Utopia

“Wij onderhouden vreedzame contacten met de Waalse teken van weleer. Nu ze niet meer aan ons geld zitten, gaat alles veel beter. “

In de zomer van 1515 stonden in de buurt van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Antwerpen Rafaelo Babbelario en Pieter Gilles met elkaar te praten. Babbelario was een Portugese zeeman die met Amerigo Vespucci de wereld had rondgereisd, Gilles was een gerespecteerd ambtenaar bij de stad. Terwijl beide heren daar stonden te kouten, kwam Gilles’ goede vriend Thomas More toevallig voorbij. Gilles stelde zijn vrienden aan elkaar voor. ‘Geen mens ter wereld heeft meer gereisd dan deze zeeman’, zei Pieter over Rafaelo tegen More, die zeer geïnteresseerd was in verhalen over onbekende landen en volkeren. Waarop More beide heren uitnodigde in de tuin van zijn hotel. Daar namen de mannen plaats op een grasbankje en luisterden More en Gilles naar het relaas van Rafaelo over zijn verblijf op het eiland Utopia. Een jaar later publiceerde Thomas More Rafaelo’s verhaal in boekvorm. Utopia, het begin van een stroom utopische geschriften in de westerse literatuur, bracht Rafaelo eeuwige roem.

Vijf eeuwen later, in de zomer van 2015, besluit een nazaat van Babbelario terug te keren naar de stad waar zijn verre voorvader aan de grote christelijke humanist Thomas More zijn verhaal vertelde. Hij vindt de prachtige kathedraal, neemt plaats op een terras onder een zwart-en-geelgestreepte parasol en spreekt een man aan die een afstammeling van Pieter Gilles blijkt te zijn. ‘Ook toeval’, zegt Rafaelo. ‘Er is hier wel wat veranderd sinds 1515’, zegt Gilles junior. ‘Wat dan?’ vraagt Babbelario jr. Gilles bestelt twee pintjes en begint te vertellen.

‘In de tijd van onze voorvaderen was deze stad het belangrijkste financiële centrum van West-Europa. Handelaars uit alle landen streken hier neer. Ja, ook veel Portugezen. We hadden grote schilders, een vermaarde drukkerij, humanisten, wetenschappers. Dat was onze Gouden Eeuw. Maar daarna brak de pleuris uit. Vreemde mogendheden kwamen onze welvaart vernielen. Spanjaarden, Oostenrijkers, Fransen, Hollanders: geen leger dat we níét over ons heen hebben gekregen. Dat heeft de stad en het land eromheen getraumatiseerd. Wij die ooit kosmopolieten waren, zijn mettertijd bange mensen geworden, beducht voor alles wat vreemd is, voor iedereen die er anders uitziet, een andere taal spreekt, een ander geloof belijdt. En zo Antwerpen, zo Vlaanderen. Wij werden een land van angsthazen en mopperaars, van opportunisten en conformisten, een land zonder lef of verbeelding.’

Geroezemoes in een zijstraat. ‘Daar komt de fanfare’, zegt Gilles. Langs het terras passeren vendelzwaaiers die zwarte leeuwen op gele doeken door de lucht zwiepen, blonde cimbalistes in witte kaplaarzen, besnorde trommelaars en bolwangige bazuinblazers. In de achterhoede zingt een koor van blanke mannen en vrouwen dat ze hem niet zullen temmen, de fiere Vlaamse leeuw. Babelario begrijpt er niets van.

Gilles junior legt uit. ‘Wij zijn sinds een paar jaar een onafhankelijke republiek. Wij waren dat ongemakkelijke samenleven met die Franstalige klaplopers in het zuiden zo moe, zo móé, en dan al dat islamitisch tuig hier, nee, zo kon het echt niet verder. Niet dat wij iets tegen die mensen hebben, maar wij weten hoe dat gaat: van één calvinist komt een Beeldenstorm en achter elke Spanjaard dreigt een Spaanse Furie. En Hollanders zijn al helemaal niet te vertrouwen. Aangezien wij een schichtig volkje waren geworden hebben wij ons dan maar van de wereld afgesloten’, zegt Gilles vlak. ‘Wij zijn beter af, zo. Wij koken ons eigen eten, wij babbelen ons eigen taaltje en ondertitelen de rest van de wereld. Wij onderhouden vreedzame contacten met de Waalse teken van weleer. Nu ze niet meer aan ons geld zitten, gaat alles veel beter. Sinds de taalgrens een echte staatsgrens is geworden, zijn wij veel meer op ons gemak. Zelfs onze moordenaars spreken Vlaams. Dat noemen wij democratie. Babbelario, dit is de ultieme utopie, hier konden onze voorvaders alleen maar van dromen! Om dat te vieren marcheert de Republikeinse Fanfare hier iedere dag voorbij.’

Zwaaiend en zingend en blazend slaat de fanfare de hoek om. ‘Kom,’ zegt Gilles, ‘ik moet je iets laten zien’. Ze wandelen achter de muziek aan, de Grote Markt op. ‘Hier stond vroeger een groot standbeeld van Silvius Brabo, een legendarische held van deze stad. En kijk nu.’ In het midden van het plein ziet Babbelario een gigantische sculptuur van een reusachtige, met bladgoud overdekte boeddhafiguur. ‘Dat is onze nieuwe held,’ zegt Gilles, ‘aan deze kolossale kikker hebben we onze republiek te danken. Zijn naam is Bart De Wever.’

Frank Albers

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content