Fotografie: Foto’s van Filip J. Tas

Dat fotografie vandaag als kunst erkend wordt was vijftig jaar geleden niet evident.

Dat een fotograaf als kunstenaar wil erkend worden, is óf een uitdaging óf blijk geven van een zekere pretentie. Beiden kunnen in één geest leven. In het begin, en nog tot ver in de twintigste eeuw, wilden fotografen de schilderkunst naar de kroon steken.

Wat wij nu het picturalisme noemen was geïnspireerd op voorstellingen en stijlen die ook binnen de post-romantische beeldende kunst gangbaar waren. Die vormelijke en inhoudelijke pastiches zijn in feite nooit helemaal verdwenen uit de geschiedenis van de fotografie en ze bleven bestaan binnen de evoluerende artistieke opvattingen van de tijd.


Een goed voorbeeld van deze plastische biseksualiteit is de Antwerpse fotograaf Filip J. Tas (Londen, 1918 – Antwerpen, 1997) waarvan nu een retrospectieve in het Antwerpse FoMu te zien is. Opgeleid als scheikundige kende hij de geheimen van de donkere kamer maar de stap naar de creatieve fotografie was niet eenvoudig. Hij kapte met zijn toenmalige werkgever, het fotobedrijf Gevaert, en moest zich daarna waar maken in een eigen fotostudio met het steriele vak van gelegenheidsfotograaf. Huwelijk, Plechtige Communie en studio portretten waren de onderwerpen die hij om den brode te verwerken kreeg. Maar de artistieke mug stak hem onmeedogend. In zijn vrije momenten begon hij met composities die hem op een hoger plan brachten. Hij experimenteerde in zijn Doka met fotogrammen, beelden die ontstonden door bewegende sjablonen rechtstreeks onder het vergrotingstoestel te belichten en zo een compositie werden die in de lijn lag van de toenmalige abstracte kunst. Via zijn vriendschappen met Antwerpse kunstenaars die schuilden op de zolder van het Antwerpse Hessenhuis en die de groep G58 gingen vormen werd hij volwaardig lid van het gezelschap. Hij en Frank Philippi waren de eerste fotografen die er ook als beeldend kunstenaar beschouwd werden. Wanneer, a posteriori, de betekenis van Tas’ oeuvre onderzocht wordt is de periode van de fotogrammen duidelijk primordiaal. Die zwart/wit foto’s op groot formaat en met al hun schakeringen binnen de grijstonen behoren mede tot de geschiedenis van de Belgische abstracte kunst waarvan hij een specifiek aspect belichaamde.



Enkele jaren later, begin jaren zestig, was hij, begrijpelijk, uitgekeken op dit soort non-figuratie en, mede door de nieuwe tendensen in de kunst, greep hij terug naar de realiteit. Een realiteit die hij echter naar zijn hand zette door technische trucs in de Doka. Het resultaat was weer niet vreemd aan de schilderkunst want het waren magisch-realistische beelden die doen denken aan de schilderijen van de Nederlander Raoul Hynckes. Imaginaire stadsbeelden met gebouwen buiten hun context geplaatst, in een lege omgeving en tegen onheilspellende zware wolkenluchten. Of vervormde personages die vervreemd in een stad dwalen, verregend en onrustig tussen het tram- en autoverkeer. Het is de expressie van de gevoelswereld die Tas koesterde en die schatplichtig was aan een persoonlijke vorm van melancholische gevoeligheid. Dat was ook de basis waarop zijn kunstenaarsschap bloeide. Want kunstenaar voelde hij zich bovenal, niet alleen als fotograaf maar ook als auteur van novellen en een roman. Dat zijn beperkte literaire productie geen groot succes was, griefde hem want misschien stelde hij de literatuur hoger dan de fotografie.



Zijn relatie met kunst en kunstenaars resulteerde in opdrachten die hij vrij mocht uitwerken. Voor het Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst in Antwerpen werd hij zowat de huisfotograaf en ontelbare sculpturen heeft hij in een inventieve stijl vereeuwigd. Op initiatief van het toenmalig Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, nu Letterenhuis, mocht hij een uitgebreide reeks portretten maken van levende kunstenaars. Betere karakterbeelden waren toen uitzonderlijk en ze getuigen nog altijd van zijn psychologisch en artistiek inzicht. Het relativisme dat hem kenmerkte omschreef hij in een tekst bij deze reeks “Ik had er natuurlijk geen flauw benul van, maar critici zeiden me later dat ik de daad van een groot kunstenaar had gesteld : volledige breuk met het verleden, met het academisme, de traditie!” (1993). Via zijn medewerking aan televisieprogramma’s van kunstuitzendingen bij de toenmalige BRT kwam hij in contact met de spraakmakende internationale kunstenaars van die tijd. Ook hen portretteerde hij en het zijn nog altijd grote momenten uit zijn oeuvre.



Voor het toenmalige tijdschrift Avenue, het weekblad Libelle/Rosita en de krant De Standaard reisde hij ondermeer naar Afrika, Zuid-Amerika, het verre Oosten en de Sovjet-Unie. Hij bracht er boeiende beeld- en tekstreportages van mee. Die lijken vandaag enigszins traditioneel in vergelijking met het oeuvre van de jongere generaties fotografen maar in de jaren zeventig waren ze relevant. Hij zocht niet uitsluitend naar “mooie” beelden maar groef dieper naar sociale achtergronden. Tas was een reiziger zowel in het buitenland als dichter bij huis. Hij dwaalde vaak door de Belgische steden en fotografeerde er alle soorten monumenten die hij trouwens ook vond op begraafplaatsen. Het waren tochten doorheen de geschiedenis die hij op zijn manier bekeek. Dat ook dit soort werk geapprecieerd werd resulteerde in de regelmatige publicatie van zijn fotografische indrukken in het cultuurkatern, De Standaard der Letteren. Losstaand van de redactionele teksten vormden zij een betekenisvol en zelfstandig onderdeel van de tekstpagina’s. Zijn oog was scherp en zijn pen gescherpt wat bleek uit zijn ontelbare recensies van fototentoonstellingen die hij in dezelfde krant publiceerde. Zijn kennis en talent werden gehonoreerd met lesopdrachten aan het toenmalige Nationaal Hoger Instituut voor Stedenbouw en Bouwkunst in Antwerpen en hij vertegenwoordigde België op de 37e Biënnale van Venetië (1976). In 1983 ontving hij belangrijke prijzen zowel van de provincie Antwerpen als van de Vlaamse Gemeenschap.



Kunstenaar als roeping of als ultieme droom, Filip Tas koesterde beide betrachtingen. Het eerste was aangeboren het tweede streefde hij na. Vandaag kijken we kritischer naar zijn oeuvre dan in de periode toen het ontstond want het kaderde in een specifieke tijdsgeest waar het groepsgevoel een stimulans was voor artistieke ontplooiing. Dat is nu anders en fotografie als erkend medium evolueerde de laatste decennia in zo’n snel tempo dat gisteren jaren ver lijkt. Maar objectief en eerlijk moeten we de heel specifieke stijl van fotografen als Tas kunnen waarderen en verdient hij een plaats, niet alleen in een museum maar ook in ons collectief geheugen.

Ludo Bekkers.

Tentoonstelling “Filip J. Tas”, Antwerpen, Fotomuseum nog tot 5 september

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content