan werken bij de militaire ontmijningsdienst. De derde ontmijner, Ahmed al-Sharifi, is actief bij de criminele onderzoeksafdeling van de politie in Misrata. Hij volgde zijn opleiding als ontmijner bij het Libanese leger. Specialisatie: guerrillatechnieken. ‘Het is een job met een grote verantwoordelijkheid. Maar iemand moet het doen. Het is ook heel spannend, dat ontken ik niet. Ik heb in Sirte al de gekste dingen gezien. Bommen in wc-potten, in boilers, in de koelkast…’

Al-Sharifi toont zijn onderarmen. Ze staan vol kleine littekens.

‘Een explosief ontplofte in mijn handen. Kolonel Hanka is ooit gewond geraakt aan zijn been. We doen dit werk al jaren, dus al met al valt het mee. Gelukkig zijn er tot nu toe geen doden gevallen.’

In de schaduw van een muur vol kogelgaten – explosievenvrij – neemt het driekoppige team een paar minuten pauze. In de verte horen we een gevechtsvliegtuig een bom droppen op het door de IS bezette stadsdeel. Een loshangend raamluik klappert plots in de wind. We luisteren gespannen. Beseffen dan dat het de wind is die ons parten speelt. De gezichten van de ontmijners staan strak. ‘Je moet constant superalert zijn’, zegt al-Sharifi terwijl hij het zweet van zijn gezicht veegt. ‘Je er tot het uiterste van bewust zijn dat dit gevaarlijk werk is. Je aan de regels houden omdat het je enige houvast is.’

‘Ja, we zijn bang’, antwoordt kolonel Hanka nog voor ik de vraag stel. ‘Maar we houden het onder controle. Als het niet meteen lukt om een bom te ontmantelen en ik word nerveus, dan ga ik weg. Ik wacht. Desnoods een hele dag. Tot de zenuwen over zijn. Je kunt niet werken als je angst de overhand neemt.’

‘Ik heb maagproblemen van de zenuwen’, bekent al-Sharifi. ‘Maar door onze ervaring zien we bij de eerste aanblik of het gevaarlijk is, of we bang moeten zijn of niet. Dat scheelt.’

Kolonel Hanka staat op en verdwijnt om de hoek van het huis. Een paar tellen later zien we hem op de omheining staan, een stenen muur van twee meter hoog. Hij speurt de binnenplaats van de woning af. Gebaart dan dat hij iets heeft gezien. Aan de binnenkant van de poort hangt een visdraad die naar een explosief loopt aan de muur waar Hanka op staat. Al-Sharifi komt in actie. Hij klimt over de muur, gewapend met een tang. ‘Mijn wapen’, grijnst hij. Even later opent hij de poort van binnenuit en wijst ons op de bom. Op ooghoogte zien we twee metalen veegblikken hangen die tegen elkaar zijn geplakt. Deze morgen hebben we zo’n blikbom gezien, in het kantoor van de ontmijners. Het blik is volgepropt met kogels en scherven. Zodra het explosief ontploft, krijg je de hele donderse lading recht in je gezicht en borststreek. ‘Ontzettend smerig’, mompelt Hanka hoofdschuddend. We staan nog te bekomen van de schrik als hij een paar meter verder op de oprit een nieuwe bom ontdekt. Verstopt achter een stapel planken. Hanka gaat het huis binnen en komt al snel terug. Binnen zijn nog drie bommen. Bij de trap, in de hal en in de woonkamer.

Tegen het einde van de dag is de woning ontmijnd. De zon staat laag maar de hitte hangt nog tussen de huizen. We moeten vertrekken. Buitenlandse journalisten mogen niet meer in Sirte overnachten. Om zes uur ’s avonds moeten we weg zijn, vanaf acht uur ’s morgens kunnen we terug. Nieuwe veiligheidsmaatregel.

