Transkaspia

De “Azerbaycan” blaast roet in de lucht. Na 33 uur wachten maakt de ferry naar Turkmenistan zich los van de kade, daarbij een sierlijk oliespoor tekenend in de zee.

Baku’s nagelnieuwe “Deniz Vagzali”, de ferryhaven, is een prestigieus, modern gebouw met een comfortabele wachtzaal. Een minpunt: De terminal is nog niet in gebruik. Reizigers over de Kaspische Zee worden aan de aanlegsteiger in een godvergeten achterbuurt een kilometer verderop verwacht.

Behalve een weinig appetijtelijk restaurant en een tochtig afdak zijn er geen voorzieningen voor wachtenden. Een oude Lenin-mozaiek overleefde er zelfs Aliyev’s profileringsdrang.

In een duister kantoortje schrijft Elmira tickets uit. Reserveren is niet mogelijk, en niet nodig. Gewoon langs komen en wachten op de eerst volgende boot is de boodschap. “Er zijn geen vaste afvaarten”, zegt Elmira. “De ferry vertrekt als er genoeg cargo is.”

9.30u. Geen cargo. We drinken een pot thee in het vuile restaurant. Een nest jonge poezen dolt op onze rugzakken. De televisie staat loeihard.

10.15u. We nemen polshoogte bij een agent aan de controlepost, net voor de steiger.

“Wanneer vertrekt er een schip naar Turkmenistan?”, vraag ik.
“Als er genoeg wagons zijn”, zegt de man.
“Enig idee of dat voor- of namiddag zal zijn?”
“Ik denk vandaag…”

16.00u. We worden vriendelijk verzocht het restaurant te verlaten. De kelner beweert dat ze sluiten, maar dat is gelogen. We consumeerden waarschijnlijk te weinig.

Het afdak buiten beschut wel tegen de regen maar niet tegen de felle wind die is komen opzetten. Er staan nog drie passagiers te wachten.

We lopen zenuwachtig over en weer tussen de dispatching, Elmira en de grenspolitie, op zoek naar informatie over het vertrek. Maar de wagons komen niet.

19.00u. De agent is me stilaan beu, en roept me toe dat we maar beter een hotel zoeken. “Gisteren zijn er twee schepen vertrokken, vandaag “njet”. Kom morgen om 10 uur maar terug. En ga nu slapen!”

Hier is niets zeker. Alles misschien, of inshallah. Wachten is zinloos. Van ons duur en moeizaam verkregen Turkmeens visum voor elf dagen, verliezen we er alvast een.

19.30. Twee reizigers druipen af. Een klagerige oma kent een “gastinitsa” vlakbij. Het blijkt een veredeld tuinkot te zijn, met vier krakende bedden met doorgezakte matrassen. Een boerenfamilie met een neus voor zaken vraagt er twee dollar per nacht voor aan gestrande reizigers. Het goedkoopste hotel van Baku. Staat in geen enkele reisgids. Ideaal. Het is er warm en vlakbij de spoorweg gelegen. Oma valt snurkend in slaap. We smeren boterhammen met confituur en spoelen de tegenslag door met een slok vodka. Ons lunchpakket voor op zee gaat er aan.

23.15u. Er davert een trein voorbij! Ik ren naar buiten. Loos alarm. Het zijn lege wagons die uit het ruim van een schip uit Kazachstan worden gereden.

06.00u. We worden gewekt door een scheepshoorn. De nacht bracht geen wagons. Blijkbaar worden die niet meteen verwacht, want er worden auto’s gewassen op de sporen.

10.00u. “Om 14 uur deze namiddag”, voorspelt de dispatching. “Ongeveer.”
Nooit een aanhanger geweest van de “time is money”-gedachte, maar op momenten als deze kostbare tijd te voelen wegtikken, is pijnlijk.

12.00u. Er arriveren enkele mensen met bagage. Een veeg teken van een nakend vertrek?

12.30u. Yes! De wagons zijn op komst. Elmira schrijft onze tickets uit volgens een op en top Azerbeidzjaanse procedure. Een kajuit kost 100 dollar, maar we krijgen ze voor 50. “Geef de verantwoordelijke aan boord vijf dollar extra en het komt in orde”, belooft Elmira, die voor haar verdienste meteen een deel van ons wisselgeld in houdt.

