Walter Pauli

Waarom Joke Schauvliege zichzelf geweld aandoet

Als de minister van cultuur haar mond opendoet, is er altijd een risico dat ze zelf een probleem creëert.

Daar was Joke Schauvliege en daar was de lapsus. Als de minister van cultuur haar mond opendoet, is er altijd een risico dat ze zelf een probleem creëert. (Zie ook: Philippe Muyters). Zo ook toen ze maandagmorgen vroeg op ‘De Ochtend’ gevraagd werd naar een reactie op ‘Rundskop’ en het mislopen van de Oscar voor de beste niet-Engelstalige film.

Acteur Matthias Schoenaerts werd in de Schauvliege-taal prompt ‘Matthias Schoenmaekers’. Heel Vlaanderen had dat foutje gehoord, en zeker het twitterende deel van het land. Tien minuten later was Schauvliege opnieuw aan de schandpaal gezet. En had de minister zelf – ook via twitter – al haar excuses aangeboden: ‘Mathias sorry was echte lapsus van de stress.” Die ene ’t’ in Mathias gaat niemand haar kwalijk nemen: Twitter is geen dictee der Nederlandse taal, fouten zijn inherent. Maar waarom dan die heisa om die verspreking?

De gemakkelijkste analyse is: het zijn maar opgefokte reacties van een journaille dat zelf geen inhoudelijk kompas meer heeft en dus ‘junkt’ op non-nieuwsjes om die op te blazen tot iets groters. Het zal wel dat in deze tijden elk Wetstraat-ongeluk meteen de omvang aanneemt van een dodelijk ongeval. Er zal wel uitvergroot en overdreven worden.

In alle eerlijkheid: het was nooit anders. De agitatie rond Leuven-Vlaams, met vervolgens de splitsing van de universiteit en rechtstreeks daaruit voortvloeiend de eerste staatshervorming van Gaston Eyskens en vandaar de onherroepelijke decentralisering van het hele land, begon bij een ongelukkige zin in een onvoorzichtig interview van een universiteitsbeheerder (de heer Woitrin) in een Franstalig studentenbladje (het sinds lang vergeten L’Ergot). Die zag Leuven als een deel van “le très grand Bruxelles”. Boem paukenslag. Een overreactie van formaat: maar met verdragende gevolgen.

Het is met Joke Schauvliege als met Michel Woitrin en de hele staatshervorming: een foutje wordt pas een misstap en zelfs een flater als de context daar – excuseer het woord – ‘gunstig’ voor is. Er zijn nog wel eens onkundige ministers die van toeten wisten. Ooit in de Vlaamse regering Van den Brande II was Wivina Demeester warempel minister van sport geworden. Ze kende er niets van en interesseerde er zich evenmin voor. Maar bij het verdelen van de ministerpost waren zijzelf en haar partij nog wat ‘onderbedeeld’ en kregen ze dus sport toegeschoven.

Het werd een ramp. Op een persconferentie wist de minister van sport niet welke judoka een gouden medaille had gewonnen op de Spelen, en toen een kabinetsmedewerker haar de naam te luid influisterde, antwoordde ze met ‘Ah ja, Werbroeks.’ Op één uitzondering na keek de verzamelde pers met enige gêne weg. Er werd achteraf wel over gegrold en gelachen, maar amper over geschreven. En Demeester kon blijven doen met sport zoals ze voordien al deed: volstrekt niets.

Joke Schauvliege is een jongere partijgenote van Demeester, en zij staat pal in het oog van de storm. Wat haar dan aangewreven wordt? Wel, eigenlijk vangt zij klappen die gericht zijn aan het hele politieke bestel. Het is tegelijk een understatement en een open deur dat het politieke bedrijf zelf aan steeds grotere kritiek onderhevig is. Processen en afspraken die een kwarteeuw terug nog stilzwijgend aanvaard werden door de publieke opinie (“het is nu eenmaal zo”), passeren vandaag niet meer. Zie de kritiek op de royale uittredingsvergoedingen voor ministers en parlementsleden. Zie de onvrede met allerlei cumuls en onkostennota’s. En zie – gelukkig – ook de wrevel om meer structurele gebreken in ons politieke bestel.