‘Wees niet de eerste op de weg morgen’, waarschuwt Hanka. We weten wat hij bedoelt. Het laatste deel van de kustweg van Misrata naar Sirte is niet veilig. In de woestijn rondom houden IS-strijders zich schuil. Ze leven op water en dadels en bewegen zich alleen in het donker. ’s Nachts plaatsen ze bermbommen langs de weg. De eerste auto die ’s morgens passeert, is de klos.

Roze waaier

De bommenopslagplaats van de Islamitische Staat in district 2 is zwartgeblakerd. Het gebouw werd zwaar onder vuur genomen door Amerikaanse gevechtsvliegtuigen. Voetje voor voetje stappen we achter Ahmed al-Sharifi aan. Het is de tweede dag dat we met de ontmijners op stap zijn en alweer verschroeiend heet. Op een wastafel, naast een zwart bestofte kraan, liggen twee handgranaten. Eenzame restanten van een terroristenbestaan. In de keuken staat een stapel borden op het aanrecht. Het dak is ingestort maar de borden zijn nog heel. Op de vloer vinden we een tankgranaat die al eerder ontmanteld is en wat mortieren die in de grond geslagen en ontploft zijn. Daartussen, onverwacht, zien we een roze waaier liggen. Zo een die je uitklapt. Een vrouwenvoorwerp. Versierd met glinsterende groene en rode sterretjes. ‘Geen idee wat dat hier doet’, grinnikt al-Sharifi. ‘De IS zet ook vrouwen en kinderen in als zelfmoordterrorist’, weet hij. ‘Een paar dagen geleden is een vrouw met een bomgordel gearresteerd. Onze strijders vinden ook restanten van heel jonge bestuurders van bomauto’s. Een stuk been of een voet, duidelijk afkomstig van een kind.’

Er worden niet veel IS-strijders gevangengenomen in Sirte. De meesten zijn dood of worden stante pede door de rebellen om het leven gebracht. Sommigen slagen erin te ontsnappen. Soms springen ze in zee en zwemmen oostwaarts, naar een veiliger oord. Ze ontkomen ook door zich te mengen onder de rebellen. Mohammed Friwan en kolonel Hanka laten zien hoe. Ze hebben onder de struiken een aantal legeruniformen gevonden. ‘Die verstopt de IS in geval van nood’, vertelt Friwan. ‘Ze knippen hun haar en baard, trekken de uniformen aan en mengen zich onder onze jongens. Daarom dragen onze mannen aan de frontlinies een stuk tape in dezelfde kleur. Zo kunnen ze elkaar herkennen.’

De zojuist gevonden handgranaten worden op een pleintje ter ontploffing gebracht. Al-Sharifi begraaft ze in het zand. Als we om de hoek staan, tellen de ontmijners ‘drie-twee-een’ en dan is het: boem! Kolonel Hanka is alweer verdwenen. Op zoek naar de volgende boobytrap.

Het Zwarte Kruis

Behalve de opruiming van bommen en boobytraps kampt Sirte met een ander probleem: de talloze lijken. Vooral van de IS. Velen zijn haastig begraven. De IS neemt zijn doden gewoonlijk mee maar als er geen tijd is, blijven die ofwel liggen, ofwel worden ze snel in een straatje tussen de huizen in de grond gestopt. Als de rebellen lichamen van de IS vinden, gooien ze die samen in een put. De slecht begraven lijken verspreiden een enorme stank. De politie haalt de doden aan de frontlinie daarom zo snel mogelijk op. Als de lichamen te ver in ontbinding zijn, worden vrijwilligers van de Libische Rode Halve Maan opgetrommeld. Die staan voor de weerzinwekkende taak de slecht begraven lijken opnieuw boven te halen en naar het mortuarium te brengen.

