Trends in thrillerland

Heimatliteratuur in een H&M-kleedje: Lukas De Vos is als jurylid van de Knack Hercule Poirotprijs goed geplaatst om te overschouwen wat er aan de hand is in het Vlaamse thrillerland.

Het was een unheimlich gevoel. De verhuizing van de Hercule Poirotprijs van de Antwerpse Boekenbeurs begin november naar de Brugse Stadsschouwburg op 18 en 19 juni had de acht leden van de jury doen vrezen voor een karig aanbod. Niets was minder waar.

Alweer lagen er ruim 35 teksten voor, die in opgevoerd tempo dienden gelezen en beoordeeld. Het is duidelijk dat voor deze dertiende prijsuitreiking de uitgevers het zweepje hebben bovengehaald. Trekpaarden als Pieter Aspe (‘De Cel’ en ‘De Vijand’) of Luk Deflo (‘Schimmen’ en ‘Jaloezie’) trokken alle registers open, en slaagden er zelfs in met twee romans uit te pakken. In zo’n beperkt tijdsbestek! Guido Eekhaut, Poirotprijswinnaar in 2009, en de duivel-doet-al Bavo Dhooge wouden niet achterblijven. Ook zij dongen mee met meer dan één inzending: Eekhaut (en zijn alter ego Nellie Mandel, dat in het najaar alweer met een boek uitpakt) schreef het vuistdikke ‘Loutering’over het prangende probleem van godsdienstige, apocalyptische sekten, maar ook het eerste deel van de TV-reeks ‘Wolven, Arveladze’. Dhooge volstond uiteraard evenmin met de krachtige opvolger van ‘Stiletto Libretto’, ‘Sioux Blues’. Hij voegde er het uitgewerkt scenario aan toe van een Zone Stad-aflevering, ‘Schizo’.

Dat is een eerste tendens die de Hercule Poirotjury onder ogen kreeg: meer en meer wordt de thrillerproductie gebonden als marketingelement aan andere media. Boeken zijn vaak vehikels voor films of televisieseries, en omgekeerd. Alleen al dit jaar werd zo een handvol teksten ingestuurd. Naast Eekhaut en Dhooge, lagen ook bewerkingen voor van het populairste TV-feuilleton Witse (Bob Van Laerhoven, ‘Eeuwige Liefde’) en van Code 37 (Tille Vincent, ‘In Gods Naam’).

Tweede vaststelling: de godsdienstig geïnspireerde thriller is in opmars. Het best valt dat af te meten aan de obsessie met geheime genootschappen en ondergrondse samenzweringen. Typevoorbeeld (naast Eekhaut) was het boeiende verhaal van debutant Koen Verstraeten, ‘Het Ibrahim Comité’, een waardige opvolger, zeg maar, van Patrick Bernauw, ‘Het Illuminati Complot’ (2009). Er is wel degelijk navolging van de Dan Brown- en Umberto Eco-mysteries, en die zijn allesbehalve onverdienstelijk. Daaraan gekoppeld valt het doorwrochte ‘Het Spoor van de Jakhals’ door Danny Beyens op, een horrorthriller die inspeelt op de vermeende reïnkarnatie van de Egyptische godheid Anubis. En tegelijk blijft de godsdienstige lijn nadrukkelijk aanwezig in de betere historische thrillers, met name in Mieke Deloofs ‘Wrede Schoonheid’, Piet Duthoits ‘Wie vermoordde Darwin ?’, en Lydia Verbeecks ‘Duivelsgesel’.

Een derde lijn die de jury ontwaarde was de groeiende versteviging van de vaste waarden. In een jaar dat Pieter Aspe zijn twee miljoenste boek verkocht en nieuwe vertalingen binnenrijfde (wat hem trouwens en het ereburgerschap van Blankenberge en de lifetime achievement award in Brugge opleverde), valt het ook op dat andere vaste waarden met steeds hoger niveau blijven doorgaan. Het was met enige verwondering dat de jury vaststelde uiteindelijk tot vijf nominaties te komen zonder enige verrassing: De Bruyn, Kisling & Verhuyck, Van Laerhoven, Deloof en Dhooge zijn lang niet aan hun proefstuk toe.

