‘We moeten Congo met rust laten’

© ANGELO TURCONI

In de luwte heeft de Italiaan Angelo Turconi een uniek oeuvre opgebouwd. Vijftig jaar fotograferen in het Congolese binnenland: niemand deed het hem na. Even rijk als zijn verzameling beelden is zijn voorraad verhalen over het land waarop hij als bij toeval verliefd werd. Knack mocht zich eraan laven.

Sijsele, een deelgemeente van Damme. Angelo Turconi woont discreet, in een omgebouwde hoeve. De ontvangst is warm, de handdruk stevig. Het valt de heer des huizes niet aan te zien dat hij 78 is en van een operatie herstelt. Als u dit leest, vertoeft de Italiaanse fotograaf alweer in Congo om het geesteskind voor te stellen dat ons naar West-Vlaanderen heeft gelokt: Les Lunda, zijn vijfde fotoboek, is opnieuw gewijd aan het Congolese binnenland, met zijn veelheid aan volkeren en culturen. De titel verwijst naar een volk in Lualaba, een van de vier provincies waarin Katanga in juni 2015 werd opgedeeld. Een volk met een roemrijke geschiedenis: het koninkrijk Lunda was een van de machtigste in prekoloniaal Afrika.

Er hangt een heel verhaal aan vast, zoals altijd bij Angelo Turconi. Het begint in 1987, recent naar zijn maatstaven. Hij had al tientallen volkeren bezocht, groot en klein, de camera gericht op hun rituelen, chefs en genezers, maar evengoed op de dagelijkse beslommeringen van gewone mannen, vrouwen en kinderen. Toch maakte de ontvangst in Musumba, de hoofdstad van het Lunda-rijk, op achthonderd kilometer van Lubumbashi, een diepe indruk. ‘Ik kwam aanvliegen met de Lunda-koning in eigen persoon. De hele stad was uitgelopen om hem te verwelkomen en in een tipoy naar zijn paleis te dragen. Ik ben er tien dagen gebleven. “Als de koning overlijdt”, nam ik me voor, “keer ik terug om de kroning van zijn opvolger vast te leggen.”‘

Kabwit Yisoj Kawel II verwisselde het tijdelijke met het eeuwige in 2005. Hij kreeg een opvolger wiens naam ook in België bekend in de oren klinkt: Benjamin Tshombe, advocaat bij het Hooggerechtshof in Kinshasa, is de zoon van de legendarische Moïse Tshombe, die zich van 1960 tot 1963 president van het afgescheurde Katanga mocht noemen. Toch zou het nog tot 2012 duren voor Angelo de kans kreeg zijn eed gestand te doen.

‘De kroningsceremonie duurt een week’, legt de fotograaf uit. ‘Na een voettocht door het Lunda-gebied krijgt de koning de rukan overhandigd, de armband die zijn macht symboliseert. Ik ben Tshombe in Kinshasa gaan opzoeken om hem te vragen of hij die traditie zou respecteren. “Graag genoeg,” zei hij, “maar ik heb de middelen niet.” Zie je, tijdens de ceremonie moet de koning als gastheer veel vips ontvangen – Lunda-chefs uit Angola en Zambia, notabelen van zijn vazalvolkeren, maar ook ministers, gouverneurs en andere politici. Als Tshombe niets deed, zou de hele ceremonie bij de volgende troonsopvolging definitief verloren gaan.’

Turconi, behalve fotograaf ook archivaris van tradities en rituelen, sprak zijn netwerk aan. Details hoeven we niet te kennen, maar het is niet zonder belang dat de grootmoeder van president Joseph Kabila een Lunda was. De demarche werkte. Jaren gingen voorbij, maar op een dag ontving hij in Sijsele een uitnodiging voor de troonsbestijging. ‘Ik ben op het eerste vliegtuig naar Kinshasa gesprongen’, zegt hij grijnzend.

Met de Kübelwagen

Angelo Turconi heeft geen website. Online levert zijn naam zelfs geen hits op, enkele bibliografische verwijzingen niet te na gesproken. Toch heeft geen fotograaf de voorbije vijftig jaar meer gedaan om het Congolese binnenland te documenteren dan deze Milanees.

