Het eeuwige gevecht om de Tweede Wereldoorlog

In mei 1940 vielen de Duitsers België binnen. Meer dan een halve eeuw later blijft de oorlog de gemoederen verhitten. © Corbis

Hoe verder de Tweede Wereldoorlog achter ons ligt en hoe gedetailleerder onze historische kennis ervan is, hoe strenger de conclusies die worden getrokken over die tijd.

Het scheelde niet veel of de Tweede Wereldoorlog had vorige week nog twee slachtoffers gemaakt: N-VA-regeringsleden Jan Jambon en Theo Francken. De eerste omdat hij had gezegd: ‘De collaboratie was fout, maar die mensen hadden hun redenen’ – om die laatste twee woorden ging het. De tweede omdat hij, samen met Vlaams minister Ben Weyts en Vlaams Parlementslid Karl Vanlouwe, aanwezig was op een verjaardagsfeest voor Bob Maes (90). Maes was tijdens de laatste oorlogsjaren lid van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen en van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). Hij werd na de oorlog niet veroordeeld, maar verloor wel voor twintig jaar zijn burgerrechten. Het heeft hem niet belet politiek actief te blijven: al in 1950 stichtte Bob Maes de Vlaamse Militanten Organisatie, al snel bekend – en berucht – onder haar afkorting VMO. Later sloot hij zich aan bij de Volksunie en de N-VA.

De twee feiten – een bijzin in een interview, een bezoek aan een verjaardagsfeest – deden het oude debat over de collaboratie nog maar eens oplaaien. Met zijn uitspraak dat collaborateurs ‘hun redenen’ hadden om te doen wat ze deden, wilde Jambon voorzichtig aangeven dat er misschien wat begrip valt op te brengen voor de individuele motieven van een aantal collaborateurs. Die minimale insinuatie zette het land al op stelten. Ooit schroomden Vlaams-nationalisten zich nochtans niet om veel verregaandere stellingen in te nemen. Tot ver in de jaren negentig van vorige eeuw heetten collaborateurs vaak ‘idealisten’, in het slechtste geval misleid in hun onbaatzuchtig Vlaams engagement. Hun bestraffing – ‘de repressie’ – werd beschreven als een haast groter onrecht dan de collaboratie zelf.

Dat leidde tot een stroom boeken als Wij, incivieken of Repressie zonder maat of einde?, boeken vol zelfbeklag van collaborateurs, of waarin veel begrip voor hun lot werd getoond. In 1978 schreef de Vlaamse jezuïet en historicus Karel Van Isacker (zoon van de vooroorlogse katholieke minister Philip Van Isacker) zijn magnum opus Mijn Land in de Kering, een monumentale en hoogst persoonlijke sociale geschiedenis van het Vlaamse Volk, een boek ook waarin de auteur voluit uiting geeft aan zijn respect voor collaborateurs.

Niet alleen de klassieke Vlaamse Beweging had begrip voor de collaboratie. Ook veel katholieke uitgeverijen en schrijvers en tal van christendemocratische politici waren mild in hun oordeel. In de jaren 1990, de tijd dat Luc Van den Brande de eerste minister-president van Vlaanderen was, leek er een nieuw Vlaams zelfbesefte ontstaan.

Anders dan in Wallonië, waar de collaboratiebeweging Rex en haar topman Léon Degrelle als het ware uit de samenleving waren gestoten, zag Vlaanderen de collaboratie niet als een volksvreemd maar als een ‘volkseigen’ fenomeen. Daar valt zelfs iets voor te zeggen: de collaboratie is wel degelijk ingebed in de Vlaamse geschiedenis. Die valt niet te schrijven zonder de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog hun plaats te geven.

In die jaren onderzocht minister van Justitie Stefaan De Clerck (CVP) ook of er geen vorm van ‘amnestie’ of ‘algemeen pardon’ mogelijk was. Die visie herhaalde De Clerck nog in 2011, met als argument: ‘Misschien moeten we ook bereid zijn te vergeten, want het gaat om het verleden.’

Dat was een fors foute inschatting. De Tweede Wereldoorlog leeft meer dan ooit. Er is een niet-aflatende academische activiteit over die tijd, en het ene belangrijke historische werk volgt op het andere. Nooit eerder beschikte het publiek over zo veel gedetailleerde kennis over de periode 1940-1945.

