Heimito Von Doderer – De Strudlhoftrappen

In De Strudlhoftrappen van Heimito von Doderer is de mens zelf de essentie van de geschiedenis.

Heimito von Doderer (1896-1966)
Was in de jaren dertig een drietal jaar lid van de NSDAP, wat hem later bitter opbrak. Was 55 jaar toen hij met de publicatie van Die Strudlhofstiege (1951) eindelijk erkenning kreeg en roem oogstte. Voltooide in 1956 de roman Dämonen, die hijzelf als zijn hoofdwerk beschouwde. Publiceerde in 1964 Tangenten, dagboekbespiegelingen over zijn schrijverschap. Hield van vroeg opstaan, boogschieten, houthakken, turnen, zonnebaden en drank.

Heimito Von Doderer – De Strudlhoftrappen of Melzer en de diepte der jaren
Vertaald door Nelleke van Maaren met een nawoord van Hans Driessen
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam/Antwerpen
Aantal pagina’s: 812
ISBN: 9789045010397

De verteller van De Strudlhoftrappen treedt soms op als een verstrooide god, die niet eens de voornaam kent van de personages die hij creëert.

Hij kan grappig en intelligent zijn en originele conclusies trekken uit zijn observaties: ‘Wanneer iemand een kamer verlaat waarin anderen achterblijven, verandert de situatie altijd. Men praat niet graag over mensen die net zijn weggegaan. Maar hier was het of er een tegel werd gelicht en terzijde gelegd: van allerlei kruipends en kronkelends werd zichtbaar.’ Zo kijkt de Oostenrijkse schrijver Heimito von Doderer zelf naar zijn personages.

Duurzaamheid is het eigenlijke thema van Heimito von Doderers De Strudlhoftrappen of Melzer en de diepte der jaren (1951), een roman over wie de briljante Duitse romancier Martin Mosebach in zijn essay met de niet geheel ironische titel Heimito der Grosse schreef: ‘Zo een boek was er nog nooit in de Duitse taal.’

Dit compliment is helemaal terecht. Dat deze grandioze grootstedelijke Weense roman nu in een superieure Nederlandse vertaling van Nelleke van Maaren beschikbaar is, is een literaire gebeurtenis van formaat, waarvoor we uitgeverij Atlas alleen maar dankbaar kunnen zijn.

De Eerste Wereldoorlog is de onzichtbare spil van deze roman, die de periode tussen 1911 en 1925 bestrijkt. De verteller van De Strudlhoftrappen negeert dat de machtige Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie na de nederlaag in de Grote Oorlog tot een republikeinse rompstaat verschrompeld is.

In het magische universum van Doderer behoren oorlog en vrede, geschiedenis en politiek, de sociaaleconomische realiteit en zelfs de cultuur tot de gebeurtenissen die de brede, aan de stuwende wetten van de traagheid gehoorzamende onderstroom van het leven niet kunnen breken.

Het onbehagen over de historische breuk die de Grote Oorlog markeert, vangt Heimito von Doderer op door zijn epos te overspannen met de hemel van een eindeloze en schitterende nazomer. Een ander seizoen of weertype komt in dit relaas niet voor. Onder de blauwe koepel van die eindeloze voorherfst neemt De Strudlhoftrappen het karakter aan van een sprookje, zij het een sprookje zonder enige moraal: mensen, gebeurtenissen en herinneringen buitelen over elkaar heen in deze burgerlijke roman.

De lotgevallen en de relaties van de in hart en nieren gepeilde personages worden episch becommentarieerd. Behalve aan sferen, geuren en klanken zijn ze ook gebonden aan plaatsen en dingen die veel meer betekenen dan hun naakte bestaan laat uitschijnen: in de loop van de tijd zijn ook interieurs, kroonluchters en piano’s magisch geladen met de aura van menselijke passies en emoties, waardoor ze een animistische macht verwerven.

Zelfs plaatsen in verval stralen een soevereine tijdloosheid uit, zodat voor Wenen geldt wat ook van Constantinopel wordt gezegd: ‘Er waren hier plekken, half vervallen, raamloze muren, putten en doorgangen die in hun eigen verval ook ver buiten de stroom van de vliedende tijd waren geraakt.’

De Strudlhoftrappen zelf, gelegen in het negende Weense district Alsergrund, zijn ook zo’n raadselachtige plek waar de genius loci de personages dwingt om het leven met zijn op- en neergang theatraal te ensceneren: ‘Toen zag hij ze terug – de trappen. Door de stille straat beneden kwam hij aan en hoorde de fontein ruisen. Links en rechts draaiden de trappen in pirouette naar het eerste bordes. En dan balustrade boven balustrade, toneel boven toneel. Wat een mogelijkheden!’

De noodgedwongen trage lectuur van deze eindeloos meanderende, plotloze roman levert voor de lezer altijd nieuwe ontdekkingen en vergezichten op, net zoals de Strudlhoftrappen altijd weer in een nieuw perspectief opdoemen. De inhoud van de roman is niet de geschiedenis, maar de mens zelf als de essentie waaruit de geschiedenis bestaat.

En verder kunnen we alleen maar glimlachen om de ernst van de dingen, bijvoorbeeld om het sérieux waarmee functionaris Julius Zihal met al zijn ambtelijke bravoure tot een pasgehuwd paar spreekt: ‘Hem stond de enorme stuwkracht van zijn fiscale taal ter beschikking die na eeuwen van dagelijks functioneren in het ministerie van Financiën van de Donaumonarchie volledig was gerijpt.’

Van die gerijpte taal, die Heimito von Doderer als een volleerde Dionysus uit duizend en een vaten tapt, krijgt de lezer nooit genoeg.

Piet de Moor

Partner Content