‘Ik kom uit Inzago, een dorpje op 20 kilometer van Milaan’, preciseert hij. ‘Op mijn veertiende ben ik gaan werken in een drukkerij in de stad, als oudste van vier kinderen – er moest brood op de plank.’ Als fotograaf was hij een autodidact, met een late roeping: hij was al vierentwintig toen hij voor het eerst een voet buiten Italië zette. Met enkele vrienden had hij een Volkswagen Kübelwagen gekocht, een amfibievoertuig dat het Duitse leger had achtergelaten. Na veel sleutelen vertrokken ze ermee op expeditie naar Libië en de Maghreb.

Die eerste reis smaakte naar meer. Turconi ging in Zwitersland voor het dagblad Journal de Genève werken. Voor het geld, maar evenzeer om de nodige vaardigheden op te doen voor zijn reisplannen. Frans spreken, fotograferen, printen, lay-outen, 16mm-films draaien en monteren: hij zoog zich vol als een spons. De weekends bracht hij door in Inzago, waar hij met zijn snel groeiende fanclub op nieuwe avonturen broedde. Zo ging het in 1965 met de Kübelwagen helemaal naar India. Hij kan nog altijd smakelijk vertellen over de passage door het hippieparadijs genaamd Afghanistan. Na die trip was hij klaar voor het echte werk: een reis zonder einddatum door alle landen van het Afrikaanse continent.

Hij had intussen een heus zakenmodel op punt staan. Sponsors, van vrienden in Inzago tot bedrijfsleiders in Milaan, sprongen bij om zijn expeditie te financieren. Hij had een uitgeefcontract voor een boek op zak, werd bezoldigd om kunstvoorwerpen te spotten voor een verkooptentoonstelling in Milaan, en Coca-Cola Italië bestelde een 16mm-reclamefilm over de doorsteek van de Sahara. Op het thuisfront stond de fanclub klaar om de per vliegtuigpost verstuurde film te ontwikkelen en aan klanten te bezorgen.

Waar die commerciële flair vandaan komt? ‘Dat is typisch voor Lombardije’, zegt hij. ‘Ondernemen, handel drijven, bankieren: dat doen de Lombarden al eeuwen. Het zit me in het bloed.’

Verliefd op Congo

Eind 1967 vertrok Turconi met een reisgezel per Land Rover. Een dik jaar later stonden ze te twijfelen aan de oever van de Ubangi, de rivier die de grens vormt tussen de Centraal-Afrikaanse Republiek en Congo. Er heerste chaos in de voormalige Belgische kolonie. President Joseph-Désiré Mobutu had pas de opstand van de Simba’s bedwongen, met de hulp van blanke huurlingen die intussen zelf in opstand waren gekomen, omdat ze niet werden betaald.

‘Congo was woelig’, zegt Angelo. ‘In Bangui werden we gewaarschuwd: “Met die jeep gaan ze jullie als huurlingen aanzien.” Reizigers op weg naar het zuiden kregen sowieso de raad om Congo te omzeilen, via Sudan en Kenia. Maar wij hadden geen geld voor zo’n omweg. En bovendien: ik kon toch geen ronde van Afrika maken zonder Congo te doorkruisen, het hart van het continent?’

‘We hebben de oversteek gewaagd. En jawel, het duurde niet lang of we werden door een patrouille onderschept. Eerst zochten ze wapens. Die hadden we niet. Nooit gehad, trouwens: als je in Congo problemen wilt, moet je vooral met wapens rondreizen. De officier had meteen een ander voorwendsel klaar: we stonden links van de weg geparkeerd, in de schaduw van de enige boom in de omgeving, en dat was een duidelijke overtreding van het verkeersreglement. (bulderlacht) Op een piste in de volle brousse waar elke week twee auto’s passeren! Absurd, maar we moesten mee naar de kazerne.’

Hoe hij zich uit die netelige situatie redde? Door een praatje te maken met de militair die naast hem in de Land Rover had postgevat, door sigaretten te delen en zo het ijs te breken. En dan staalhard te bluffen: dat ze nog diezelfde avond bij ‘le père Eugène’ op de missiepost in Lisala werden verwacht. ‘Ik kende helemaal geen pater Eugène’, zegt hij. ‘Maar de brave militair had die naam al eens gehoord. Hij was zo onder de indruk dat hij ons heeft laten gaan.’

