Ludo De Brabander

Ariël Sharon: vredesduif of oorlogsmisdadiger?

Ludo De Brabander Woordvoerder van Vrede vzw

Ariël Sharon was politiek al lang dood, schrijf Ludo De Brabander van Vrede VZW. ‘Belangrijker dan zijn dood, wordt dus de reactie erop. De kans bestaat dat een oorlogsmisdadiger met lofredes begraven wordt.’

De laatste dagen van Ariel Sharon waren al langer geteld. Sinds januari 2006 lag hij in een coma en was hij dus al politiek dood. Wat er meer toe zal doen zijn de komende reacties op zijn dood en het politiek gewicht dat aan zijn begrafenis zal worden gegeven. Want als we naar de carrière van Sharon kijken, dan is de kans reëel dat internationale politieke leiders met lofredes een oorlogsmisdadiger ten grave zullen dragen.

Een voorproefje daarvan kregen we al in 2006, nadat een hersenbloeding hem onherroepelijk van het politieke toneel verwijderde. Sharon werd uit vele hoeken – en heus niet alleen in Israël – bejubeld als een ‘man van vrede’. Er volgden portretten en bijhorende commentaren die in een aantal gevallen in de richting gingen van een ware hagiografie. ‘Ariël Sharon is een goede man, een sterke man, een man met een visie voor de vrede’, zo klonk het uit de mond van de toenmalige Amerikaanse president George Bush. De Franse president Jacques Chirac sprak van de ‘moedige vredesinitiatieven’ die Sharon zou hebben ondernomen.

Eerder oorlogsmisdadiger dan vredesduif

De geschiedenis heeft evenwel zijn rechten. Sharon een man van de vrede noemen, is niet zomaar een verbloeming van de werkelijkheid. Een grondige terugblik op zijn militaire en politieke carrière doet besluiten dat Sharon veeleer met het predicaat ‘oorlogsmisdadiger’ dient bedacht te worden.

Sharon begon zijn drieste carrière als lid van de Alexandroni-Brigade van de Hagana-militie die in opspraak kwam omwille van een slachting in Tantura, een Palestijns dorp ten zuiden van Haifa, in mei 1948.

Enkele jaren later werd hij officier en leidend commandant van eenheid 101, verantwoordelijk voor ‘vergeldingsacties tegen het Arabisch terrorisme’. Een greep uit zijn ‘verdiensten’: in augustus 1953 vonden naar schatting 50 vluchtelingen als gevolg van zo’n actie de dood in het kamp El Bureij (het ging om willekeurig geweld, door o.a. het gooien van granaten door de ramen). In oktober van hetzelfde jaar was het de beurt aan het dorp Qibya. 69 burgers, onder wie vrouwen en kinderen, werden afgeslacht, 45 huizen werden met de grond gelijk gemaakt. Militaire waarnemers van de VN omschreven de aanval als ‘gruwelijk’. Het magazine Time stelde dat Sharons soldaten ‘elke man, vrouw en kind neerschoten die ze konden vinden. Het geschreeuw van de stervenden was te horen midden de explosies.’ Het Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken stelde dat de ‘verantwoordelijken rekenschap behoorden af te leggen.’ Dat gebeurde nooit.

Sharon zou straffeloos doorgaan met het plegen van oorlogsmisdaden. Tijdens de Brits-Franse campagne om het Suez-Kanaal te veroveren (1956) zou hij de moord op tientallen Egyptische krijgsgevangen bevelen, onder wie een vijftigtal arbeiders die standrechtelijk werden geëxecuteerd. Als hoofd van het zuidelijk commando van het Israëlische leger was hij alleen al in augustus 1971 verantwoordelijk voor de vernietiging van 2.000 huizen in de Gaza-strook.