Een nieuwe constante is de aandacht voor de kunstwereld. Vorig jaar verraste Ludo Schildermans met zijn debuutroman ‘Het Pigment.’ Dit jaar pakt het schrijversduo vader en zoon Bogaerts de kunstzwendel aan (‘Pervers’). Kisling & Verhuyck hebben enkele jaren geleden de filologische thriller gelanceerd, en volharden in de boosheid met een bijzonder hilarische en getrimde moordburleske, ‘De Duim van Alva’. Na Reinaert de Vos en Uylenspieghel is nu de Bloedraad aan de beurt, en het dient gezegd: dit is Grand Guignol van de bovenste plank. En knetterend geschreven bovendien. Ze zijn niet de enigen. Voorspelbaar dat enkele journalisten in hun voetspoor traden. Er is radioman Paul Jacobs, die deze keer, in zijn derde persiflage op de mediawereld, ‘De Laatste Grap’. Maar natuurlijk gaat ook Toni Coppers weer in op de antiekwereld en de kunstvervalsing in ‘De Geheime Tuin’.

Een redelijk nieuw verschijnsel, ten slotte, is de opkomst van de True Crime. Ook al neemt de jury die werken niet in overweging, hij is niet blind voor een fenomeen dat blijkbaar zoveel weet te boeien dat Knack er een speciale zomeraktie aan wijdde. En het dient gezegd, vaak zijn de lotgevallen van echte misdaden en hun rekonstruktie beklijvender dan fiktie. De klopjacht op de moordenaar van de Amerikaanse president Lincoln, bij voorbeeld, roept meer op dan een opruiming an sich. Een hele wereld van bedrog, macht, wraak en maatschappijmodel wordt opgeroepen in de afrekening met de man die de Secessie-oorlog won, maar de haat van de zuidelijke staten nooit kon wegnemen (‘Mensenjacht’, door James L. Swanson). De massamoordenaar H.H. Holmes die wellicht 200 vrouwen ombracht fascineert nog altijd op de drempel van de nieuwe tijden rond de vorige eeuwwisseling (‘De Duivel in de Witte Stad’ door Erik Larson). Kunstroof werkt tot vandaag na (R.A. Scotti, ‘De Verdwenen Mona Lisa’). Het is iets wat niet onbekend is in onze kontreien, en met name door pakweg Ludwig Apers (‘Ituri’), Hilde Eynikel (‘Stigma’) of Jeroen Wils (‘Bloed zonder Tranen’, over de bende Haemers) is toegepast.

Blijft de vaststelling: zelden beantwoordt de winnaar van de Knack Hercule Poirotprijs aan de vereisten van zijn naamgever: de “little grey cells” van de klassieke speurder (Sherlock Holmes, Hercule Poirot), die door logische deductie en scherpzinnige waarneming een bedrieglijk komplot ontrafelt. Maar net dat bewijst de levendigheid van het genre. Een ontwikkelingskurve die helemaal is toegesneden op de verharding in de samenleving. Steeds ongevoeliger, steeds geglobaliseerder, steeds internationaler, steeds wraakzuchtiger, steeds kouder. Dat er daardoor weinig ruimte overblijft voor lichtvoetigheid à la Appie Baantjer en de vroege Aster Berkhof (zijn 101ste boek, ‘Dodelijk Papier’, is weinig meer dan een serie-aflevering op bestelling; of misschien speelt zijn quasi-blindheid hem stilaan parten, dikteren geeft weinig ruimte tot cshrappen en herwerken), of humor is betreurenswaardig.

Als er al humor gebruikt wordt in het misdaadverhaal, dan is die meestal van de wrangere soort – de wat nijdige mediapastiche bij Paul Jacobs, bij voorbeeld, de ongegeneerde satire bij Paul Verhuyck en Corine Kisling, de hilarische spotternij bij Bavo Dhooge, de politieke sneren in het debuut van Pol Van den Driessche, ‘Moord in de Senaat’, de gnuivende brutaliteit bij Jos Pierreux die zijn tweede adem gevonden heeft, en geen enkel heilig huisje laat staan in zijn schaamteloze ontmaskering van het wriemelend Belgisch-Knoks gefoefel als levensfilosofie (‘Crisis in Lippensville’).

De misdaadliteratuur spiegelt zich aan de doembeelden van de wilde vrijemarkt: terreur, angst voor geweld, obsessie met veiligheid, panische somberheid over de toekomst van de mensheid. Het fait divers van een ontspoorde wreker (Jack the Ripper, zeg maar) heeft baan geruimd voor een stelselmatige, goed geplande afdreiging. Het pantser van de man in de straat vereelt. Van de weeromstuit wordt wantrouwen de grondslag van de samenleving. De thriller is de sociale Bildungsroman van de nieuwe eeuw geworden, de staalkaart van de menselijke ondeugden, en hoe ze te organiseren en om te zetten in macht.