Achter Turconi’s rug zal zijn vrouw Anne het ons toevertrouwen: ‘Angelo en de Congolezen, dat was een perfecte match.’ Frans of Lingala, haar man kon met iedereen palaveren. Zij en Angelo hebben elkaar in Kinshasa leren kennen, de stad waar zijn ronde van Afrika zou eindigen. Maar dat laatste besefte hij niet toen zijn Land Rover in Lisala aan boord van een duwkonvooi op de Congo-stroom werd gehesen, een drijvend dorp vol marktkramers op weg naar Kinshasa, met groenten, fruit, kippen, geiten, gedroogde vis, gerookte antilope, levende krokodillen en andere lokale specialiteiten. Tijdens die vierdaagse slome bootreis werd hij verliefd op het land en zijn bewoners.

Een Brugse schone

‘Het was nooit de bedoeling in Kinshasa te blijven’, zegt Turconi. ‘Ik zou doen wat ik in alle hoofdsteden deed: ons aanmelden bij de Italiaanse ambassade en een ronde maken langs de ministeries om alle vergunningen te verzamelen voor mijn echte missie. Dat was buiten de bureaucratie gerekend. Ze deden moeilijk over de permis minier, een vergunning die je absoluut nodig had om de Kasai-rivier richting Lubumbashi te mogen oversteken. Pas na een klein jaar had ik ze in handen.’

‘Niet dat ik me verveelde: er viel in Kinshasa en omgeving heel wat te fotograferen. In die tijd woonden er nogal wat Italianen, naast militaire adviseurs vooral ingenieurs die de Inga-dam aan het bouwen waren. Slapen deden we in de jeep, die we bij Italiaanse vrienden parkeerden. Er waren wel gastenkamers, maar ik vertikte het onze spullen uit te pakken. Ik bleef mezelf wijsmaken dat we snel zouden doorreizen.’

‘In die periode heb ik voor het eerst Belgen ontmoet. Ons plan om het binnenland te verkennen vonden ze pure waanzin, met al die loslopende Simba’s en huurlingen. Velen waren in tien jaar nooit verder geraakt dan de N’djili-luchthaven.’

Zonder er erg in te hebben, settelde Turconi zich. De Kasai was voorlopig buiten bereik, maar tegen excursies naar Bandundu of Congo Central was er geen bezwaar. Op een dag vroeg de Italiaanse aannemer van het Inga-project hem foto’s te maken van de megawerf op de Congo. Hij zou die werf tien jaar lang blijven fotograferen en filmen, meestal vanuit de lucht. Uiteindelijk zou hij zowat het hele land per petit porteur overvliegen en in beeld brengen.

Het gerucht verspreidde zich snel in Kinshasa: er was een Italiaanse fotograaf in de stad die uitstekend werk afleverde. Er volgden meer opdrachten, ideaal om de wachttijd te overbruggen.

Op een avond landde op N’djili een jonge, blonde vrouw uit Brugge die een vriendin in Kinshasa kwam bezoeken. Bij het ontvangstcomité op de luchthaven stond ook Angelo. ‘Ik was intussen bevriend geraakt met de man van Annes vriendin’, vertelt hij. ‘In die tijd was de komst van een ongehuwde blanke vrouw naar Kinshasa een sensatie. Telkens weer schoten alle vrijgezellen een schoon hemd aan om zich naar N’djili te reppen.’

Turconi verschalkte de concurrentie door Anne persoonlijk van het vliegtuig te plukken. Niet veel later vormden ze ook professioneel een duo: Anne hielp hem bij de productie van een documentaire die hem definitief in Kinshasa zou verankeren. De minister van Landbouw, Mobutu’s oom Jean Litho Moboti, bestelde een film over zijn beleidsdomein, van plantages tot jacht en visvangst. Werk voor een heel jaar, met een fors budget. ‘De film is nooit vertoond’, zegt hij. ‘Toen de uitnodigingen voor de première klaarlagen, heeft Mobutu zijn regering herschikt. Litho was minister af, en ons werk onbruikbaar.’

Weg met de Chinezen

Hoe verklaart de fotograaf, met zijn halve eeuw Congo-ervaring, de eeuwige paradox dat Congo, met zijn onuitputtelijke bodemrijkdommen en vruchtbare gronden, onderaan bengelt in alle ontwikkelingsstatistieken?