Zoals een minister die eigenlijk te weinig voeling heeft met haar beleidsdomein. Want daar begint het natuurlijk mee. Joke Schauvliege werd minister van cultuur zonder ooit voeling te hebben getoond met cultuur. En zonder ook in de jaren nadien in staat te zijn geweest om de aanvankelijke scepsis om te buigen. Haar voorganger Bert Anciaux kon dat wel.

Ook diens komst werd door het culturele wereldje met argusogen bekeken – Anciaux was altijd meer een Chirojongen geweest en gebleven dan een cultuurfreak of een kenner van literatuur, podiumkunst of jazz – en ook hij maakte ooit een flater à la Schauvliege. Hij wilde ‘de Avonden’ van Gerard Reve loven, maar prees ‘de Nachten’, wat hem hoon en spot opleverde van een culturele incrowd. Zeker: eigenlijk zaten die likkebaardend te wachten tot Anciaux zichzelf belachelijk zou maken. Net zoals Schauvliege nu. Maar Anciaux was minister in andere tijden. Hij kon geld op tafel leggen: hoe hooggestemd de culturele elite ook is, een dergelijk minister herwint meteen zijn krediet. Schauvliege kan dat niet: kwetst voortdurend haar vingers aan die drommelse kaasschaaf van de Vlaamse regering. Die doet ook de hele cultuursector bloeden. Veel extra sympathie won ze dus niet.

Maar zowel bij Anciaux als bij Schauvliege speelde en speelt nog iets anders mee. Ze zijn beiden symptomen van een politiek systeem waar ministers niet noodzakelijk gekozen worden omwille van hun affiniteit met het beleidsdomein, noch met hun kennis ter zake. Dat is voor hun partijvoorzitters geen punt. Ze kiezen en selecteren ministers ook om totaal andere redenen. Om bepaalde namen te lanceren, om zo andere kandidaten af te houden, uit geografische overwegingen, om die stand of belangengroep te dienen, om het quotum van vrouwen op te krikken, om te kunnen uitpakken met een allochtoon of met een halve BV.

Vanuit een interne partijpolitieke redenering zijn die overwegingen perfect verklaarbaar, en soms zelf uitermate logisch. Logisch want binnen de gehanteerde logica. Vanuit het beheer van de overheid, de dienst aan het algemeen belang vallen er vragen bij te stellen. Vragen, die doorgaans niét opkomen in het hoofd van zij die uitgenodigd worden om minister te worden. Ook niet, in dit geval, van Joke Schauvliege. Zij was vooral zeer tevreden, zelfs gelukkig, dat ze minister werd. Dat telt, dat primeert. Of het vakgebied ook het hare is. Ach kom, ‘we redden ons wel’.

En zo ziet men merkwaardige carrières. Vincent Van Quickenborne was al minister van administratieve vereenvoudiging, van economie en van pensioenen. Ofwel is die man een ‘krak’, ofwel boogt hij op uitstekende kabinetten, ofwel is het ook van ‘we catch what we can’. Freya Van den Bossche was al schepen van onderwijs, federaal minister van begroting en consumentenzaken, en is nu Vlaams minister van wonen en energie. Alleen al die combinatie: wonen en energie. Net zoals Schauvliege cultuur, natuur en leefmilieu moet beredderen.

Bestaat dat wel: één persoon die echt goed ingewerkt is in cultuur, en die tegelijk ook voeling heeft – verstand vooral, en liefst nog dossierkennis – van natuur en leefmilieu? Dat was ook de fatale combinatie van Wivina Demeester destijds: welzijn en begroting, en daar kapten de Vlaamse regeringsvormers ook maar sport bij. Who cares? Alleszins Demeester niet.

Dat is natuurlijk niet alleen de schuld van de politiek, maar ook van het publiek, van de kiezer. Van u en ik. We vinden altijd dat het met (minstens) één minister kan, en die ministers moeten altijd kleinere kabinetten hebben. Het mag niets kosten. En tegelijk willen we uitstekend bestuur – excuseer: het béste bestuur. Moeten ministers vanaf dag één ingewerkt zijn, want welk departement heeft in deze tijden geen nood aan direct en urgent bestuur.