Het Vlaamse thrilleraanbod ontsnapt minder aan die nieuwe conventies dan pakweg de Ijslandse of Zweedse misdaadliteratuur. Dat komt omdat de eigenheid van het de Vlaamse thriller nog altijd moeilijk vast te leggen is in herkenbare gedrevenheid. Er is nog geen eigen stijl op de maat van de maatschappelijke mimicry, zoals Stieg Larsson, Jens Lapidus, of Roslund & Hellström die in navolging van Sjöwall & Wahlöö toepassen. Elk van hun boeken ademt een drukkende onmacht uit, de nerveuze schrijfstijl is de klank van sociale ontbinding, onverschilligheid is de lakmoesproef voor het sombere gevoel van machteloosheid en neergang. Er is nog geen grondlaag gelegd voor de eenzaamheid, de verlatenheid, de haperende communicatie, die een Arnaldur Indriðason, een George Johnson, een Ken Bruen of een Ian Rankin moeiteloos uitzaaien.

Er is nog teveel goedwilligheid, teveel krampachtig vasthouden aan de formats van het genre. Heimatliteratuur in een H&M-kleedje (maar niet met de ontwapenende zelfspot die het werk van Roger Schoemans kenmerkt). Tekorten die bij de eerlijke amateurs soms meewarig overkomen. Christian De Coninck, Ria Geysen, Nico De Braeckeleer, de larmoyante debutante Belinda Aebi, Bart Van Lierde, Marthe Maeren, Steven Desmet, ja ook Bram Dehouck ondanks de dubbele bekroning in Nederland van ‘De Minzame Moordenaar’ met de Gouden Strop en de Schaduwprijs, een unicum: ze verkeren nog in een leerproces waarin ze een eigenheid moeten ontwikkelen. Weg uit de meiligheid, weg uit de libellepsychologie, weg uit de krampachtige overdrijving.

Dat kan door te putten uit de eigen ervaringswereld – de gerechtelijke onderzoeken bij De Coninck, de wereld van de rechtspraak en advocatuur bij Maeren – maar vooral door los te komen van de schoolse benaderingswijze en stroeve dialogen. Zo is Piet Baete goed op weg een eigen stijl te ontwikkelen (‘Wacht maar tot ik wakker word’), zo bewijst Jo Claes dat hij een stevige plot tot ontbolstering kan brengen (‘Dood in December’). Ter vergoelijking dient gezegd dat uitschieters niet zonder een breed panorama kunnen. Wie mikt op eenvoudige lectuurbehoeften, hoeft niet zo per se ambities na te streven die literair niet waargemaakt kunnen worden. Maar omdat de uitgevers vaak het epitheton ‘literaire thriller’ toevoegen, blijven voorzichtigheid en afstandelijkheid voor de Hercule Poirotjury aangewezen.

Het was, ter samenvatting, een breed (half)jaar. Schrijvers, opgejut door hun uitgevers om toch maar tijdig een roman klaar te hebben, hebben tegen de klok gewerkt, en dat verklaart in heel wat gevallen een zekere mate van slordigheid – ook bij het zetten. Enkele vaste waarden plooiden terug op de zekerheid van hun succesformules. Stan Lauryssen rondde met ‘Rijker dan Rijk’ een trilogie af, die flitsend en verontrustend begon met een overval op de Nationale Bank, maar nu enigszins futloos uitdooft met een meelijwekkende dader. Al blijft Lauryssen nog altijd de man van de meest intense actiescènes ooit in beeld gezet, zoals de moordpartij bij Weinberg in de diamantwijk. De kogels, bloedstromen, botten, organen spatten in het rond:

De koerier ligt languit op de grond, tong uit de mond, armen en benen wijd gespreid, zijn lichaam van boven tot onder vol mooie, ronde kogelgaten met een donkere schroeirand van zwartkruit, nitrocellulose en antimonium dat als residu achterblijft telkens wanneer een wapen van dichtbij wordt afgevuurd. De kogelgaten lijken op even zoveel klaprozen. Un de doodse stilte vloeit zijn bloed uit alle gaten – vijfeneenhalve liter bloed in totaal, meer dan een halve emmer – alsof hij geen mens is maar een ordinair keukenvergiet.
Dat is het waar de Vlaamse misdaadroman naartoe moet. Ritme. Snelheid. Caleidoscoop. Onthechting. Mickey Spillane. Al is dat natuurlijk geen wet van Meden en Perzen.

Lukas De Vos

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content