Hij legt vork en mes neer. ‘Dat is de vraag van één miljoen’, zegt hij met een zucht. ‘Er bestaat niet één antwoord, er zijn er tientallen. Om er één uit te pikken: hoe kan een land zich ontwikkelen als het niets produceert maar alles importeert? Intussen nemen Indiërs en vooral Chinezen ook de kleinhandel over, ondanks wetten die dat verbieden. Overal zie je kramen opduiken met goedkope spullen die ze uit hun thuisland importeren. Congolezen kunnen daar niet tegenop. Ze zijn zich scherp bewust van dat onrecht. Wat als de boel ooit ontploft?’

Angelo Turconi heeft zowel wijlen Mobutu als Joseph Kabila gefotografeerd. Afstand houden was het parool, in figuurlijke zin. Op politieke uitspraken laat hij zich niet graag betrappen. Dat zou de toekomstplannen die hij als 78-jarige koestert niet ten goede komen. ‘Maar het doet pijn om de ellende te zien waarin de gewone Congolezen leven’, geeft hij toe.

‘De bevolkingsexplosie helpt niet, natuurlijk. Zes à zeven kinderen per vrouw is in de dorpen nog altijd de norm. Iedere familie hoopt er daarvan een of twee naar Europa te kunnen smokkelen, en op die manier voor de rest te zorgen. En dat gebeurt niet alleen in Congo. De Europese vluchtelingencrisis is maar een voorsmaakje. De tsunami vanuit Afrika moet nog komen.’

Toch wil Turconi zich niet als Congo-pessimist laten afschilderen. ‘Een van mijn Congolese vrienden is psychiater en antropoloog. “Laat alle buitenlanders vertrekken”, zegt hij. “Dan zijn we verplicht de problemen zelf op te lossen.” Daar ben ik het mee eens. Europeanen, Amerikanen, Chinezen: we moeten Congo met rust laten. Ondanks alles heeft de Congolese jeugd hoop en ambitie. We moeten haar de kans geven om die waar te maken.’

‘Mijn fotografie is een eerbetoon aan de vitaliteit van het Congolese volk. Met veel aandacht en respect voor de vrouwen, want zij zijn het die het land overeind houden.’ Dat blijkt wanneer we Infini Congo doorbladeren, een in 2010 verschenen greep uit veertig jaar fotograferen. Gesponsord door George Forrest, de Belgisch-Congolese grootindustrieel met een omstreden reputatie. Turconi haalt de schouders op. ‘Ik heb veel respect voor meneer Forrest. Dat hij zaken doet met de machthebbers? Wat een loos verwijt. Alsof er in Congo andere manieren bestaan om iets te ondernemen.’

Ook zijn jongste boek is gesponsord, door een mijnbouwbedrijf met concessies in het Lunda-gebied. U mag Turconi als een fotograaf met een zakeninstinct omschrijven, dat vindt hij geen verwijt. Maar hij is geen sluipschutter met een telelens: altijd eerst contact maken, pas dan komt de camera in actie. Een broeierige foto van twee haveloze bengels met speelgoedauto’s van ijzerdraad en conservenblikken is hem dierbaar. ‘In mijn ogen symboliseren zij de veerkracht en creativiteit van Congo.’

Vredesfotograaf

Het klinkt verfrissend, over een land dat doorgaans associaties met oorlog, vluchtelingenkampen en verkrachte vrouwen oproept. Die beelden ontbreken in Turconi’s boeken, hoe realistisch die verder ook zijn. En dat is een bewuste keuze. Hij noemt zichzelf geen oorlogsfotograaf maar un photographe de la paix.

Ontbreken evenzeer in ’s mans oeuvre: foto’s van Kinshasa, de bruisende metropool die hij als zijn broekzak kent. Hij en Anne hebben er dik twintig jaar gewoond, tot ze met hun drie schoolplichtige kinderen naar Europa terugkeerden, eerst naar Italië en vervolgens naar België. Kinshasa bleef zijn tweede thuis, hij vliegt erheen zoals wij de trein naar Oostende nemen. ‘Het is een fascinerende stad, maar er zijn al fotografen genoeg die er grandioos werk over hebben gemaakt. Het ándere Congo documenteren, het binnenland waar niemand naar omkijkt: dat was mijn missie. Dat wordt me soms verweten, ook door Congolezen: “Je schildert Congo af als een land dat de afspraak met de moderniteit heeft gemist.” De aversie voor tribalisme is zo sterk geworden dat stedelingen zich voor hun afkomst schamen. Ik ga daarover in discussie. Je wordt tenslotte niet minder modern of ontwikkeld als je weet waar je vandaan komt.’