15.00u. De grenscontrole gaat open. Een eerste paspoortcontrole verloopt vlot. De agent vraagt of we geen cadeautje voor hem bij hebben. “Whisky of zo”.

Aan de bagagecontrole liggen twee mannen in uniform met het hoofd op het bureau te dutten. Onze zakken gaan probleemloos door de scanner.

Ten slotte de grenspolitie. We zijn aangenaam verrast wanneer onze uitnodigingsbrief voor Turkmenistan zonder bijkomende vragen goed wordt bevonden. Het Armeens visum in onze paspoorten daarentegen wekt heel wat meer argwaan. Er wordt een agent bij gehaald die Engels kan. Hij neemt ons terzijde en vuurt een reeks vragen af, over onze reisplannen, ons verblijf in Yerevan, onze beroepen, onze contacten in Armenie, waar we hebben overnacht, wat de Armeniers ons hebben verteld over Azerbeidzjan. De agent is vriendelijk maar ernstig. Na een half uur mogen we, als laatsten, aan boord van de “Azerbaycan”. Mits opleg van geen vijf, maar twintig dollar, krijgen we een versleten, maar tamelijk nette kajuit.

Van op het dek kijken we uit over Baku’s lelijke skyline. Er hangen zware regenwolken boven de stad.

18.30u. Het schip blaast roet in de lucht. Na 33 uur wachten maakt de Azerbaycan zich los van de kade, daarbij een sierlijk oliespoor tekenend in de zee.

Er zijn slechts een dertigtal passagiers. Geen discotheek, noch casino, alleen een kale kantine met zuchtend personeel. We eten soep. De zee is kalm. Het schip schommelt zachtjes, haast onmerkbaar, heen en weer doorheen de nacht.

Er is land in zicht als we ’s ochtends door de patrijspoort naar buiten kijken. De zon schijnt en de zee kleurt turquoize. Van op het dek zien we de rotsachtige kust van Turkmenbashi.

We zijn nerveus als kinderen. Europa ligt achter ons. Hier begint een volgend hoofdstuk van de grote reis, Centraal-Azie.

Na 15 uur varen, meren we aan. “Are you still alive?”, roept een man van op de kade ons toe. Dat moet Bava zijn, de gids die ons doorheen Turkmenistan zal begeleiden. Want individueel reizen met een toeristenvisum is, behalve in enkele grote steden, verboden.

We worden een voor een het grenslokaal binnen gelaten. Bava snelt ons te hulp bij de bureaucratische immigratieprocedure. We betalen 70 dollar voor het visum, en zetten in totaal twaalf keer een handtekening op inreisformulieren, immigratiekaarten, aangiftes van bezittingen, kwitanties voor visum, entry-tax en administratieve kosten.

Rest ons nog de bagagecontrole. Onze zorgvuldig ingeladen zakken, waarbij de kleinste spullen een vast plekje hebben, wordt volledig uitgepakt. Elke rits, elke zak moet open. Meer dan mijn camera, wekken vooral onze boeken interesse. Ze worden stuk voor stuk doorbladerd. “Ze zoeken religieuze propaganda”, zal Bava ons nadien zeggen. “Missionarissen en hun bijbels zijn niet welkom.”

Wanneer we de terminal verlaten, arriveert er een tweede schip uit Baku…

“Ik heb een brief geschreven aan de nieuwe president, met raadgevingen om het toerisme aan te zwengelen”, vertelt Bava, die voor het Turkmeense reisbureau DNTours werkt. “We moeten af van die omslachtige visumprocedure. Het toeristisch seizoen is omwille van het klimaat beperkt tot de lente en de herfst. Om daarmee de kost te verdienen, moeten we meer gasten aantrekken. Vorig jaar had ik acht groepen. Jullie zijn dit jaar de eersten.”

“Er zijn officiele reisagentschappen die de staat toe behoren, maar die bakken er niets van. Ik vermoed dat ze jaloers zijn op de prive-bureau’s, die veel efficienter werken. Dat de regering met het strenge immigratiebeleid mogelijke pottenkijkers wil buiten houden, geloof ik niet. Het is gewoon onwetendheid.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content