Sabra en Shatila

Als minister van Defensie leidde Ariël Sharon de Israëlische invasie in Libanon met de eufemistische naam ‘vrede voor Galilea’ – die moest leiden tot de ontmanteling van de PLO. Deze campagne zou het leven kosten aan vele duizenden Palestijnen en Libanezen, van wie bijna de helft minderjarigen. Dramatisch dieptepunt was de slachting in de kampen Sabra en Shatila van 16 tot 18 september 1982 door de Falangisten in door het Israëlische leger gecontroleerd gebied. Het Rode Kruis telde 2.750 lijken. Het jaar daarop zou de Israëlische parlementaire Kahan-commissie Defensieminister Sharon ‘indirect verantwoordelijk’ achten voor deze slachtpartijen.

De affaire zou slechts tijdelijk zijn politieke carrière schaden. Al vanaf 1984 verscheen hij terug op het politieke toneel, en vervulde hij diverse ministerposten. Van 1990 tot 1992 en nogmaals in 1996 zou hij als verantwoordelijk minister zorgen voor de drastische uitbouw van de joodse nederzettingen in de Palestijnse bezette gebieden. Van 1993 tot 1999, de periode die tegen de werkelijkheid in ‘vredesproces’ werd genoemd, verdubbelde het aantal kolonisten in Palestijns gebied en kwamen er 30 nieuwe nederzettingen bij. Een van de belangrijkste architecten daarvan was opnieuw Ariël Sharon.

Tweede Intifada

Op 6 februari 2001 won Sharon de verkiezingen en kan hij voortaan als premier zijn kolonisatieplannen in praktijk omzetten. Enkele maanden daarvoor, op 28 september 2000, bracht hij een bezoek aan de Haram ash-Sharif (de ‘Tempelberg’) daarbij omringd door een politiemacht van 1.000 man. Zijn bezoek was de spreekwoordelijke druppel die tot het uitbreken van de tweede Intifada leidde. De Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties legde enkele weken later de verantwoordelijkheid voor het hoge aantal doden en gewonden in de dagen daarna rechtstreeks bij Sharon en veroordeelde dit ‘provocatief bezoek’.

Sharon zijn ‘vredesplan’ was een cynische zet om van Gaza definitief een gevangenis te maken en de Gazanen uit te hongeren

Als eerste minister zag Sharon het als zijn taak om de bezetting van de belangrijkste delen van de bezette gebieden te consolideren. Hij laat de werken starten aan een 750 km lange afscheidingsmuur die na voltooiing moet helpen om 50 procent van het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever te annexeren bij Israël. De nederzettingen werden aan een hels tempo verder uitgebouwd en Jeruzalem compleet afgesneden van de rest van het Palestijns grondgebied. Als vergelding voor Palestijnse zelfmoordaanslagen liet hij politieke leiders executeren, terwijl de Intifada tegen de Israëlische bezetting militair hard werd neergeslagen, met vele honderden burgerslachtoffers tot gevolg. Hij liet de checkpoints in Palestijns gebied versterken en moderniseren tot echte grensposten die de bewegingsvrijheid van de Palestijnen aan banden leggen en de economie compleet verlammen.

Sharon was een verbluffende strateeg en wist ook – beter dan zijn rivaal en huidig premier Benjamin Netanyahu – hoe hij zijn kolonisatieplannen internationaal kon verkopen.

Allesbehalve een vredesplan

Met de hulp van de Verenigde Staten slaagde Sharon er in om de terugtrekking uit Gaza (2005) te presenteren als een ‘belangrijke stap in de richting van vrede’. Dit zogenoemde ‘disengagement plan‘, dat op het internet kan gelezen worden, was echter alles behalve een vredesplan, maar liet de ontmanteling van joodse nederzettingen in Gaza gepaard gaan met de annexatie van grote delen van het territorium van de Westelijke Jordaanoever. Het ging om een cynische eenzijdige zet die het mogelijk maakte om de Gazanen definitief in een gevangenis op te sluiten en uit te hongeren.

Partner Content