Congo, met zijn 404 etnieën, blijft voor antropologen en etnografen een hoorn des overvloeds. Turconi heeft er niet voor gestudeerd, maar hij mag zich een kenner noemen. Koningen, chefs, tovenaars, dansers in uitzinnige plunjes van luipaardenbont, schelpen en veren: zijn oeuvre puilt ervan uit.

Infini Congo is een historisch document’, zegt hij terwijl hij het boek liefdevol dichtklapt. ‘Er staan beelden in die nooit meer gemaakt zullen worden. Tradities en rituelen sterven pijlsnel uit, mee onder druk van de zogenoemde ontwakingskerken, nieuwe evangelische kerken die zich als een lopend vuurtje over Congo hebben verspreid. Predikanten fulmineren tegen voorouderlijke gebruiken, terwijl ze zelf mirakels beloven in de vorm van geld, gezondheid en geluk. Het zijn charlatans, maar helaas kennen ze veel succes.’

Nationale oogst

Zijn fotoboeken vertegenwoordigen maar een fractie van zijn archief, een schat waarvoor heel wat musea een moord zouden plegen. Turconi wil er dringend orde in scheppen, maar wanneer? Eerst moet zijn volgende project worden voltooid, een boek over de Musées Nationaux du Congo, waarvan hij het ontstaan van nabij heeft meegemaakt. Een prestigeproject van Mobutu was het, ontsproten aan het staatsbezoek dat de Senegalese president en cultuurminnaar Léopold Senghor in 1970 aan Kinshasa bracht. ‘Mobutu gaf hem een rondleiding’, zegt Angelo grinnikend. ‘Zijn paleis, het nieuwe parlement: alle monumenten passeerden de revue. Tot Senghor zei: “Heel mooi, Joseph, maar ik zou graag jullie museum zien.” Mobutu was de kluts kwijt. In heel zijn land was er niet één museum voor Congolese kunst.’

Zo raakte Angelo als fotograaf betrokken bij de récolte nationale. Onder leiding van de Belgische broeder-kunsthistoricus Joseph Cornet werden teams naar de verste uithoeken van het immense land gestuurd om kunstvoorwerpen te verzamelen. In vijf jaar groeide zo een collectie van vijfenveertigduizend voorwerpen, vaak van onschatbare waarde, zoals de koningsbeelden van de Bakuba.

Turconi: ‘Helaas verloor Mobutu daarna zijn belangstelling en droogden de middelen op. Van dan af begon het verval, en bij Mobuto’s val in 1997 werd het museum geplunderd. Het enige spoor dat van veel waardevolle stukken overblijft, zijn de foto’s in mijn archief. In 2003 heb ik er een kalender mee gemaakt, een schreeuw om aandacht voor dat schandaal. Mijn volgende boek gaat niet alleen daarover, het wordt ook een eerbetoon aan mensen zoals Joseph Cornet, Jan Vansina en Daniel Biebuyck, Belgische Congo-kenners met wereldfaam die in eigen land weinig erkenning hebben gekregen. Veel werk en veel reizen – ik hoop dat mijn gezondheid me niet in de steek zal laten.’

Anne schiet in de lach. Dat alle alibi’s goed zijn om naar Congo te vliegen, zegt ze plagend. Angelo ontkent het niet. ‘Zo heb ik altijd geleefd’, zegt hij. ‘Als ik ergens van terugkeerde, begon ik op het vliegtuig al mijn volgende reis te plannen. Zeggen ze dat ook in het Nederlands, dat je als mens een reis ‘maakt’? Bij mij is het andersom. De reizen hebben mij gemaakt.’

Door ERIK RASPOET, portret JOHAN JACOBS, foto’s ANGELO TURCONI

‘DE EUROPESE vluchtelingencrisis is maar een voorsmaakje. De tsunami vanuit Afrika moet nog komen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content