Rudi Rotthier

Anemonen aan de noordpool: verdwenen expeditie raakt het hart van Canada

‘De vondst van de eeuw’, ‘de grootste vondst sinds Toetankhamon’, ‘de negentiende-eeuwse versie van de MH 370’, of gewoon: ‘Gevonden!’ De Engelstalige Canadese pers vertoonde een milde euforie toen premier Stephen Harper de ontdekking bekendmaakte van een 169 jaar geleden gezonken schip. Het teruggevonden wrak van de Franklin-expeditie vertegenwoordigt zoveel meer dan alleen wat hout uit het verleden.

Elke zaterdag brengt Rudi Rotthier, onze correspondent in Canada en de VS, u een achtergrondverhaal vanuit de stad of streek waar hij op dat moment resideert.

De recentste episode in de 169 jaar durende saga begon twee weken geleden. Parks Canada is deze zomer met vier schepen op zoek naar restanten van de expeditie. Het weer was te guur, en de zee dreigde dicht te vriezen in de noordelijke plaatsen die men wou onderzoeken en dus werd er een meer zuidelijk onderzoeksterrein gezocht – aan de zuidkant van King William Island. Daar, op een plek waarvan inuit (‘esquimaux’ werden ze in de oude Engelse verslagen genoemd) al lang hadden beweerd dat er een van de schepen was gezonken, op zo’n tien meter diep (volgens andere bronnen dertig meter), registreerde de sonar een schipachtige structuur. Een onderwatercamera (zie video) bracht uitsluitsel dat het om een van de schepen van de Franklinexpeditie ging, ofwel de Terror, ofwel de Erebus.

Eens die bevestiging er was, zondag om 22u30, werd de minister van Milieu per mail op de hoogte gesteld. Die lichtte premier Stephen Harper in die anderhalve dag later de pers te woord stond en het nieuws wereldkundig maakte (de vertraging was nodig om de leiders van de zoekactie over te vliegen). Harper is zelf gepassioneerd door het hoge noorden en door Canada’s claims op dat gebied. Hij heeft er eigenhandig voor gezorgd dat de zoekactie, die enkele tienduizenden euro’s per dag kost, mogelijk werd.

Een glunderende premier Harper, bij de aankondiging van het nieuws
Een glunderende premier Harper, bij de aankondiging van het nieuws© Reuters

Intussen gaat de speuractie onder moeilijke omstandigheden verder. Duikers zijn in de weer om zo snel dat kan een deel van het mysterie te ontsluiten, en eventueel, dat is niet onuitgegeven, leesbare logboeken of brieven uit het ruim te halen. De eerste duik gebeurde tussen twee stormbuien door, bij een watertemperatuur van 1 graad boven nul.

Zuidland, seks en wilden

Waarom die hoogdringendheid? Waarom vier gespecialiseerde vaartuigen uitsturen en honderdduizenden dollars spenderen om schepen terug te vinden die zonken toen Canada nog niet bestond?

De expeditie die genoemd werd naar de bevelhebber John Franklin was op zich uitzonderlijk.

In het verre Engeland was de Noordwestpassage op dat moment, in 1845, de natte droom van zeevaarders. Eerst, in de achttiende eeuw, had de Admiraliteit eindeloos geïnvesteerd in expedities die het Zuidland moesten vinden. Dat Zuidland, waarvan men had verondersteld dat het even groot kon zijn als Azië en Europa samen, bleek uiteindelijk, gaf men node toe, niet te bestaan. Maar al zoekend naar iets dat niet bestond vonden ontdekkingsreizigers, zoals de begenadigde James Cook, interessante, tot de verbeelding sprekende eilanden, zoals Tahiti, met -dacht men- vrije seks en edele wilden.

De negentiende eeuw was iets minder tuk op vrije seks en edele wilden. Het Zuidland had men afgevinkt, de tropen waren voor een groot stuk in kaart gebracht, maar het hoge noorden en de Noordwestpassage moesten nog ontdekt worden.

Met de Noordwestpassage zocht men, in een tijd dat er nog geen Panamakanaal of Suezkanaal bestond, naar een snelle doorgang voor de handel met Azië en met de westkust van Amerika. Men ging er zonder enige bewijs van uit dat die doorgang bestond en al was het maar in de zomer makkelijk bevaarbaar zou zijn.

Krokant koekje

John Franklin, 59 en eigenlijk veel te oud en te dik, werd uitverkoren om de expeditie te leiden. Hij was, in de onvergetelijke woorden van Margaret Atwood, “niet het krokantste koekje in de doos”. Hij was allicht evenmin de in vrouwenkleren paraderende sul die een andere Canadese schrijver, Mordecai Richler, van hem maakte. Hij was gedegen, betrouwbaar. Zoals de voorzitter van de National Geographical Society het indertijd formuleerde: “De naam Franklin alleen al is een nationale waarborg”. Hij had enige faam, omdat hij tijdens een vorige expeditie in het hoge noorden aan de hongerdood ontsnapt was door zijn schoenen op te eten. Hij was zo tuk op de leiding van deze expeditie dat men zei dat hij zou doodgevallen zijn mocht hij ze niet hebben gekregen.