Combineer de partijpolitieke logica met de dwingende vraag van ‘het publiek’, en je krijgt slecht resultaat. Men creëert verwachtingen waaraan alleen superministers kunnen voldoen, en de politiek organiseert zichzelf zo dat er honderd en één redenen zijn om niét de beste man of vrouw te kiezen, maar de meest opportune. En dus werd Joke Schauvliege blijgemutst minister van cultuur. Het kwam haar partij goed uit, haar provinciaal bestuur, en natuurlijk zijzelf. Het culturele wereldje had maar te slikken.

Dat was even een misrekening, want weinig middens meer nijdig en rancuneuzer dan de culturele. Zij weten zich een elite, ze voelen meteen of de minister in kwestie ‘mee is’ (of de potentie heeft dat te zijn), en ze zijn mondig, met een boodschap die er vlotjes ingaat in de media. Met als resultaat dat Joke Schauvliege niet goed kon doen – in de twee betekenissen van het woord. Ze kan intrinsiek wellicht nooit de beste cultuurminister zijn. En ze heeft het imago ‘dat ze ‘het’ niet kan’. Vandaar dat ze al bijna drie jaar minister is, maar zich nog altijd opgejaagd wild voelt. Zie haar eigen tweet aan Matthias Schoenaerts.

Eigenlijk is het om compassie mee te krijgen. Een minister die vooraf wéét dat ze om een reactie gevraagd zal worden – of ‘Rundskop’ nu won of verloor, het zou een groot onderwerp zijn in het ochtendprogramma van Radio Eén. Dat is dan basiskunde van een minister: zonder hakkelen, los uit de pols een paar interessante en behartenswaardige opmerkingen kunnen maken. Toch staat Joke Schauvliege stijf van de stress (zo bekent ze zelf). En doet wat ze niet mag doen. Zich verspreken, op een dergelijke manier dat het bevestigt wat velen van haar denken: dat ze totaal geen voeling heeft met de sector, geen kennis ervan, geen liefde en empathie ervoor.

Joke Schauvliege zal het zelf niet graag lezen, maar eigenlijk zou ook dit land gebaat zijn met een gewoonte die in veel (grotere) Europese lidstaten bestaat. Van tijd tot tijd voert men daar een wijziging van het kabinet door, en tijdens die herschikkingen sneuvelen altijd wel een paar ministers, zeker zij die het etiket ‘junior’ hebben. Kijk naar Engeland. Ook daar wordt men minister om partijpolitieke logica, verdwijnt men om dezelfde redenen. Maar: wordt het niet als een drama gezien als iemand die niet voldoet, na een paar jaar verdwijnt.

Hier kan dat niet. Omdat de regeringen zo klein geworden zijn, en junioren als Schauvliege een omvattend takenpakket hebben dat ook voor menig senior zeer zwaar zou zijn. Door de voortdurende opeenvolging van verkiezingen. Er zijn zo weinig lange periodes van volstrekte windstilte. Nu staan weer de gemeenteraadsverkiezingen te wachten. Geen land waar ministers met een portefeuille als Schauvliege zichzelf verplicht zullen zien om in een verkavelingsgemeente als Evergem (een fusie met oorden als Ertvelde, Kluizen en Sleidinge). Hier moet dat wel. In 2012 opkomen voor de gemeenten, in 2014 misschien wel de lijst trekken voor de Vlaamse verkiezingen, en wellicht ook ergens aanwezig zijn, als zoveelste opvolger of ergens bij de lijstduwers, bij de Kamerverkiezingen.

Een hondenstiel: het zal wel. Maar niemand heeft Schauvliege ooit verplicht om minister van cultuur, natuur en leefmilieu te worden. Zij had ambities en kan die nu maar moeilijk waarmaken. Dat maakt haar angstig, en dus onzeker, en dus nog minder goed dan wat ze misschien kon zijn. Maar haar ontslaan kan niet, want dat is politiek onmogelijk. In die zin hoeven onze politici niet te klagen. Het is hard, maar ook weer niet zo hard als veel gewone mensen overkomt. Hoe veel bedienden, hoe veel arbeiders in een bedrijf, kmo of handelszaak ervaren niet dat hun werkgever hen na enige tijd toch niet helemaal geschikt vindt voor de job waarvoor hij of zij zich aandiende. En dan valt de C4. Toch in het echte leven.

Walter Pauli

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content