Vandaar ook dat een man als Jambon aanvoelt dat hij op zijn tellen moet passen als hij nog iets zegt over de Vlaamse collaboratie. Zelfs als hij haast niets zegt, is dat al bijna te veel.

Don’t mention the war: ooit was het een herkenbare zin in een comedyreeks, in Vlaanderen is het vandaag een gulden regel voor Vlaams-nationalisten die niet willen struikelen over ‘hun’ verleden.

Irma Laplasse

Theo Francken die de hand schudt van Bob Maes: de 36-jarige staatssecretaris was meteen met het odium van de jaren veertig besmet. Ook dat wijst op een veranderde mentaliteit.

Onder de al eerder vermelde justitieminister De Clerck was het in 1995 tot een herziening gekomen van het beruchte proces van Irma Laplasse, de West-Vlaamse collaboratrice die na de oorlog wegens verklikking was gefusilleerd. Een beetje tegen de verwachting in werd Laplasse opnieuw schuldig bevonden, hoewel ze niet meer de doodsstraf kreeg maar – een erg surreëel – ‘levenslang’. Het nieuwe proces maakte duidelijk dat de geesten begripvoller waren geworden voor wat collaborateurs hadden gedaan: zij hadden ‘hun redenen’.

Het is moeilijk precies aan te geven waar, wanneer en waarom die omslag in de mentaliteit er is gekomen. In 2001 was het voor VU’er Johan Sauwens een ruw ontwaken: hij moest ontslag nemen als Vlaams minister omdat hij aanwezig was geweest op een bijeenkomst van het Sint-Maartensfonds, een vereniging van oud-collaborateurs. Eminente VU’ers als Jaak Gabriels en Hugo Schiltz hadden ooit ook dergelijke feesten bezocht. Maar Sauwens mocht als eerste geen omgang meer hebben met ex-collaborateurs. Plots was het: eens gecollaboreerd, altijd fout.

Het blijft een frappante vergelijking. Tussen 1988 en 1991 mocht Hugo Schiltz, geboren in 1927 en in de late oorlogsjaren lid van de Nationaal-Socialistische Jeugd, ongestoord vicepremier en minister van Begroting zijn voor de Volksunie in de federale regering-Martens VIII. In dat kabinet zaten veel Waalse socialisten; onder meer Philippe Busquin, Philippe Moureaux, Guy Coëme, Alain Vanderbiest en de onvermijdelijke Annemarie Lizin waren Schiltz’ collega’s. En namens de PS zat als vicevoorzitter in de Kamer, een jonge belofte genaamd… Laurette Onkelinx. Nooit heeft ze Schiltz zijn verleden verweten.

In 2014 vroeg diezelfde Laurette Onkelinx het ontslag van N-VA-regeringslid Theo Francken wegens zijn bezoekje aan het verjaardagsfeest van Bos Maes, geboren in 1924 en eveneens lid van dezelfde Nationaal-Socialistische Jeugd als Hugo Schiltz.

Wat is er in de laatste vijfentwintig jaar veranderd, als zelfs de lucide Antwerpse historicus Marnix Beyen in een Vrije Tribune in De Morgen stelde dat ‘het glas heffen op Bob Maes geenszins een onbenulligheid’ is? Mogelijk ligt de verklaring opnieuw in het optreden van PS-politica Laurette Onkelinx. Zij was op de Kamertribune niet alleen ongenadig voor Theo Francken, ze gebruikte ook een sterk beeld dat veeleer op ‘dé collaborateur’ dan op de staatssecretaris van de N-VA van toepassing was: ‘Het geluid van laarzen weerklinkt in de regering van het land.’

Historici hebben de collaborateur van zijn mythes ontdaan, hem teruggebracht tot zijn historische werkelijkheid, die hem nog maar weinig argumenten geeft om zich achter te verbergen. Tegelijk heeft de publieke opinie de collaborateur ontmenselijkt: hij is gereduceerd tot een politieke categorie. Dat heeft het voordeel van de duidelijkheid, maar ook het nadeel van elk simplisme: het is juist noch rechtvaardig.

DOOR WALTER PAULI

Tot ver in de jaren 1990 heetten collaborateurs vaak ‘idealisten’.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content