Zijn schepen waren de beste ooit. De Terror had tijdens de Engels-Amerikaanse oorlog nog deelgenomen aan de beschieting van Baltimore, maar was nu opgekalefaterd. Allebei de schepen waren voorzien van metalen platen, en vooral – voorzien van een motor die in noodgevallen de zeilen kon bijstaan of vervangen. Men stouwde voldoende ingeblikte proviand om het met 129 opvarenden drie jaar te kunnen uitzingen. 8.000 blikken vlees, tonnen gedroogd vlees, tien ton soep, en daarnaast onder meer 3.200 kilo tabak, 900 liter wijn, 4.200 kilo chocola, citroensap, havermeel, 2.900 boeken, materiaal om de analfabeten aan boord te leren lezen en schrijven, twee draaiorgels met elk 50 liedjes (waaronder de psalmen voor de religieuze diensten, Franklin was een gelovig man), en natuurlijk alle wetenschappelijke instrumenten om gebied in kaart te brengen. En daarnaast, met onduidelijke functie: een hond en een aapje.

John Franklin, iet of wat afgeslankt weergegeven
John Franklin, iet of wat afgeslankt weergegeven© /

Dit alles vertrok met groot rumoer in 1845.

In 1847 begon men zich in Groot-Brittannië enige zorgen te maken. Als alles volgens plan was verlopen, had men eind 1846 nieuws kunnen hebben. En met de dag werden de zorgen groter. Men dacht wel dat de voorraden wat langer zouden meegaan, misschien drie maanden langer, en daarna kon men nog altijd de schoenen opeten (en uitwerpselen, zoals tijdens de eerdere expeditie van Franklin). Toen in 1847-48 de eerste zoekactie vertrok, ging men er nog van uit dat men overlevenden zou vinden.

Er zijn sindsdien ontelbare zoekacties geweest, die dikwijls niets en sporadisch iets opleverden. In 1854 werd met de uitbetaling van de lonen gestopt, en werd de expeditie feitelijk opgegeven.

Piramides

Maar wat was er gebeurd?

Een van de eerste zoekacties had in het noordelijke Beechey Island drie graven ontdekt, twee daarvan gedateerd uit januari 1846, een derde uit april van dat jaar. Men vond ook de resten van een kamp terug. Dat alles wees erop dat de expeditie tot dan goed was opgeschoten. Hier had men de eerste poolwinter ten minste gedeeltelijk doorgebracht, de maanden van gruwelijke kou, zonder zonlicht.

Dat er op dat moment al drie doden gevallen waren, wekte verwondering. Toen al werd de stelling gelanceerd dat er iets mis was met het blikkenvoedsel.

De bemanning had tijdens de overwintering lege blikken gevuld met steengruis en er piramiden mee gebouwd, tot ruim twee meter hoog. En elders ontdekte men de resten van een tuintje dat de bemanning had aangelegd. Er bloeiden, enkele jaren na hun passage, anemonen…

Die piramides vormden een mysterie, werden zelfs als dusdanig uitgelegd, een teken, een smeekbede, het begin van een nieuwe religie misschien. ‘Pile the empty cans sky-high for a sign’, schreef Henry David Thoreau (de leden van de zoekactie braken de piramides af, goten de steentjes weer uit, op zoek naar verborgen briefjes die er niet bleken te zijn). De anemonen in een ijswoestenij vielen dan weer goed in het tuinlievende Engeland. Je moest toch wel hoop hebben, en moed, en inventiviteit, om op die plek anemonen te planten. Want wat is een tuin anders dan een investering in de toekomst? Wie weet leefde de rest van de bemanning toch nog, ergens, tuinierend in het ijs?

Boodschappen

Weer enkele jaren later, in 1858, vond een andere zoekexpeditie veel zuidelijker, op King William Island een opgerold briefje met twee boodschappen, gedeeltelijk achterstevoren geschreven (met de hoofdletters aan het eind van de zin). De eerste boodschap dateerde van 28 mei 1847, en meldde dat de twee schepen voor de kust van King William Island lagen en vastzaten in het ijs. “All well”, luidde het laconiek. In de volgende boodschap was niet alles meer oké. Ze dateerde van 28 april 1848. Ze meldde dat Franklin gestorven was op 11 juni 1847 (enkele weken na de eerste boodschap), dat er intussen 24 doden waren gevallen, dat de overlevenden de schepen hadden verlaten en zouden proberen over het ijs naar het vasteland te wandelen.