De mannen van het onderzoeksteam van de politie in Misrata drinken koffie op hun terras als er juist een wagen met 6 lichamen binnenkomt. Het zijn IS-strijders die gisteravond door een vliegtuigbom zijn geraakt. Ze stonden op het dak van een huis en werden allemaal gedood. Een paar zwarte migranten met maskers brengen de lijken uit de wagen over naar de grote koelwagen op het terrein. De politieagenten kijken onverschillig toe. ‘Ze worden ervoor betaald’, zegt commandant Ashraf Irkioa op bitse toon. ‘We noemen hen het ‘Zwarte Kruis’ in plaats van het Rode Kruis’, grinnikt hij dan. Hij haalt de schouders op. ‘In het begin was het moeilijk. Nu zijn we eraan gewend. Iemand moet het toch doen.’ Ashraf slurpt luidruchtig van zijn koffie. Zijn assistent, een jonge gast van begin twintig, houdt zich bezig met het kleine vogeltje dat in een kooitje nerveus heen en weer wipt. Hij geeft het beestje water en eten en streelt het liefdevol door de tralies. ‘Dat zijn de dingen in het leven die we koesteren’, zegt Ashraf wat verlegen.

De politie heeft tot nu toe meer dan 200 lijken van de IS opgehaald, horen we. Driekwart daarvan draagt een bomgordel. ‘Die moeten we eerst ontmantelen, dan pas kunnen we het lichaam weghalen’, zegt Ashraf. ‘Het merendeel van de gevonden lijken is afkomstig van Niger en Tsjaad.’

Van de politie gaan we naar de vrijwilligers van de Rode Halve Maan. Onder hen twee schooldirecteuren, een apotheker en een leraar Turks. ‘De stank is niet het ergste’, zegt Fauzi, hoofd van een lagere school. ‘Het moment dat je een lijk vanonder de aarde tevoorschijn haalt, is allesbehalve aangenaam. Vooral als daar nog een lichaam onder blijkt te liggen. En nog een. Het ergste is de ontdekking dat al die lichamen met elkaar verbonden blijken te zijn. Puur door ontbinding.’ Ziad, de leraar Turks, knikt. ‘We smeren een sterk parfum onder onze neus en we dragen maskers en handschoenen. Het uitgraven zelf gebeurt met schepjes en onze handen. Of het nu om lichamen van de IS gaat of om anderen maakt ons niet uit; we behandelen ze allemaal hetzelfde. We proberen onze emoties zo veel mogelijk achterwege te laten. Als we de lichamen opgegraven hebben en naar onze post terugkeren, gaan we meteen douchen. We maken iets te eten en praten er niet meer over. Maar we zien zaken die we niet zomaar vergeten. Zoals het lichaam van een burger die levend in het plastic was gerold door de IS. Gestorven door verstikking. Of het lichaam van een van onze strijders. We kenden hem goed. Hij lag dood op een rotonde, we konden hem niet weghalen omdat er sluipschutters zaten. Pas dagen later lukte het om bij hem te raken. In zijn lichaam hadden ze messen gestoken, in zijn mond sigaretten gepropt. Zo hebben we hem moeten vervoeren naar het mortuarium in Misrata.’

Wat hen bezielt? Net als bij de ontmijners en de politie klinkt het: ‘Iémand moet het toch doen.’ Fauzi, meer dan 20 jaar vrijwilliger bij de Rode Halve Maan, zucht diep. ‘Het is een loodzware taak. Maar straks komt er wel weer wat anders. Maandag ben ik weer aan het werk op school. Zie ik lachende kinderen om me heen. Dat houdt de hoop levend. En nu ga ik eten maken. Iemand zin in schapenvlees?’

Dit is de laatste beeldreportage van fotograaf Jeroen Oerlemans die op 2 oktober door een sluipschutter in Sirte werd doodgeschoten. De redactie wenst nogmaals haar medeleven met de familie uit te drukken.

DOOR JOANIE DE RIJKE, FOTO’S: JEROEN OERLEMANS

‘Als het niet meteen lukt om een bom te ontmantelen en ik word nerveus, dan ga ik weg. Je kunt niet werken als je angst de overhand neemt.’

‘Onze strijders vinden ook restanten van heel jonge bestuurders van bomauto’s. Een stuk been of een voet, duidelijk afkomstig van een kind.’

‘De stank is niet het ergste. Het ergste is de ontdekking dat al die lichamen met elkaar verbonden blijken te zijn. Puur door ontbinding.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content