De enige boodschappen die van de expeditie zijn terugvonden, zijn rond dit gedrukt papier gekribbeld
De enige boodschappen die van de expeditie zijn terugvonden, zijn rond dit gedrukt papier gekribbeld © /

Met ruim 100 man ging men op stap. Sommigen bereikten het vasteland, maar allen stierven ze voor ze een hulppost konden bereiken. Men vond het lijk van een man die ogenschijnlijk met het gezicht naar de grond was doodgevallen. Van uitputting, scheurbuik, kou. Van tuberculose misschien.

Dat was een groter mysterie dan de piramiden: in de best uitgeruste expeditie ooit stierven mensen bij bosjes. En ook: waarom was men naar King William Island gevaren? Dat leek een onlogische weg.

Open ogen

Fast forward naar de jaren 1980.

Nadat in de negentiende eeuw tientallen expedities hadden gezocht, begon een team van de Universiteit van Alberta onder leiding van archeoloog Owen Beattie een nieuwe zoektocht. Het team kamde William Island nog eens uit, vond beenderresten en nieuwe bewijzen voor oude claims – dat de bemanning in laatste instantie mekaar had opgegeten, en dat ze was verzwakt door loodvergiftiging, te wijten aan de blikken en misschien aan andere bronnen van vergiftiging (de loodconcentratie in de beenderen is zo hoog dat ze niet alleen door de blikken te verklaren is).

De expeditie van Beattie keerde ook terug naar de drie graven op het eiland met de anemonen (juister: intussen zijn de anemonen weer verdwenen). Beattie kreeg toestemming om een lijkschouwing uit te voeren.

De lijken zaten ongeveer een meter diep in permafrost, en waren dus goed bewaard. Er werden foto’s gemaakt, er werd gefilmd. De autopsies zouden worden uitgevoerd, en vervolgens zouden jongemannen opnieuw worden begraven.

De eerste die aan de beurt was, was John Torrington, een twintigjarige stoker. Hij woog op het moment van zijn dood nog 40 kilo. Eens hij was ontdooid, kwam hij tevoorschijn met open ogen, een grijnzende, spookachtige blik, tanden bloot. Hij leek niet helemaal dood. Het was, zei Beattie later, alsof hij na een lange slaap enigszins verwonderd ontwaakte. Je kunt via Torrington, en via de andere twee, die ook met open ogen in hun graf lagen, de dood in de ogen kijken. Je wilt niet kijken, maar je kunt ook niet wegkijken.

John Hartnell, een van de drie eerste doden
John Hartnell, een van de drie eerste doden© /

Waarom is de Franklinexpeditie zo belangrijk voor Canada?

Dat was ze in eerste instantie niet. Die Noordwestpassage was heel ver van het gemiddelde bed, en men had wel andere zorgen. Maar geleidelijk aan raakte het land in de ban van de onopgeloste vragen, en later van de open ogen van Torrington en zijn gezellen.

Maar er is meer aan de hand. Canada, met zijn ondergrondse malls, en tientallen kilometers van ondergrondse winkelgalerijen die het mogelijk maken om bij minder 30 en sneeuw toch knus zonder jas rond te lopen, heeft een avontuurlijk zelfbeeld. Het oude idee van in de zomer vrijen in een kano (je wel insmeren tegen zandvliegen!), en in de winter ijshockey spelen in open lucht en huisdeuren openlaten om mensen in nood de kans te geven te komen schuilen voor de kou, is diep geworteld. Een hele serie heldhaftige ontdekkingstochten, van Pierre-Esprit Radisson of Samuel Hearne tot Franklin, waarbij schoenen opeten nog een klein ongemak was, passen in dat plaatje. Avontuur is pas echt avontuur als het kan mislopen, en mislopen deed het bij Franklin. De Franklinexpeditie heeft het bijkomend voordeel dat ze in het ongewisse eindigde. We weten niet wat er gebeurde, en dus is de ruimte vrij om in te vullen. We vermoeden onvoorstelbaar leed, en doorzettingsvermogen. We zien de lijken die grijnzen van de pijn of van de extase. We kunnen Franklin zien als de idioot die de zaak verklootte, of als het slachtoffer van een industrieel experiment (blikvoeding stond in zijn tijd nog niet op punt). Margaret Atwood suggereert nog een verklaring voor de Franklin-fascinatie. Die heeft, schrijft ze, misschien te maken de winkelregel: potje breken potje betalen (if you break it, you own it). De Franklinexpeditie is in Canada gebroken, dus Canada voelt zich verantwoordelijk.

Misschien maken de duikers ons de volgende weken wijzer.

Door Rudi Rotthier vanuit Montréal, Canada

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content